ECLI:NL:RBOVE:2023:1945

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
C/08/286487 / HA ZA 22-344
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige verkoop van geleasede bussen door bestuurder

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap, schadevergoeding van de gedaagde, die als bestuurder van een andere vennootschap fungeert. De eiseres heeft drie bedrijfsbussen geleased van Peugeot en deze bussen doorverhuurd aan haar dochtermaatschappij. De gedaagde, als bestuurder van de dochtermaatschappij, heeft twee van de drie bussen verkocht aan een autobedrijf, terwijl de dochtermaatschappij geen eigenaar was van de bussen. De eiseres stelt dat de gedaagde een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt, omdat hij de bussen op naam van de dochtermaatschappij heeft gesteld en deze heeft verkocht zonder dat de dochtermaatschappij daartoe bevoegd was. De rechtbank oordeelt dat de eiseres eigenaar van de bussen is gebleven en dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de bussen te verkopen. De rechtbank wijst de vordering van de eiseres toe en veroordeelt de gedaagde tot betaling van schadevergoeding en buitengerechtelijke incassokosten, alsook in de proceskosten. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/286487 / HA ZA 22-344
Vonnis van 22 maart 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. J.W. Both te Kampen,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.W. Weenink te Almelo.
Partijen zullen hierna
[eiseres]en
[gedaagde]genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 september 2022
  • de conclusie van antwoord
  • de nader ingediende productie 17 van [eiseres]
  • de nader ingediende productie 1 van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling van 7 februari 2023, waarbij beide partijen hun standpunten nader hebben toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen en waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is een datum vastgesteld voor het vonnis.

2.Samenvatting

2.1.
[eiseres] heeft van Peugeot drie bedrijfsbussen geleased en doorverhuurd aan haar dochtermaatschappij [bedrijf 1] B.V.. De aandelen in [bedrijf 1] B.V. zijn overgedragen aan [bedrijf 2] B.V., waarvan [gedaagde] bestuurder is. [bedrijf 2] B.V. is toen ook bestuurder geworden van [bedrijf 1] B.V. [bedrijf 1] B.V. heeft vervolgens twee van de drie bussen verkocht aan een autobedrijf. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat [bedrijf 1] B.V. de bussen niet kon verkopen, omdat zij geen eigenaar van de bussen was en zij maakt daarom aanspraak op schadevergoeding. Zij vordert schadevergoeding van [gedaagde] als (middellijk) bestuurder van [bedrijf 2] B.V., omdat zij vindt dat [gedaagde] een ernstig persoonlijkheid verwijt kan worden gemaakt.
2.2.
De rechtbank wijst de vordering toe. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot dat oordeel is gekomen.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] was tot 29 juni 2021 enig aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. (hierna:
[bedrijf 1]). Via die vennootschap oefende de heer [naam] , directeur-grootaandeelhouder van [eiseres] , een aannemersbedrijf uit onder de naam “ [bedrijf 1] ”.
3.2.
[eiseres] heeft op 9 januari 2017 een drietal financial leasecontracten gesloten met PSA Financial Services Nederland B.V. (hierna:
Peugeot). Op grond van die overeenkomsten heeft [eiseres] drie bedrijfsbussen geleased met de kentekens [kenteken 1] , [kenteken 2] en [kenteken 3] . De koopprijs van de bussen bedroeg voor elke bus € 27.950,00. [eiseres] heeft per bus een korting bedongen van € 7.950,00. Het resterende bedrag moest [eiseres] in 60 maandelijkse termijnen van € 333,33 per bus voldoen aan Peugeot, waarvan de laatste termijnbetaling in december 2021 moest worden voldaan.
3.3.
In de leasecontracten staat onder artikel 7 vermeld:

7.Eigendom

a. De eigendom van het object zal overgaan van PL [Peugeot, Rb.] op Cliënt [ [eiseres] , Rb.] indien en zodra Cliënt de restantbetaling heeft voldaan en ook overigens alle uit hoofde van deze overeenkomst verschuldigde bedragen volledig heeft betaald.
b. Het risico van beschadiging, diefstal, verlies of tenietgaan gaat op het tijdstip van aflevering van het object op Cliënt over.
3.4.
Vanaf de aanvang van de leaseovereenkomsten heeft [eiseres] de bussen ter beschikking gesteld aan [bedrijf 1] . [bedrijf 1] heeft daarvoor huur betaald. De huur is niet steeds per maand betaald, maar werd door de heer [naam] periodiek verrekend in rekening-courant.
