ECLI:NL:RBOVE:2023:2039

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
C/08/295401/ KG ZA 23/76
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van loon en vergoedingen na beëindiging dienstverband van statutair directeur

In deze zaak vorderde [eiser], voormalig statutair directeur van Aebi Schmidt Nederland B.V., betaling van loon en andere vergoedingen in verband met het einde van zijn dienstverband. Aebi had de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 juni 2023, maar [eiser] had op 13 februari 2023 gemeld dat hij per 1 april 2023 een nieuwe baan had gevonden. Aebi stelde dat [eiser] een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd was omdat hij de opzegtermijn niet in acht had genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat Aebi's beroep op de gefixeerde schadevergoeding in strijd was met goed werkgeverschap, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechter wees de vordering van [eiser] grotendeels toe, waarbij Aebi werd veroordeeld tot betaling van € 21.666,66 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente, en in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : C/08/295401/ KG ZA 23/76
Vonnis in kort geding van 2 juni 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
advocaat: mr. B.J.H.L. Brouwer,
tegen
de besloten vennootschap
AEBI SCHMIDT NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen Aebi ,
advocaat: mr. F.J. van Wijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de van de zijde van Aebi overgelegde producties,
- de pleitnota van Aebi en de toelichting van partijen op de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

In dit kort geding vordert [eiser] , ex statutair directeur van Aebi , loon en andere vergoedingen verband houdende met het einde van het dienstverband bij Aebi . Aebi heeft de arbeidsovereenkomst in november 2022 opgezegd tegen 1 juni 2023. [eiser] heeft op 13 februari 2023 aan Aebi gemeld dat hij per 1 april 2023 ander werk heeft gevonden.
Het standpunt van Aebi wordt niet gevolgd inhoudende dat [eiser] de gefixeerde schadevergoeding is verschuldigd gelet op geldende opzegtermijn van drie maanden. Onder de omstandigheden van dit geval is het beroep van Aebi op art. 7:672 lid 11 BW in strijd met goed werkgeverschap. De vordering van [eiser] wordt grotendeels toegewezen.

3.De feiten en het geschil

3.1.
[eiser] is per 1 juni 2021 bij Aebi in dienst getreden en per 1 augustus 2021 benoemd tot statutair directeur in de functie van CEO Netherlands & Belgium, tegen een salaris van laatstelijk € 10.030,86 bruto per maand, exclusief emolumenten. In de arbeidsovereenkomst staat onder meer dat de opzegtermijn voor de werkgever zes maanden is en voor de werknemer drie maanden.
3.2.
In het najaar van 2022 ontstond een vertrouwensbreuk tussen [eiser] en zijn meerderen. Dat heeft ertoe geleid dat zijn ontslag werd geagendeerd voor de bijzondere aandeelhoudersvergadering van 14 november 2022. Voorafgaand aan de vergadering heeft [eiser] een vaststellingsovereenkomst ontvangen, waarin een vertrekregeling was opgenomen. In de vaststellingsovereenkomst stond onder meer in artikel 1”
1.1
De arbeidsovereenkomst tussen Partijen eindigt met ingang van 1 juni 2023 (de “Einddatum”).
1.2
Tot de Einddatum wordt de directeur vrijgesteld van de verplichting de bedongen arbeid te verrichten.
1.3
Indien de Directeur voor de Einddatum een nieuwe dienstbetrekking aanvaardt, eindigt de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de datum waarop de nieuwe dienstbetrekking aanvangt, zonder dat de Directeur een opzegtermijn in acht hoeft te nemen. De Directeur zal uiterlijk twee weken voorafgaand aan de datum waarop hij elders in dienst treedt de Vennootschap daarover schriftelijk informeren.
1.4
Indien de arbeidsovereenkomst eindigt voor de Einddatum, behoudt de Directeur aanspraak op de beëindigingsvergoeding zoals bepaald in artikel 4.
3.3.
[eiser] heeft de vaststellingsovereenkomst om hem moverende redenen niet geaccepteerd en ondertekend.
Bij besluit van de aandeelhoudersvergadering van 14 november 2022 is het dienstverband met onmiddellijke ingang per 1 juni 2023 (met inachtneming van de geldende opzegtermijn voor Aebi ) opgezegd en werd [eiser] per 14 november 2022 vrijgesteld om zijn werkzaamheden te verrichten. [eiser] heeft berust in dat besluit. Bij brief van 18 november 2022 heeft Aebi de opzegging aan [eiser] medegedeeld. In die brief staat de volgende passage:
Alle postcontractuele bepalingen, zoals onder meer het geheimhoudings- en concurrentiebeding, blijven met inbegrip van het boetebeding, blijven onverminderd van kracht na 1 juni 2023.
