ECLI:NL:RBOVE:2023:1944

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
10471561 \\ CV EXPL 23-1649
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in kort geding met betrekking tot indiensttreding bij een concurrent

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn voormalige werkgever. De werknemer, die per 1 juni 2023 in dienst wilde treden bij een concurrent, verzocht om schorsing van een concurrentiebeding dat hem dat zou beletten. De werkgever voerde aan dat het concurrentiebeding noodzakelijk was ter bescherming van haar bedrijfsbelangen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer een spoedeisend belang had bij zijn verzoek, aangezien zijn nieuwe dienstverband op het punt van beginnen stond. De rechter voerde een belangenafweging uit en concludeerde dat het concurrentiebeding de werknemer onbillijk benadeelde. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende had aangetoond dat haar bedrijfsbelangen in gevaar kwamen door de indiensttreding van de werknemer bij de concurrent. Daarom werd het concurrentiebeding met ingang van 1 juni 2023 geschorst. Tevens werd de werkgever veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10471561 \\ CV EXPL 23-1649
Vonnis in kort geding van 26 mei 2023
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde mr. A.W.A. Varkevisser,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1],
gedaagde partij,
gemachtigde mr. M.P.A. Bos.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 mei 2023 met 17 producties
  • de brief van [gedaagde] van 8 mei 2023 met 4 producties
  • de mondelinge behandeling van 16 mei 2023, waarbij de advocaten van partijen pleitnotities hebben voorgedragen en waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is een datum vastgesteld voor het vonnis.

2.Samenvatting

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn een concurrentiebeding overeengekomen. [eiser] heeft ontslag genomen en wil per 1 juni 2023 in dienst treden bij zijn nieuwe werkgever. [gedaagde] probeert die indiensttreding tegen te houden met een beroep op het concurrentiebeding. [eiser] vraagt daarom in dit kort geding schorsing van het concurrentiebeding.
2.2.
Het beroep van [eiser] op artikel 7:653 lid 3 BW slaagt. De belangenafweging valt in het voordeel van [eiser] uit, omdat aannemelijk is dat hij onbillijk wordt benadeeld door het concurrentiebeding. De kantonrechter schorst daarom het concurrentiebeding met ingang van 1 juni 2023.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] is een onderneming die zich richt op het ontwerpen, leveren en plaatsen van horecakeukens, bedrijfsrestaurants en keukens voor de zorg, het onderwijs en de recreatie.
3.2.
[eiser] is op 1 november 2010 in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van Senior Accountmanager. Binnen [gedaagde] wordt de functie ook wel Project Adviseur genoemd. In de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen. Dat beding luidt als volgt:

Artikel 15.Non-concurrentiebeding
15.1.
Het is Werknemer verboden binnen een tijdvak van één jaar na beëindiging van deze arbeidsovereenkomst in Nederland en België zelf in enigerlei vorm een onderneming gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan de onderneming van Werkgever en/of die van aan Werkgever gelieerde ondernemingen, te vestigen, te drijven, mede te drijven of te doen drijven, hetzij direct hetzij indirect, alsook financieel, of in welke vorm dan ook, direct of indirect belang te hebben in een dergelijke onderneming, of daarvoor op enige wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding hetzij om niet, of daarin een aandeel van welke aard dan ook te hebben.
15.2.
Bij overtreding van bovengenoemd verbod verbeurt Werknemer ten behoeve van Werkgever een onmiddellijk opeisbaar boete van € 20.000,00 voor iedere gebeurtenis en € 2.000,00 voor elke dag waarop deze gebeurtenis wordt voortgezet, zonder dat hiertoe nadere ingebrekestelling noodzakelijk is, onverminderd het recht van Werkgever om volledige schadevergoeding te vorderen van Werknemer indien de schade meer mocht belopen.’
3.3.
Medio 2022 heeft [eiser] zich als gevolg van de door hem ervaren werkdruk ziek gemeld. Vanaf november 2022 is [eiser] gestart met re-integreren en vanaf 1 januari 2023 heeft hij zijn werkzaamheden volledig hervat.
3.4.
[eiser] heeft zijn arbeidsovereenkomst op 31 maart 2023 schriftelijk opgezegd met ingang van 1 juni 2023 in verband met een nieuwe baan als Verkoopadviseur QOOK! bij [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf]). [bedrijf] is een in [vestigingsplaats 2] gevestigde onderneming, die (professionele) keukens verkoopt. QOOK! is een keukenmerk voor de horeca van [bedrijf].
3.5.
[gedaagde] heeft [eiser] laten weten dat zij niet bereid is om afstand te doen van het concurrentiebeding. Per e-mail van 26 april 2023, afkomstig van de gemachtigde van [gedaagde], heeft [gedaagde] laten weten de zinsnede ‘en/of die van aan Werkgever gelieerde ondernemingen’ uit het concurrentiebeding te halen, zodat het [eiser] alleen niet is toegestaan om te werken bij bedrijven die gelijk, gelijksoortig of aanverwant zijn aan de onderneming van [gedaagde].