3.5.
In de jaarrekening van [bedrijf 1] over 2020 staat ten aanzien van de bedrijfsbussen het volgende:
‘De leaseovereenkomst staat juridisch op naam van [eiseres] B.V. Als onderpand zijn de vervoermiddelen gegeven waarvan het juridisch eigendom in het bezit is van [eiseres] B.V. en het economisch eigendom van [bedrijf 1] B.V.’
3.6.
In 2020 is [gedaagde] in dienst getreden bij [bedrijf 1] met het doel om de onderneming [bedrijf 1] te kopen.
3.7.
Vanaf 1 januari 2021 is de huur van de bedrijfsbussen door [eiseres] expliciet aan [bedrijf 1] gefactureerd tegen een bedrag van € 1.129,00 per maand.
3.8.
Op 29 juni 2021 heeft [bedrijf 2] B.V., waarvan [gedaagde] bestuurder en 100% aandeelhouder is, van [eiseres] alle aandelen gekocht in [bedrijf 1] en is daarvan tevens bestuurder geworden. De levering van de aandelen heeft eveneens plaatsgevonden op 29 juni 2021. Ter financiering van de aandelen heeft [eiseres] een geldlening verstrekt aan [bedrijf 2] B.V. ten bedrage van € 400.000,00, terug te betalen in 60 maandelijkse termijnen. De overeenkomst van geldlening vermeldt in artikel 4:
‘Ter zekerheid van de voldoening van al hetgeen Schuldenaar [ [bedrijf 2] B.V, Rb.] op basis van deze geldlening aan Schuldeiser [ [eiseres] , Rb.] schuldig is gebleven zal bij de levering van de Aandelen een eerste pandrecht op deze Aandelen en op de materiële vaste activa, voorraden, het onderhanden werk, overige vorderingen liquiditeiten en de debiteuren van [bedrijf 1] B.V. worden gevestigd. De notaris heeft hiertoe een tweetal akten van pandrecht opgesteld welke als bijlagen 1 en 2 bij deze geldleningsovereenkomst wordt gehecht. Tevens zal de heer [gedaagde] persoonlijk borg staan voor een bedrag van EUR 40.000 waartoe de notaris een borgstellingsakte heeft opgesteld en welke als bijlage3 bij deze geldleningsovereenkomst wordt gehecht.’
3.9.
In verband met liquiditeitsproblemen heeft [gedaagde] contact gezocht met de heer [naam] . In een tweetal e-mails van 24 en 26 november 2021 stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de bussen van [bedrijf 1] zijn en dat hij de bussen moet verkopen.
3.10.
In december 2021 hebben zowel [eiseres] als [bedrijf 1] rechtstreeks slotbetalingen verricht aan Peugeot.
3.11.
Op 22 december 2021 heeft [bedrijf 1] twee van de drie bussen (met de kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] ) verkocht aan Autobedrijf Rif uit Hoofddorp voor € 12.000,00 exclusief btw per bus. Autobedrijf Rif heeft de bussen op Autowereld.nl en Marktplaats aangeboden voor € 17.950,00 per stuk.
3.12.
[bedrijf 1] is op 25 januari 2022 failliet verklaard.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
een verklaring voor recht dat [gedaagde] jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld ter zake de bedrijfsbussen;
de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 35.900,00, dan wel € 24.000,00 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 1.184,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de proces- en nakosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan, indien dat nodig is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak ligt de vraag voor wie van partijen na het einde van de leaseovereenkomsten als eigenaar van de drie bedrijfsbussen moet worden aangemerkt. Indien [bedrijf 1] na het betalen van de slottermijn eigenaar is geworden van de bedrijfsbussen, dan heeft zij die bussen beschikkingsbevoegd kunnen verkopen aan Autobedrijf Rif . Indien niet [bedrijf 1] , maar [eiseres] eigenaar is geworden, dan mocht [bedrijf 1] de bussen niet verkopen en moet worden beoordeeld of [gedaagde] als bestuurder (via [bedrijf 2] B.V.) van [bedrijf 1] aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die [eiseres] stelt te hebben geleden door de onbevoegde verkoop van de bussen.
5.2.