Daarnaast is het u, zoals vermeld in artikel 12 van uw individuele arbeidsovereenkomst, niet togestaan om zonder toestemming van Aebi Schmidt Nederland B.V., betaalde of onbetaalde werkzaamheden uit te voeren, danwel activiteiten te verrichten gedurende de resterende duur van uw arbeidsovereenkomst.
3.4.
[eiser] is hierna actief op zoek gegaan naar een andere functie en heeft die ook gevonden en aanvaard per 1 april 2023. [eiser] meldt dit op 13 februari 2023 per e-mail aan de heer [betrokkene 1] van Aebi . Hij schrijft:
Dag [betrokkene 1] ,
In relatie tot de beëindiging dienstverband wil ik bij deze mededelen dat ik per 1 April 2023 met een nieuwe baan ga beginnen.
Met vriendelijke groet,
3.5.
De heer [betrokkene 1] antwoordt vervolgens:
Dag [eiser] ,
Bedankt voor het bericht. Gefeliciteerd met de nieuwe baan en veel succes!
Ik zal het doorgeven aan HR, zij zullen e.e.a. verwerken.
Met vriendelijke groet,
3.6.
Hierop volgt een e-mail van [betrokkene 2] van HR van Aebi met de tekst:
Beste [eiser] ,
Hartelijk dank voor jouw e-mail. Positief bericht dat je een nieuwe uitdaging gevonden hebt.
Door middel van deze opzegging, zal jouw arbeidsovereenkomst met Aebi Schmidt eindigen per 1 april 2023.
In de maand maart 2023 zullen wij de eindafrekening opmaken. Deze eindafrekening omvat het opgebouwde vakantiegeld en opgebouwde, doch niet genoten vakantiedagen.
Ik wens je veel succes toe in je nieuwe baan en wens je alle goeds, zowel zakelijk als privé.
3.7.
Op de vraag van [eiser] of de transitievergoeding ook deel uitmaakt van de eindafrekening antwoordt [betrokkene 2] op 16 februari 2023 per e-mail:
Beste [eiser] ,
Dank voor je mail.
Bij de eindafrekening per 1 april 2023 in plaats van per de oorspronkelijke einddatum van 1 juni a.s. zal, naast de vergoeding voor opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen en het resterende vakantiegeld, ook de transitievergoeding worden betrokken.
Met het totaal bedrag van de eindafrekening verrekenen we de gefixeerde schadevergoeding die jij verschuldigd bent omdat je een te korte opzegtermijn in acht hebt genomen.
Je hebt conform artikel 1.2 van jouw arbeidsovereenkomst namelijk een opzegtermijn van drie maanden, echter in jouw opzegging van 13 februari heb je een opzegtermijn van één maand in acht genomen.
Blijft er per saldo een aan jou uit te betalen bedrag over, dan zullen wij dat uitkeren. Blijft er voor jou een te betalen bedrag over, dan zullen we daar geen aanspraak op maken.
Met vriendelijke groet,
3.8.
[eiser] heeft hier vervolgens op gereageerd als volgt:
Beste [betrokkene 3] ,
Dank voor je mail, tamelijk schokkend qua resultaat.
Mijn intenties waren oprecht door snel een andere baan te vinden, wat voor beide partijen goed is en waarbij ik zo snel mogelijk van de loonlijst ben.
In jouw bevestigingsmail van 13 februari jl. rep je met geen woord over een te vroege opzegging, hierin staat enkel positivisme omtrent mijn opzegging en bevestig je hoe de eindafrekening tot stand komt.
Mijn vraag over de transitievergoeding wordt beantwoord met een rekensom met enorme impact op de eindafrekening. Een gefixeerde schadevergoeding toepassen terwijl ik vrijgesteld ben van werk op 14-11-2022 is door mij totaal niet voorzien, onredelijk en niet genoemd in jouw eerste bevestiging.
Om toch naar een definitieve afrekening te komen stel ik voor de afrekening zoals in de mail van 13 februari te hanteren.
Zie je reactie graag tegemoet.
3.9.
