ECLI:NL:RBOVE:2023:2072

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
08.285736.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijk geweld plegen tegen personen op perron van treinstation Zwolle

Op 6 juni 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en openlijk geweld plegen tegen een machinist van Arriva. De feiten vonden plaats op 19 oktober 2021 op het perron van het treinstation in Zwolle. De verdachte en een medeverdachte hebben de machinist, die hen aansprak op het overslaan van een rij bij een vervoersbewijscontrole, meerdere keren geslagen en geschopt, terwijl het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, en dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen, een taakstraf van 120 uren en het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank overwoog dat het geweld tegen een beroepsbeoefenaar in het openbaar vervoer een ernstige omstandigheid was, en dat het gedrag van de verdachte een grove inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormde. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en de impact van de straf op zijn opleiding en werk.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.285736.21 (P)
Datum vonnis: 6 juni 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 mei 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Menouar en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. D.P. Poppe, advocaat in Kampen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 19 oktober 2021 in Zwolle samen met een of meer anderen een poging heeft gedaan om [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) zwaar te mishandelen dan wel [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2:op 19 oktober 2021 in Zwolle samen met een of meer anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 19 oktober 2021 te Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- voornoemde [slachtoffer] met gebalde vuist, één of meermalen tegen het hoofd, althans

tegen het lichaam heeft geslagen en/of

- voornoemde [slachtoffer] heeft geduwd en/of
- voornoemde [slachtoffer] op het moment dat hij op de grond lag, in een houdgreep

heeft genomen, althans voornoemde [slachtoffer] heeft belet op te staan en/of

- voornoemde [slachtoffer] met geschoeide voet, één of meermalen tegen het hoofd,
althans tegen het lichaam heeft getrapt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 oktober 2021 te Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer] met gebalde vuist, één of meermalen tegen het hoofd, althans

tegen het lichaam te slaan en/of

- voornoemde [slachtoffer] te duwen en/of
- voornoemde [slachtoffer] op het moment dat hij op de grond lag, in een houdgreep te

nemen, althans voornoemde [slachtoffer] te beletten op te staan en/of

- voornoemde [slachtoffer] één of meermalen tegen het hoofd, althans tegen het lichaam

te trappen;

2.
hij op of omstreeks 19 oktober 2021 te Zwolle, althans in Nederland, openlijk,
te weten, op of aan Stationsplein 16 en/of het Station Zwolle, in elk geval op of aan
de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
- voornoemde [slachtoffer] met gebalde vuist, één of meermalen tegen het hoofd, althans

tegen het lichaam te slaan en/of

- voornoemde [slachtoffer] te duwen en/of
- voornoemde [slachtoffer] op het moment dat hij op de grond lag, in een houdgreep te

nemen, althans voornoemde [slachtoffer] te beletten op te staan en/of

- voornoemde [slachtoffer] één of meermalen tegen het hoofd, althans tegen het lichaam