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij in 2017 de leasecontracten met Peugeot is aangegaan en dat zij ook altijd de leasetermijnen heeft voldaan. De bussen waren weliswaar in gebruik bij [bedrijf 1] , maar aan dat gebruik lag een huurovereenkomst tussen [eiseres] en [bedrijf 1] ten grondslag. [gedaagde] wist dat sprake was van een huurovereenkomst, want hij heeft in zijn hoedanigheid van werknemer van [bedrijf 1] ook de huurbetalingen verricht. Toen de slottermijn moest worden voldaan, heeft de inmiddels aan [bedrijf 2] B.V. verkochte vennootschap [bedrijf 1] ineens rechtstreeks betalingen aan Peugeot verricht. Peugeot heeft de tenaamstellingscodes aan [eiseres] toegestuurd per post, maar [gedaagde] heeft deze post kunnen onderscheppen, omdat [eiseres] haar adres nog niet had gewijzigd en haar post aan het bedrijfspand van [bedrijf 1] werd bezorgd. Met deze tenaamstellingscodes heeft [gedaagde] de bussen op naam van [bedrijf 1] en nadien op naam van Autobedrijf Rif kunnen laten stellen. Hij heeft twee bussen verkocht; de derde bus heeft [eiseres] veilig kunnen stellen. [eiseres] heeft verder nog aangevoerd dat [bedrijf 1] de bussen ook niet kon verkopen als zij wel eigenaar zou zijn van de bussen, omdat het pandrecht dan wordt geacht zich uit te strekken over de bussen.
5.3.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij niet beter wist dan dat de bussen werden geleased door [eiseres] voor [bedrijf 1] . In de jaarrekening van [bedrijf 1] stond ook beschreven dat de economische eigendom van de bussen bij [bedrijf 1] lag. Partijen hebben over de overname van het bedrijf gesproken; [gedaagde] zou de hele onderneming overnemen en is er vanuit gegaan dat daartoe ook de bussen behoren. De constructie met de huurfacturen was iets uit het verleden. Met de overdracht van de aandelen zou [bedrijf 1] ook eigenaar worden van de bussen, aldus [gedaagde] .
Wie is eigenaar van de bussen?
5.4.
Om te beoordelen wie van partijen eigenaar is geworden van de bussen na het betalen van de slottermijn, zijn de leaseovereenkomsten doorslaggevend. De leaseovereenkomsten zijn gesloten tussen [eiseres] en Peugeot. Op basis van die overeenkomsten heeft [eiseres] drie bussen geleased. [bedrijf 1] was bij die overeenkomsten geen partij. Dat betekent dan ook dat [eiseres] op grond van artikel 7 van de leaseovereenkomsten, na het betalen van de slottermijn, eigenaar werd van de bussen. De hiervoor toegezonden tenaamstellingscodes zijn alleen niet door [eiseres] ontvangen. Onweersproken is gebleven dat [gedaagde] die codes zich heeft toegeëigend door openmaking van de voor [eiseres] bestemde post. Met gebruikmaking van die codes heeft [bedrijf 1] de bussen op haar eigen naam kunnen zetten, terwijl zij daartoe niet het recht had. De bussen hoorden na het einde van de leaseovereenkomsten immers op naam van [eiseres] te worden gesteld.
5.5.
De rechtbank passeert het verweer van [gedaagde] dat bij de bedrijfsovername hoorde dat de gehele onderneming, met inbegrip van de bussen, overging naar [bedrijf 2] B.V. De bussen zijn gedurende de volledige looptijd van de leasecontracten gebruikt door [bedrijf 1] op basis van een huurovereenkomst. Met het overgaan van de onderneming van [bedrijf 1] door middel van een aandelenoverdracht gaat ook het lopende huurcontract over. Uit niets blijkt dat partijen een andersluidende afspraak hebben gemaakt, waaruit moet volgen dat de huurovereenkomsten eindigden en dat [bedrijf 1] eigenaar werd van de bussen in plaats van huurder. Daar was immers een gerichte actie van [eiseres] voor nodig, hetzij door middel van overname van het contract met Peugeot, hetzij door middel van overschrijving van de bussen na het einde van de leaseovereenkomsten. Van een dergelijke actie van [eiseres] is niets gebleken. Het hebben van het economisch eigendom, zoals dat uit de jaarrekening van [bedrijf 1] blijkt, maakt [bedrijf 1] nog niet tot de juridische eigenaar van de bussen. Andere feiten en omstandigheden, waaruit kan worden afgeleid dat [bedrijf 1] erop mocht vertrouwen dat [eiseres] de bussen zou overdragen, zijn evenmin gebleken. Indien partijen al de afspraak hadden gemaakt dat [eiseres] de bussen zou overdragen, dan lag het op de weg van [bedrijf 1] om zo nodig haar rechten af te dwingen. Het toe-eigenen van de tenaamstellingscode en het verkopen van de bussen is niet de juiste weg.