Op de loonstrook van [eiser] van maart 2023 is een bedrag van € 21.666,66 bruto verrekend met het hem toekomende loon, zijn vergoeding voor verlofuren en zijn vakantietoeslag. De loonstrook resulteerde in een negatief netto bedrag van € 767,76, welk bedrag later is verrekend met de transitievergoeding van € 6.620,37 op de loonstrook van april 2023.
3.10.
de vordering en het standpunt van [eiser]
vordert in dit kort geding Aebi te veroordelen tot betaling aan [eiser] van het netto equivalent van het salaris over de maand maart ten bedrage van € 10.300,86 bruto alsmede tot betaling van de niet genoten vakantiedagen ad € 3.990,26 bruto, het vakantiegeld naar rato ad € 8.024,69 bruto en een bedrag van € 767,86 netto, te vermeerderen met rente en met veroordeling van Aebi in de proceskosten.
[eiser] betwist niet dat hij heeft opgezegd en dat voor hem een opzegtermijn van drie maanden geldt. De omstandigheden van het geval brengen mee dat het niet in acht nemen van de geldende opzegtermijn niet moet resulteren in een aanspraak van Aebi op gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in art. 7:672 BW.
Omdat er sprake is van beëindiging van het dienstverband op initiatief van Aebi en:
- het de intentie was dat [eiser] eerder dan de einddatum zonder opzegtermijn het dienstverband kon opzeggen, zoals opgenomen in de door Aebi opgestelde en aan [eiser] voorgelegde vaststellingsovereenkomst,
- [eiser] was vrijgesteld van werk vanaf 14 november 2022 tot aan de beoogde einddatum 1 juni 2023,
- Aebi geen belang heeft bij voortzetting van het dienstverband na 1 april 2023,
en
- Aebi een aanmerkelijk financieel voordeel heeft bij een eerder einde van het dienstverband,
is een beroep van Aebi op de gefixeerde schadevergoeding in strijd met goed werkgeverschap en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Er is ook sprake van misbruik van bevoegdheid ten aanzien van het beroep van Aebi op het tweede deel van lid 12 van art. 7:672 BW, waarin staat dat de rechter de gefixeerde schadevergoeding kan matigen, maar niet verder dan het in geld vastgestelde loon over de opzegtermijn. Het beroep van Aebi op deze bepaling is onder de gegeven omstandigheden in strijd met art. 3:13 BW, misbruik van bevoegdheid.
Anders dan Aebi stelt is er wel sprake van een spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vorderingen: zijn huishouding is ingericht op het inkomen dat hij maandelijks ontvangt en met het verrekenen van het loon over de maand maart 2023 komen de financiële verplichtingen van [eiser] onder druk te staan.
3.11.
het verweer van Aebi
Aebi heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
Volgens Aebi staat vast dat [eiser] de arbeidsovereenkomst met Aebi heeft opgezegd met ingang van 1 april 2023 en is het wettelijke uitgangspunt dat hij daarmee een gefixeerde schadevergoeding is verschuldigd (art. 7:672 lid 11 BW). [eiser] had met inachtneming van de voor hem geldende opzegtermijn op zijn vroegst tegen 1 juni 2023 regelmatig kunnen opzeggen. Aebi heeft de gefixeerde schadevergoeding berekend op € 21.666,66 bruto, een bedrag gelijk aan het loon dat [eiser] over de periode tussen 1 april 2023 en 1 juni 2023 zou hebben ontvangen. Aebi heeft dit verrekend, mogen verrekenen en in dit kort geding kan hierover geen oordeel worden gegeven omdat een oordeel over verrekening declaratoir van aard is. De vergoeding kan ook niet gematigd worden tot een lager bedrag gelet op art. 7:672 lid 12 BW.
Aebi doet een beroep op het wettelijke systeem en daarvan dient niet afgeweken te worden op grond van de redelijkheid en billijkheid. Zeker in het kader van de gefixeerde schadevergoeding moet bij een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid grote terughoudendheid worden betracht. De door [eiser] genoemde omstandigheden rechtvaardigen niet dat (in kort geding) tot de conclusie moet worden gekomen dat de vergoeding niet is verschuldigd. De eerdere beëindiging van de arbeidsovereenkomst door [eiser] heeft voor Aebi ook gevolgen, o.a. in verband met het overeengekomen concurrentiebeding, geheimhoudingsbeding en het verbod op nevenwerkzaamheden.