te trappen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich - conform een op schrift gestelde pleitnota - op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Verdachte had geen opzet op een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast ontbreekt wettig en overtuigend bewijs dat er is geschopt. Tot slot is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte.
Met betrekking tot het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde en het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsman opgemerkt dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vraag of het geven van enkele klappen aan [slachtoffer] (hierna: moet worden gekwalificeerd als een mishandeling of als openlijk geweld. Ook merkt de raadsman op dat deze geweldshandelingen plaatsvonden nadat verdachte door [slachtoffer] is geslagen met een paraplu en door [slachtoffer] naar de grond is gewerkt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De vastgestelde feiten
Op 19 oktober 2021 omstreeks 22.10 uur heeft een incident plaatsgevonden op een perron van het treinstation te Zwolle ter hoogte van sporen 15 en 16. Verdachte en de medeverdachte waren samen op weg naar de trein richting Dalfsen. [2] Op het perron vond op dat moment een vervoersbewijscontrole plaats en er stond een wachtrij. [3] Verdachte en de medeverdachte liepen de rij voorbij, waarop zij werden aangesproken. Daarna ontstond er een woordenwisseling tussen [slachtoffer] , in dienst als machinist bij vervoersbedrijf Arriva, verdachte en de medeverdachte. Verdachte gaf [slachtoffer] op enig moment een duw, waarna hij en [slachtoffer] op de grond vielen. [4] Vervolgens is [slachtoffer] door zowel verdachte als de medeverdachte meermaals op zijn hoofd geslagen. [5]
Als gevolg van het incident heeft [slachtoffer] letsel opgelopen, waaronder een zware hersenschudding en diverse zwellingen en bloedverlies op het hoofd. Daarnaast ervaarde [slachtoffer] tintelingen en duizeligheidsklachten bij het draaien van de nek, wat duidt op een kneuzing van de nekspieren. De verwachte herstelperiode van het letsel werd geschat op twee tot drie maanden, mogelijk zelfs langer. [6] [slachtoffer] is rond 15 maart 2022 weer aan het werk gegaan. Eerder was dit vanwege klachten als nek- en hoofdpijn niet mogelijk. [7]
Overwegingen
Feit 1: medeplegen poging tot zware mishandeling
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van medeplegen van poging zware mishandeling dient vast komen te staan dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, waarbij het opzet was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . De intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict moet van voldoende gewicht zijn.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte. In dit verband overweegt de rechtbank dat er sprake was van gezamenlijk optreden. Verdachte en de medeverdachte liepen de wachtrij op het perron voorbij en namen gezamenlijk deel aan de woordenwisseling met [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens geduwd, waarna een vechtpartij tussen verdachten en [slachtoffer] is ontstaan. Beide verdachten hebben [slachtoffer] meerdere keren op het hoofd geslagen.
[slachtoffer] verklaart dat hij ook verschillende keren door de “lange jongen” tegen zijn hoofd is getrapt. [8] Hoewel de medeverdachte ontkent (bewust) tegen het hoofd van [slachtoffer] te hebben getrapt, zijn er verschillende getuigen die verklaren dat zij hebben gezien dat “de jongen met de rode jas” trappen gaf tegen het hoofd van [slachtoffer] . [9]
Getuige [getuige 1] verklaart dat de jongen met de rode jas heeft getrapt tegen het hoofd van “de machinist”. Volgens [getuige 1] maakte deze jongen een schoppende beweging en raakte hij [slachtoffer] op het voorhoofd. [10] Ook getuige [getuige 2] verklaart dat de “jongen met het rode vest” de “medewerker van Arriva” (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) meerdere malen trapte in het gezicht of op zijn hoofd. [11] [getuige 2] heeft ook verklaard dat zij zag dat [slachtoffer] werd geraakt en dat er zeker drie à vier keer werd getrapt. [12]
Getuige [getuige 3] verklaart ook te hebben gezien dat een jongen heeft geschopt. Zij weet vrijwel zeker dat de schoen het hoofd heeft geraakt. Zij zag de beweging van de trap. Ook zag zij dat de jongen zijn been naar achteren zwaaide en dat “de conducteur” (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) lag te creperen van de pijn. [13]
Tot slot ziet ook getuige [getuige 4] dat één van de jongens tegen het hoofd van één van de Arriva medewerkers (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) trapte, zoals hiervoor omschreven. [getuige 4] verklaart dat hij niet heeft gezien dat de voet in contact kwam met het hoofd, maar dat hij wel heeft gezien dat het om “herhaaldelijke kleine trapjes” ging die er pijnlijk uitzagen, maar niet met volle kracht waren. [14]
Medeverdachte heeft tijdens zijn politieverhoor verklaard dat hij de jongen was die een rode jas droeg. [15]
Op basis van de voornoemde getuigenverklaringen, ondersteunt door de verklaring van [slachtoffer] , stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] door medeverdachte meerdere keren met geschoeide voet [16] tegen zijn hoofd is getrapt. De rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging dat [slachtoffer] daadwerkelijk tegen zijn hoofd is getrapt door het hiervoor omschreven hoofdletsel van [slachtoffer] , zoals is vermeld in de letselrapportage. Het omschreven hoofdletsel is ernstig en passend bij het geweld dat jegens [slachtoffer] is gebruikt, mede gelet op de lange duur van de herstelperiode van [slachtoffer] .