5.6.
De conclusie is dat de bussen van [eiseres] waren en dat [bedrijf 1] de bussen niet mocht verkopen. [bedrijf 1] is inmiddels gefailleerd en de aandeelhouder van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] B.V., is volgens [eiseres] niet in staat om de schade van [eiseres] te betalen. [eiseres] heeft daarom [gedaagde] , als (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] persoonlijk aansprakelijk gesteld.
Bestuurdersaansprakelijkheid
5.7.
Ten aanzien van de aansprakelijkheid van [gedaagde] als bestuurder, stelt de rechtbank het volgende voorop. Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is (zie, bijvoorbeeld, het arrest van de Hoge Raad van 30 maart 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl met kenmerk ECLI:NL:HR:2018:470, onder 3.3.2.).
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat [bedrijf 1] met de toe-eigening van de bussen en daarna de verkoop daarvan een flagrante inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van [eiseres] en daarmee [eiseres] op onrechtmatige wijze heeft benadeeld. De vraag is dan of [gedaagde] , gelet op artikel 2:11 BW, als middellijk bestuurder hiervan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. [gedaagde] was namelijk degene was die de bussen door middel van aan [eiseres] gerichte tenaamstellingscodes op naam van [bedrijf 1] plaatste, en [gedaagde] heeft (minst genomen) moeten weten dat hij door dit te doen [eiseres] van haar eigendomsrecht beroofde en haar dus benadeelde voor een bedrag gelijk aan de waarde van die bussen. De bussen zijn immers verkocht zonder dat de koopsom in het vermogen van [eiseres] terecht is gekomen. Deze handelwijze, waarbij [gedaagde] wist dan wel moet hebben begrepen dat hij [eiseres] ernstig benadeelde, moet worden aangemerkt als een persoonlijk ernstig verwijt. Tijdens de mondelinge behandeling is weliswaar naar voren gekomen dat [gedaagde] deze handelingen niet verrichtte om zichzelf te verrijken en dat de koopsom ook niet bij hem, maar bij [bedrijf 1] , terecht is gekomen, maar dat doet niet af aan het feit dat [gedaagde] als bestuurder van [bedrijf 1] anders had moeten handelen.
5.9.
Omdat [gedaagde] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, is hij verplicht om de schade die [eiseres] heeft geleden te vergoeden. Voor zover [gedaagde] nog heeft aangevoerd dat [eiseres] door het uitoefenen van het pandrecht het faillissement van [bedrijf 1] heeft veroorzaakt en dat er daarom geen sprake kan zijn van causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging en de schade, geldt het volgende. Het onrechtmatige handelen bestaat uit het verkopen van bussen, waarvan [bedrijf 1] geen eigenaar was. De schade die [eiseres] stelt te hebben geleden, bestaat uit de waarde van de bussen. Tussen die onrechtmatige gedraging en de schade bestaat naar het oordeel van de rechtbank causaal verband. Ook als [bedrijf 1] niet was gefailleerd, zou de handelwijze van [bedrijf 1] tot schade hebben geleid. [bedrijf 1] verkocht de bussen immers omdat zij over onvoldoende liquide middelen beschikte om de lonen te betalen. Ook zonder het faillissement zou zij hoogstwaarschijnlijk geen verhaal bieden voor de vordering van [eiseres] .
Schade
5.10.
[eiseres] heeft haar schade primair becijferd op € 17.950,00 per bus, totaal € 35.900,00. [eiseres] heeft deze bedragen gebaseerd op de prijs waarvoor Autobedrijf Rif de bussen te koop heeft aangeboden. Subsidiair heeft [eiseres] aanspraak gemaakt op € 12.000,00 per bus, totaal € 24.000,00. Dat is het bedrag waarvoor [bedrijf 1] de bussen aan Autobedrijf Rif heeft verkocht.