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair: het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding per 1 juni 2023 schorst;
subsidiair: het concurrentiebeding omzet naar een relatiebeding voor de duur van één jaar, waarbij het [eiser] verboden is om gedurende die periode zakelijke contacten te onderhouden met relaties van [gedaagde] waar hij gedurende zijn dienstverband zelf contact mee heeft gehad;
zowel primair als subsidiair: [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure, de nakosten en de wettelijke rente daarover.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van het geschil, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Het dienstverband van [eiser] bij [bedrijf] gaat in op 1 juni 2023. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, omdat hij vóór die datum moet weten of het concurrentiebeding aan de indiensttreding in de weg staat.
5.2.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of het concurrentiebeding van [eiser] moet worden geschorst, zodat [eiser] zonder beletselen in dienst kan treden bij [bedrijf]. Voor de toewijzing van een vordering in kort geding is vereist dat de aan die vordering ten grondslag liggende feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat de vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering is in dit kort geding in beginsel geen plaats. De beoordeling in dit kort geding geldt als een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een concurrentiebeding zijn overeengekomen en dat [gedaagde] het beding na de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [eiser] eenzijdig heeft aangepast. Op grond van het concurrentiebeding is het [eiser] – kort samengevat – tot 1 juni 2024 niet toegestaan om een zaak, vergelijkbaar met [gedaagde], te drijven of daarvoor werkzaam te zijn. Het beding strekt zich uit over Nederland en België. De kantonrechter kan het concurrentiebeding in kort geding geheel of gedeeltelijk schorsen indien voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het concurrentiebeding op grond van artikel 7:653 lid 3 sub b BW zal vernietigen op de grond dat de werknemer, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, door dat beding onbillijk wordt benadeeld.
5.4.
Naar voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] er groot belang bij om in dienst te kunnen treden bij [bedrijf]. Het laatst verdiende salaris bij [gedaagde] bedraagt € 4.415,00 bruto per maand. Bij [bedrijf] heeft [eiser] een salaris onderhandeld van € 5.200,00 bruto, hetgeen neerkomt op bijna 18% meer salaris. Aanvankelijk hoopte [gedaagde] met een beroep op het concurrentiebeding [eiser] te kunnen behouden voor haar eigen onderneming, maar zij heeft daarbij tevens aangegeven dat zij het financiële gat niet kan dichten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] gesteld dat zij een tantièmeregeling hanteert en dat het salaris daarom vergelijkbaar moet worden geacht, maar [eiser] heeft in reactie daarop onweersproken aangevoerd dat hij gedurende zijn 12-jarige dienstverband bij [gedaagde] slechts twee keer een tantième heeft ontvangen. De kantonrechter weegt deze tantièmeregeling daarom niet mee bij de beoordeling van de belangen van [eiser].
5.5.
[eiser] heeft verder gemotiveerd en onbetwist aangevoerd dat hij bij [bedrijf] ruimte krijgt voor verdere ontwikkeling en opleiding en dat hij die ruimte tijdens zijn dienstverband bij [gedaagde] heeft gemist. [eiser] heeft toegelicht dat de persoonlijke ontwikkelmogelijkheden voor hem zwaar wegen, omdat hij de werkdruk bij [gedaagde] als hoog heeft ervaren en hij als gevolg daarvan ook een periode van arbeidsongeschiktheid heeft doorgemaakt.
5.6.
De aanmerkelijke vooruitgang in salaris en de ontwikkelmogelijkheden bij [bedrijf] leiden ertoe dat het dienstverband bij [bedrijf] naar voorlopig oordeel moet worden aangemerkt als een grote positieverbetering voor [eiser]. Die positieverbetering van [eiser] wordt door het concurrentiebeding aanzienlijk beperkt. Het beding verhindert [eiser] niet alleen om bij [bedrijf] in dienst te treden, maar ook bij elke andere met [gedaagde] vergelijkbare onderneming in heel Nederland en België. Het staat vast dat [eiser] geen gerichte opleiding heeft gevolgd voor de uitvoering van zijn huidige en toekomstige functie, maar dat hij is gestart als monteur en gedurende zijn inmiddels 30-jarige loopbaan is doorgegroeid tot service coördinator en adviseur. [eiser] heeft daarbij zijn gehele loopbaan gewerkt in de keukenbranche. Een nieuwe baan in de keukenbranche wordt door het concurrentiebeding echter volkomen uitgesloten, omdat het beding een zeer ruime geografische reikwijdte kent, namelijk geheel Nederland en België. Het concurrentiebeding vormt een grove beperking van de mogelijkheden van [eiser] op de arbeidsmarkt, gelet op zijn eenzijdige werkervaring. Dit klemt te meer nu [eiser] voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van het hebben van een betaalde baan en [gedaagde] ter zitting heeft laten weten dat een terugkeer van [eiser] naar [gedaagde] inmiddels niet meer tot de mogelijkheden behoort.