Geen van de verdachten heeft een poging gedaan de vechtpartij te de-escaleren, dan wel zich te distantiëren van het uitgeoefende geweld. Wanneer de vechtpartij voorbij is vluchten verdachten gelijktijdig en gezamenlijk weg van het station.
De rechtbank concludeert dat uit de gehele gang van zaken blijkt dat sprake was van een gezamenlijke aanleiding tot het uitoefenen van dit geweld, een gezamenlijke bijdrage aan dit geweld en een gezamenlijke vlucht na het uitoefenen van dit geweld door verdachte en medeverdachte. Deze gang van zaken vereist een dergelijke mate van nauwe en bewuste samenwerking dat de rechtbank concludeert dat er sprake is van medeplegen.
Poging zware mishandeling?
Voor de beoordeling of er sprake is van (het medeplegen van) een poging tot zware mishandeling, geldt dat er sprake moet zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . In het dossier bevinden zich hiervoor geen aanknopingspunten.
Vervolgens is de vraag of verdachte opzet in voorwaardelijke zin heeft gehad. Vooropgesteld wordt dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier zwaar lichamelijk letsel - aanwezig is indien een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een vitaal lichaamsdeel is en dat wanneer meerdere malen tegen het hoofd wordt geslagen en geschopt, een aanmerkelijke kans bestaat op het intreden van zwaar lichamelijk letsel. [slachtoffer] lag op de grond terwijl hij werd geslagen en geschopt en kon zich daartegen niet verweren. Dit handelen van verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard. Verdachte had voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] .
Feit 2: openlijk geweld
Het hierboven omschreven feitencomplex kwalificeert de rechtbank tevens als openlijke geweldpleging in vereniging. Zoals hiervoor omschreven hebben beide verdachten een significante en wezenlijke bijdrage gehad in het uitgeoefende geweld. Ook stelt de rechtbank vast dat de gedragingen hebben plaatsgevonden op een openbare plek, namelijk op het een perron van het treinstation te Zwolle, in het bijzijn van anderen. Hiermee is aan het geweld openlijk handelen gegeven.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen kan niet anders worden geconcludeerd dan dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op had op het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer] .
Conclusie
De rechtbank oordeelt dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Nu verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] en beide feiten dusdanig met elkaar verweven zijn, is sprake van eendaadse samenloop tussen feiten 1 primair en 2.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 oktober 2021 te Zwolle tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- voornoemde [slachtoffer] met gebalde vuist, meermalen tegen het hoofd, heeft geslagen en
- voornoemde [slachtoffer] heeft geduwd en
- voornoemde [slachtoffer] met geschoeide voet, meermalen tegen het hoofd, heeft getrapt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 19 oktober 2021 te Zwolle openlijk, te weten op het Station Zwolle, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
- voornoemde [slachtoffer] met gebalde vuist, meermalen tegen het hoofd, te slaan en
- voornoemde [slachtoffer] te duwen en
- voornoemde [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd, te trappen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 47, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van
een poging tot zware mishandeling;
feit 2
het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich - conform een op schrift gestelde pleitnota - op het standpunt gesteld dat primair sprake was van noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid Sr. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op het moment dat verdachte met een paraplu werd aangevallen door [slachtoffer] , hij door [slachtoffer] in zijn nek werd gepakt en naar de grond werd gewerkt. Hierdoor was de noodzakelijke verdediging geboden. Onttrekken aan het geweld was voor verdachte geen reële optie.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dan sprake was van noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid Sr. Indien verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, is de overschrijding het onmiddellijke gevolg geweest van de door [slachtoffer] ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding die bij verdachte een hevige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie dan wel van noodweerexces. Buiten de verklaringen van verdachte en medeverdachte om is er geen enkel ander bewijsmiddel die het standpunt van de verdediging onderbouwt. Indien zich al een noodweersituatie heeft voorgedaan, had verdachte zich moeten onttrekken aan de situatie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces in de zin van artikel 41 Sr moet allereerst de vraag worden beantwoord of sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen en/of andermans lijf, eerbaarheid en/of goed. Er moet, met andere woorden, sprake zijn geweest van een noodweersituatie.