Aebi stelt dat met alle omstandigheden van het geval rekening moet worden gehouden en noemt in haar pleitnota 14 andere door [eiser] niet genoemde omstandigheden, waar onder het feit dat [eiser] geen gewone werknemer maar CEO en statutair directeur was, Aebi bij haar opzegging ook de contractueel overeengekomen opzegtermijn heeft gehanteerd, [eiser] juridisch werd bijgestaan en niet op de opzegging terug is gekomen.
Er is evenmin sprake van misbruik van bevoegdheid ten aanzien van het beroep van Aebi op 7:672 lid 11 en 12 BW.
Tot slot is er volgens Aebi ook geen spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering van [eiser] . Hij heeft immers per 1 april 2023 een andere baan waarmee hij kan voorzien in zijn levensonderhoud en hij heeft bij de salarisronde van april 2023 nog een bedrag ontvangen van € 2.575,00 netto. Er is geen sprake van een acute geldnoodsituatie. [eiser] kan de uitkomst van de bodemprocedure afwachten. Aebi wijst bovendien op het restitutierisico als Aebi gelijk krijgt in de bodemprocedure.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter moet in dit kort geding inschatten hoe de rechter in een gewone bodemprocedure zal oordelen over de vraag of [eiser] de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in art. 7:672 BW is verschuldigd, en of Aebi , met het verrekenen van de gefixeerde schadevergoeding heeft gehandeld in strijd met goed werkgeverschap, met de redelijkheid en billijkheid en/of dat Aebi hierbij misbruik van recht/bevoegdheid heeft gemaakt. [eiser] moet bovendien een spoedeisend belang hebben bij zijn vordering in kort geding.
4.2.
De voorzieningenrechter volstaat met bespreking van het standpunt van [eiser] dat Aebi met het in rekening brengen en verrekenen van de gefixeerde schadevergoeding heeft gehandeld in strijd met artikel 7:611 BW, welk artikel bij arbeidsovereenkomsten een nadere concretisering vormt van art. 6:248 BW. Dit omdat de voorzieningenrechter er voldoende van overtuigd is dat de bodemrechter de vordering van [eiser] in elk geval gelet daarop zal toewijzen, als het tot een bodemprocedure komt.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd met zijn e-mail van 13 februari 2023 en dat hij daarbij niet de voor hem geldende opzegtermijn in acht heeft genomen. Een partij, die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, is aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren (art. 7:672 lid 11 BW). [eiser] heeft gesteld dat het beroep van Aebi op deze wettelijke bepaling in strijd is met goed werkgeverschap als bedoeld in art. 7:611 BW, gelet op de door hem genoemde omstandigheden.
4.4.
Het initiatief tot beëindiging van het dienstverband kwam van Aebi , die de arbeidsovereenkomst met [eiser] op 14 november 2022 heeft opgezegd tegen 1 juni 2023.
[eiser] zat vanaf 14 november 2022 thuis, vrijgesteld van werk. [eiser] is in de periode van 14 november 2022 tot 1 juni 2023 niet stil blijven zitten en is op zoek gegaan naar ander werk. In de vaststellingsovereenkomst die Aebi vóór 14 november 2022 aan [eiser] zond stond onder meer een regeling voor het geval [eiser] ander werk zou vinden vóór 1 juni 2023 (art. 1.1 t/m 1.4, zie r.o. 2.2.). De arbeidsovereenkomst zou dan eerder eindigen, [eiser] zou geen opzegtermijn in acht hoeven te nemen en zou gewoon recht houden op zijn beëindigingsvergoeding/transitievergoeding. De vaststellingsovereenkomst is weliswaar niet ondertekend en geaccepteerd door [eiser] , maar [eiser] hoefde ook geen rekening te houden met een ander standpunt van Aebi op dat punt. Het feit dat in de brief van 18 november 2022 een verbod op arbeid is opgenomen maakt dat niet anders: dit is een eenzijdige mededeling van Aebi waarvan bij de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat er niet over is gesproken of onderhandeld. [eiser] heeft bij de mondelinge behandelig onbetwist gesteld dat hij ook niet bedacht was op gevolgen van deze mededeling. Nu Aebi ook bij de mondelinge behandeling heeft erkend dat er geen prijs op werd gesteld dat [eiser] na 14 november 2022 op het werk verscheen, ziet de kantonrechter geen enkel te respecteren belang van Aebi om [eiser] desalniettemin te ‘beboeten’ voor het eerder dan drie maanden voor 1 juni 2023 opzeggen in verband met ander werk. Het eerder vinden van ander werk en het eerder afwikkelen van het dienstverband zoals opgenomen in de vaststellingsovereenkomst is bovendien in voor partijen een win-win situatie: [eiser] gaat vlot van werk naar werk en Aebi hoeft maar loon te betalen tot 1 april 2023 i.p.v. 1 juni 2023. Het door [eiser] gevonden ander werk levert Aebi dus een besparing op van twee maanden loon, door Aebi becijferd op € 21.666,66 bruto.