5.7.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is het belang van [gedaagde] bij handhaving van het beding beperkt. De kantonrechter stelt voorop dat een concurrentiebeding bedoeld is om het bedrijfsdebiet van de werkgever – de opgebouwde knowhow en goodwill – te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer, en ook niet bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet is aangetast. Het concurrentiebeding biedt geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent van de oude werkgever, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn (sleutel-)functie op de hoogte is van essentiële relevante commerciële en technische informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waardoor de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de oude werkgever in het voordeel is, of bijvoorbeeld doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar diens nieuwe werkgever. [1]
5.8.
De kantonrechter gaat er, bij de bespreking van de belangen van [gedaagde], vanuit dat [gedaagde] en [bedrijf] concurrenten zijn. Zij bieden min of meer vergelijkbare diensten en producten aan en richten zich deels op dezelfde soort relaties. [eiser] heeft weliswaar betwist dat sprake is van concurrenten, omdat [bedrijf] zich op een ander (hoger) segment van de markt richt, maar de kantonrechter laat die discussie tussen partijen – gelet op het hiernavolgende – onbesproken.
5.9.
Ook indien [gedaagde] en [bedrijf] elkaars concurrenten zijn, is naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk geworden dat [gedaagde] door de indiensttreding van [eiser] bij [bedrijf] in haar bedrijfsdebiet wordt aangetast. Hoewel [gedaagde] en [bedrijf] (deels) overlappend werk verrichten, gaat [eiser] zich bij [bedrijf] alleen bezighouden met maatwerk keukens en maatwerk kachels van het eigen merk QOOK!, wat van beperktere omvang is dan hetgeen hij in zijn functie bij [gedaagde] deed. Immers is onweersproken door [eiser] aangevoerd dat [gedaagde] naast maatwerk ook vaste units en onderdelen verkoopt. Volgens [gedaagde] had [eiser] in de hoedanigheid van zijn functie als senior accountmanager de beschikking over veel vertrouwelijke bedrijfsinformatie. Zij heeft daarbij gewezen op de identiteit, omzetcijfers en marges van klanten, prijsafspraken, kortingen, het assortiment, inkoopprijzen en samenwerkingsverbanden. [eiser] heeft echter gemotiveerd weersproken dat hij de beschikking heeft over vertrouwelijke bedrijfsinformatie. Hij heeft toegelicht dat hij niet verantwoordelijk was voor de acquisitie van klanten en dat hij alleen contact had met de klant gedurende het tekenproces tot aan de levering van de keuken. [eiser] heeft daarbij aangevoerd dat de klant na plaatsing van de keuken circa 10-15 jaar vooruit kan, zodat hij de klant, behoudens de noodzaak van een vervangend onderdeel, niet terugziet. [eiser] heeft verder toegelicht dat hij moest uitgaan van de prijzen van de leveranciers, die ook voor andere bedrijven kenbaar zijn, dat de directie de beslissing nam over de te verlenen kortingen en dat hij niet op de hoogte is van strategieën. Met inachtneming van deze toelichting van [eiser], die overigens ook al uit de dagvaarding bleek, lag het op de weg van [gedaagde] om haar standpunt dat [eiser] de beschikking heeft over vertrouwelijke informatie nader (eventueel met stukken) te onderbouwen. Dat heeft zij nagelaten. Dat [eiser] over allerlei bedrijfsgevoelige informatie beschikt of zodanig intensief of frequent samenwerkte met klanten dat de vrees gerechtvaardigd is dat die klanten [eiser] zullen volgen, is dan ook vooralsnog op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
5.10.
Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] naar voorlopig oordeel van de kantonrechter geen dan wel onvoldoende belang bij handhaving van het concurrentiebeding. In verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] wordt [eiser] door het concurrentiebeding onbillijk benadeeld. De kantonrechter acht dan ook voldoende aannemelijk geworden dat het beding in een eventuele bodemprocedure zal worden vernietigd voor zover het in de weg staat aan de indiensttreding van [eiser] bij [bedrijf]. De kantonrechter zal het beding daarom schorsen, zoals door [eiser] primair is gevorderd.
5.11.
Gelet op de toewijzing van de primaire vordering behoeft de subsidiaire vordering van [eiser] geen bespreking meer.
5.12.
[gedaagde] is de partij die in het ongelijk is gesteld. Zij zal daarom worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Die kosten worden aan de kant van [eiser] begroot op:
  • € 132,42 voor de kosten van de dagvaarding
  • € 86,00 voor griffierecht
  • € 793,00voor salaris gemachtigde
Totaal: € 1.011,42.
5.13.
De nakosten worden begroot op € 124,00.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
schorst het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding met ingang van 1 juni 2023;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot en met vandaag aan de kant van [eiser] begroot op € 1.011,42 en de nakosten van € 124,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na heden, indien de proces- en nakosten niet binnen die termijn zijn voldaan;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2023. (SvW)

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6776.