De rechtbank is van oordeel dat zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan. Uit de vastgestelde feiten blijkt dat er geen enkele aanleiding is om aan te nemen dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding jegens het lijf van verdachte of van de medeverdachte.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] verdachte op enig moment met een paraplu heeft geslagen. Getuige [getuige 4] verklaart ook dat [slachtoffer] één van de verdachten een klap gaf met de paraplu, maar hij geeft aan dat dit naar zijn mening op een later moment gebeurde, namelijk nadat [slachtoffer] tegen zijn hoofd was geschopt. Ook verklaart getuige [getuige 4] dat de man met de paraplu (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) zich met de paraplu verdedigde. [17] In overeenstemming met getuige [getuige 4] verklaart getuige [getuige 3] dat zij heeft gezien dat [slachtoffer] zich met de paraplu verdedigde. [18] Nu de rechtbank op grond van deze bewijsmiddelen vaststelt dat het gebruik van de paraplu gevolgd is op gedragingen van verdachten, kan hieruit niet de conclusie getrokken worden dat er daardoor sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
De omstandigheid dat de medeverdachte op het spoor terecht is gekomen omdat hij - volgens de medeverdachte - op het spoor is geduwd, [19] maakt het voorgaande niet anders. Weliswaar verklaren zowel verdachten als getuige [getuige 4] dat de medeverdachte op het spoor terecht is gekomen [20] , echter blijkt uit het dossier niet wat de toedracht hiervan is geweest dan wel of daarbij sprake was van opzet.
Ook zijn er geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Ook heeft de officier van justitie verzocht verdachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om indien de rechtbank niet besluit tot vrijspraak, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen dan wel te beperken tot de duur van het voorarrest. Indien de rechtbank overgaat tot de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, verzoekt de raadsman om de proeftijd vast te stellen op maximaal één jaar, gelet op het tijdsverloop tussen het ten laste gelegde feit en de uitspraak.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging zware mishandeling en aan openlijke geweldpleging. Hij en zijn medeverdachte hebben het slachtoffer, een machinist van Arriva, meerdere malen op het hoofd geslagen. Daarnaast heeft de medeverdachte het slachtoffer meerdere malen met geschoeide voet tegen het hoofd geschopt. De aanleiding hiervan was een woordenwisseling die plaatsvond op het perron. Het voorgaande is gebeurd terwijl het slachtoffer op enig moment op het perron lag en zich niet kon verdedigen. Door op zo’n agressieve en ongeremde wijze te handelen, heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank betitelt dergelijk excessief gewelddadig gedrag als ernstig, te meer nu het slachtoffer in deze op het moment van het incident aan het werk was. Toen verdachte en zijn medeverdachte de mogelijkheid hadden om de woordenwisseling met het slachtoffer te beëindigen door weg te gaan, kozen zij voor de op geweld uitgelopen confrontatie.
De rechtbank overweegt daarbij dat het geweld is uitgeoefend tegen personen die belast zijn met een openbare taak. Geweld tegen gezagsdragers, waartoe de rechtbank ook een machinist rekent die ter ondersteuning optreedt van zijn collega’s die belast zijn met de controle op vervoersbewijzen, is een ernstige omstandigheid.
Het gebeuren heeft diepe impact gehad op het slachtoffer en belemmert hem ook nu nog in de uitoefening van zijn werkzaamheden en in zijn dagelijkse leven, zoals hij ook ter terechtzitting heeft verwoord. Daarnaast heeft een dergelijk feit ook getuigen en omstanders geschokt en zorgen feiten als deze voor veel gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Dit geldt temeer nu het strafbare feit in het openbaar, op een perron van een station, heeft plaatsgevonden.
Persoon van de verdachte
Bij de op te leggen straf heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 24 april 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 2 maart 2023. De reclassering vermeldt in dit advies dat zij de relatie tussen verdachte en de medeverdachte ziet als een direct delictgerelateerde factor. Op de dynamiek tussen verdachte en de medeverdachte krijgt de reclassering onvoldoende zicht. Verder zien zij geen signalen dat verdachte problemen heeft met zijn zelfbeheersing in het dagelijkse leven. De reclassering constateert dat verdachte over voldoende sociale- en probleemoplossende vaardigheden beschikt. Verdachte heeft stabiliteit op het gebied van dagbesteding, huisvesting en financiën. De reclassering beschrijft het ten laste gelegde feit als een incident en schat de kans op herhaling in als laag. Zij acht interventies of toezicht niet nodig en adviseert dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de soort en zwaarte van de op te leggen straf acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De oriëntatiepunten voor zware mishandeling in een dergelijk geval gaan uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank overweegt dat in de onderhavige zaak sprake is geweest van een poging, maar houdt er in strafverzwarende zin rekening mee dat het feit is begaan tegen een beroepsbeoefenaar in het openbaar vervoer en in het openbaar heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Enkel vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank hiertoe niet overgaan. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in september 2023 zijn opleiding afrondt en dat hij twee banen heeft. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou betekenen dat hij zijn banen kwijtraakt en de opleiding moet staken.