5.11.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van de schade. Het feit dat Autobedrijf Rif de bussen voor een hoger bedrag heeft willen verkopen dan de prijs waartegen zij heeft ingekocht (€ 12.000,00 per bus), betekent niet dat [eiseres] ook meer schade heeft geleden. Autobedrijf Rif heeft de bussen verkocht in haar hoedanigheid van autobedrijf. Dat genereert een hogere verkoopopbrengst dan wanneer een aannemingsbedrijf bussen verkoopt. Een aannemingsbedrijf heeft een ander imago en kan ook geen garanties verstrekken, zoals een autobedrijf dat kan, aldus [gedaagde] .
5.12.
Gelet op het verweer van [gedaagde] lag het op de weg van [eiseres] om duidelijk toe te lichten waarom zij naar verwachting een hoger bedrag kon ontvangen voor de bussen. De enkele stelling dat zij de bussen aan een particulier zou hebben aangeboden, brengt nog niet mee dat de te verwachten koopprijs (veel) hoger uitvalt dan € 12.000,00. [eiseres] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat de verkoopwaarde van de bussen hoger lag. De enkele omstandigheid dat Autobedrijf Rif de bussen heeft aangeboden voor € 17.950,00 is evenmin voldoende; daaruit kan immers niet worden afgeleid voor welk bedrag de bussen daadwerkelijk verkocht zijn. De rechtbank wijst daarom aan schadevergoeding een bedrag toe van € 12.000,00 per bus, totaal € 24.000,00.
Wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten
5.13.
De wettelijke rente is op grond van de wet toewijsbaar.
5.14.
[eiseres] heeft verder aanspraak gemaakt op een vergoeding voor de haar gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft die kosten betwist, omdat partijen al sinds maanden overhoop liggen met elkaar en daarover corresponderen. De vordering met betrekking tot de bussen is slechts een onderdeel van het omvangrijkere geschil tussen partijen. De enkele extra alinea’s in de toch al gevoerde correspondentie rechtvaardigt volgens [gedaagde] geen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
5.15.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in zijn verweer. [eiseres] heeft voldoende aangetoond dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht ter incasso van haar vordering. Dat er tussen partijen meer geschillen spelen, die mogelijk ook via de curator in het faillissement van [bedrijf 1] aan de orde worden gesteld, maakt niet dat [eiseres] in deze zaak geen aanspraak kan maken op een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten. De vordering tot betaling van een bedrag van € 1.184,00, zal dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de daarover verschuldigde rente.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.16.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring. [gedaagde] heeft hiertoe aangevoerd dat [eiseres] deze vordering niet heeft gemotiveerd, terwijl dat wel op haar weg lag, omdat de uitvoerbaar bij voorraad verklaring een uitzondering is op de regel dat hoger beroep de werking van het vonnis schorst. [gedaagde] wenst ingeval van een toewijzend vonnis de procedure in hoger beroep dan wel een eventuele procedure van de curator tegen [eiseres] af te wachten. [gedaagde] heeft gegronde redenen om aan te nemen dat juist [eiseres] een betalingsplicht heeft jegens [gedaagde] en [gedaagde] wenst zich niet bloot te stellen aan enig restitutierisico.
5.17.
De rechtbank stelt voorop dat in het geval dat verweer is gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring, de belangen van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, zoals hier aan de orde is, wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben (HR 27 februari 1998, NJ 1998, 512). Een daartegenover gesteld restitutierisico moet nader geconcretiseerd worden (HR 17 juni 1994, NJ 1994, 591). Nu [eiseres] wordt vermoed het vereiste belang te hebben bij de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring, lag het op de weg van [gedaagde] om het restitutierisico nader te concretiseren. De enkele stelling dat [gedaagde] zich niet wil blootstellen aan enig restitutierisico, omdat er mogelijk (ook) een betalingsplicht van [eiseres] jegens hem dan wel de failliete boedel van [bedrijf 1] bestaat, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank zal dit vonnis dan ook uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Proceskosten
5.18.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
  • dagvaarding € 107,22
  • griffierecht € 2.837,00
  • salaris advocaat
Totaal: € 4.476,22.
5.19.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld door de bussen van [eiseres] met de kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] te verkopen,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] een bedrag van € 24.000,00 te betalen als schadevergoeding wegens de verkoop van de bussen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, gerekend vanaf 24 december 2021 tot aan de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] een bedrag van € 1.184,00 te betalen als vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, gerekend vanaf 22 september 2022 tot aan de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 4.476,22,
6.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.(SvW)