In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn voormalige werkgever. De werknemer, die per 1 juni 2023 in dienst wilde treden bij een concurrent, verzocht om schorsing van een concurrentiebeding dat hem dat zou beletten. De werkgever voerde aan dat het concurrentiebeding noodzakelijk was ter bescherming van haar bedrijfsbelangen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer een spoedeisend belang had bij zijn verzoek, aangezien zijn nieuwe dienstverband op het punt van beginnen stond. De rechter voerde een belangenafweging uit en concludeerde dat het concurrentiebeding de werknemer onbillijk benadeelde. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende had aangetoond dat haar bedrijfsbelangen in gevaar kwamen door de indiensttreding van de werknemer bij de concurrent. Daarom werd het concurrentiebeding met ingang van 1 juni 2023 geschorst. Tevens werd de werkgever veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.