Voornoemde omstandigheden wegen naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de jonge leeftijd van verdachte, dusdanig zwaar, dat het niet opportuun is om aan verdachte een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Aan verdachte zal dan ook een gevangenisstraf worden opgelegd voor de duur van 90 dagen, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Dat betekent dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis, maar wel een voorwaardelijke gevangenisstraf krijgt opgelegd als stok achter de deur, zodat hij niet nogmaals in de fout gaat. Gelet op de aard en de ernst van de feiten acht de rechtbank het passend en geboden dat aan verdachte een forse taakstraf wordt opgelegd. Alles overwegend zal de rechtbank verdachte een taakstraf opleggen van 120 uren.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. [slachtoffer] verzoekt verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 23.571,37,- [zegge; drieëntwintigduizend vijfhonderd eenenzeventig euro en zevenendertig cent], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- gederfde inkomsten rijschool: € 20.360,-;
- zorgkosten januari: € 352,87,-;
- zorgkosten mei: € 303,97,-;
- zorgkosten juni: € 81,03,-;
- kosten nieuwe bril: € 390,-.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 2083,50,- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en het gevorderde bedrag in zijn geheel kan worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege de verzochte vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het behandelen van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarnaast voert de raadsman aan dat ten aanzien van de gevorderde immateriële schade (recente) onderbouwing ontbreekt. Ook voert de raadsman aan dat uit de ingediende verklaring van de huisarts blijkt dat de vechtpartij niet de enige oorzaak is van de gevorderde schade en dat daardoor de gevorderde schade niet in een rechtstreeks verband staat met de vechtpartij. Tot slot voert de raadsman aan dat de eigen schuld van [slachtoffer] moet worden meegewogen bij het bepalen van het schadebedrag.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten betreffende de zorgkosten en de immateriële schade zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 2.821,37,-, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De opgevoerde schade onder de post gederfde inkomsten rijschool en de kosten van de nieuwe bril zijn onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van [slachtoffer] om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal hem die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal [slachtoffer] daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat hij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover [slachtoffer] voor het hele bedrag aansprakelijk is en dat hij niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de medeverdachte is betaald, en andersom.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor de schade die door de feiten zijn toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 38 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c, 22d en 55 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
medeplegen van een poging tot zware mishandeling;
feit 2, het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 primair en feit 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 2.821,37,- [zegge: tweeduizend achthonderd eenentwintig euro en zevenendertig cent](bestaande uit € 737,87,- materiële schade en € 2.083,50,- immateriële schade);
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag
€ 2.821,37,- [zegge: tweeduizend achthonderd eenentwintig euro en zevenendertig cent](te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan), met dien verstande dat als en voor zover al door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.821,37,- [zegge: tweeduizend achthonderd eenentwintig euro en zevenendertig cent], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan ten behoeve van de benadeelde partij, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 38 dagen kan worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat hij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.B. Soppe, voorzitter, mr. D. ten Boer en mr. A.J. de Loor, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.
Buiten staat
Mr. ten Boer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021491418. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 43, tiende alinea, tweede zin.
3.Pagina 38, zesde alinea, vierde zin.
4.Pagina 50, 11e alinea.
5.Pagina 50, twaalfde alinea; proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] bij de rechter-commissaris van 12 juli 2022, pagina 2, derde alinea, 20e tot en met 22e zin; proces-verbaal van de terechtzitting van 23 mei 2023, inhoudende de verklaring van verdachte;
6.Pagina 28 en 29.
7.Het aanvullende proces-verbaal genummerd PL0600-2021491418-25, derde alinea, derde tot en met zesde zin.
8.Pagina 26, eerste alinea, vierde tot en met zesde zin.
9.Pagina 44, negende alinea en pagina 51, negende alinea.
10.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris van 12 juli 2022, pagina 2, vijfde alinea, vijftiende tot en met zeventiende zin.
11.Pagina 36, zesde alinea, negende en tiende zin.
12.Proces-verbaal van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris van 12 juli 2022, pagina 2, vijfde alinea, 20e tot en met 23e zin.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris, pagina 2, vijfde alinea, vierde tot en met elfde zin.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] bij de rechter commissaris van 12 juli 2022, tweede alinea, elfde tot en met veertiende zin.
15.Pagina 44, vierde alinea.
16.Pagina 31c, vijfde alinea, tweede zin.
17.Pagina 38, zevende alinea, vijfde zin en pagina 40, zevende alinea, eerste en tweede zin.
18.Pagina 2, derde alinea, negentiende zin van het verhoor van getuige bij de rechter-commissaris.
19.Proces-verbaal van de terechtzitting van 23 mei 2023, inhoudende de verklaring van verdachte.
20.Pagina 40, eerste alinea, derde zin; pagina 43, tiende alinea; pagina 49, twaalfde alinea, derde zin.