4.5.
Dat [eiser] vanaf 14 november 2022 op zoek is gegaan naar ander werk, is begrijpelijk en onder de gegeven omstandigheden te kwalificeren als goed werknemerschap. Daar waar tussen partijen vast staat dat de melding van [eiser] als opzegging zijnerzijds moet worden gezien en hij vrijgesteld was van werk, is het vervolgens in strijd met goed werkgeverschap om onder deze omstandigheden een beroep te doen op de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in 7:672 BW. Naast de besparing van een bedrag van € 21.666,66 bruto zou het beroep op dit artikel Aebi ook nog een gefixeerde schadevergoeding ten laste van [eiser] opleveren van € 21.666,66 bruto en dat is onder de gegeven omstandigheden een evident onredelijke uitkomst. De opzegging van [eiser] kan ook niet los worden gezien van de eerdere opzegging door Aebi . De omstandigheden waar Aebi een beroep op doet, waaronder het feit dat:
- [eiser] geen gewone werknemer maar CEO en statutair directeur was,
- Aebi bij haar opzegging ook de contractueel overeengekomen opzegtermijn heeft gehanteerd,
- [eiser] juridisch werd bijgestaan en niet op de opzegging terug is gekomen,
maken dat niet anders. Het argument van Aebi dat de opzegging door [eiser] tegen een eerdere datum gevolgen heeft voor de duur van o.a. het concurrentiebeding is daarnaast licht van gewicht en speelt in het onderhavige geval eigenlijk geen rol, omdat [eiser] in dienst is getreden bij een nieuwe werkgever in een andere branche waarvan onbetwist is gesteld dat die niet valt onder het beding. Aebi heeft ook niet gemotiveerd aangevoerd dat het aannemelijk is dat [eiser] snel van baan zal veranderen naar branche waarin Aebi werkzaam is.
4.6.
Dat Aebi de gefixeerde schadevergoeding al heeft verrekend staat toewijzing van de vordering van [eiser] niet in de weg omdat deze vordering declaratoir van aard zou zijn. De voorzieningenrechter oordeelt voorshands dat er geen gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is en dat de verrekening ook voorshands onterecht is geweest.
4.7.
De vordering van [eiser] voldoet ook aan het vereiste van spoedeisend belang bij vorderingen als de onderhavige. Het gaat deels om loon over de maand maart 2023 en daarmee is het spoedeisend belang een gegeven. Dat [eiser] een hoog loon had maakt dat niet anders -tegenover een hoog loon staan vaak hoge verplichtingen zoals [eiser] ook heeft aangevoerd- en dat er in het onderhavige geval een bijzonder restitutierisico bestaat waaraan gewicht moet worden toegekend is niet gebleken. Dat hij inmiddels een nieuwe baan heeft gevonden maakt dat niet anders: gelet op de ingangsdatum van 1 april 2023 zal [eiser] bij zijn nieuwe werkgever nog amper vakantiegeld etc. hebben opgebouwd, zodat [eiser] daarvoor zal moeten terugvallen op hetgeen hij bij Aebi heeft opgebouwd.
4.8.
De vordering van [eiser] zal bij wijze van voorlopige voorziening worden toegewezen tot een bedrag van € 21.666,66 bruto. [eiser] vordert drie bruto bedragen en een nettobedrag die samen het bedrag van € 21.666,66 bruto te boven gaan en [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd waarom de vordering hoger dan € 21.666,66 bruto -het bedrag dat Aebi heeft verrekend op de loonspecificaties- zou moeten zijn. In kort geding zal een bedrag van € 21.666,66 bruto worden toegewezen. Het meerdere wordt, als onvoldoende onderbouwd, afgewezen.
4.9.
Aebi dient, als de in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten te betalen.

5.De beslissing in kort geding

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Aebi tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 21.666,66 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van verschuldigdheid tot de dag waarop alles betaald is,
5.2.
veroordeelt Aebi in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 129,14 dagvaardingskosten, € 1.301,00 griffierecht en € 1.079,00 salaris advocaat,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2023.