ECLI:NL:RBOVE:2023:2108

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
294853 KG RK 23-141 en 297242 KG RK 23-229
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in civiele zaken met betrekking tot gezag en ondertoezichtstelling

Op 5 april 2023 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters mrs. Flos, Olthof en Pieters van de Rechtbank Overijssel, die betrokken waren bij de behandeling van verschillende zaken met betrekking tot de minderjarige dochter van verzoeker. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer 294853 KG RK 23-141. De rechters hebben schriftelijk gereageerd op het verzoek, maar verzoeker heeft ook op 14 mei 2023 een nieuw wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Van Holten en mr. Schreuder, leden van de wrakingskamer, geregistreerd onder nummer 297242 KG RK 23-229. De wrakingsverzoeken zijn op 15 mei 2023 achter gesloten deuren behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde niet verschenen. De wrakingskamer heeft geoordeeld dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond en heeft beide wrakingsverzoeken buiten behandeling gesteld. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De wrakingskamer heeft ook geoordeeld dat verzoeker misbruik heeft gemaakt van het wrakingsmiddel door herhaaldelijk verzoeken in te dienen zonder nieuwe feiten aan te voeren. De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken op 5 juni 2023, waarbij het verzoek tot wraking van mr. Van Holten en mr. Schreuder buiten behandeling is gesteld, en het verzoek tot wraking in de andere procedures is afgewezen. Tevens is bepaald dat toekomstige wrakingsverzoeken in vergelijkbare zaken niet in behandeling zullen worden genomen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummers: 294853 KG RK 23-141 en 297242 KG RK 23-229
Beslissing van 5 juni 2023
in de zaken van
[verzoeker] ,
gemachtigde: [gemachtigde] , (hierna: gemachtigde)
verzoeker tot wraking.

1.De procedures

1.1.
Op 5 april 2023 heeft verzoeker het verzoek tot wraking gedaan van mrs. Flos, Olthof en Pieters, rechters in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaken die hierna onder het kopje ‘De feiten’ nader zullen worden beschreven. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer 294853 KG RK 23-141.
1.2.
Mrs. Flos, Olthof en Pieters hebben niet berust in de wraking en hebben schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd. Deze reactie is op 26 april 2023 door de wrakingskamer ontvangen. De reactie is aan de gemachtigde van verzoeker doorgestuurd.
1.3
Op 14 mei 2023 heeft verzoeker het verzoek tot wraking gedaan van mr. Van Holten en mr. Schreuder, leden van de wrakingskamer die het verzoek van 5 april 2023 ter zitting zou behandelen. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer 297242 KG RK 23-229.
1.4
De wrakingsverzoeken zijn op 15 mei 2023 achter gesloten deuren behandeld. Verzoeker en gemachtigde hebben bericht niet te zullen verschijnen. Ook mrs. Flos, Olthof en Pieters hebben bericht niet te zullen verschijnen.

2.De feiten

2.1.
Op 31 maart 2023 zijn ter zitting van de meervoudige kamer in Almelo behandeld de volgende zaken:
A. het verzoek tot gezagsbeëindiging, geregistreerd onder nummer
C/08/290722 / FA RK 23-102;
B. het beroep gericht tegen de weigering tot opheffing van de machtiging uithuisplaatsing, geregistreerd onder nummer C/08/292684 / JE RK 23-345;
C. het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling, geregistreerd onder nummer C/082292685 / JE RK 23-3446;
D. het verzoek tot beëindiging van een contactverbod, geregistreerd onder nummer C/08/292686 / JE RK 23-347;
E. het verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling (GI), geregistreerd onder nummer C/08/292687 / JE RK 23-348.
Deze procedures hebben betrekking op [minderjarige] , de minderjarige dochter van verzoeker en kleindochter van de gemachtigde. De procedures werden behandeld door een meervoudige kamer waarin zitting hadden mr. Flos (voorzitter) en mrs. Olthof en Pieters (leden).
2.3
Bij de behandeling ter zitting waren aanwezig mr. Broeksema, advocaat van verzoeker in zaak A. [gemachtigde] was aanwezig als gemachtigde van verzoeker in de zaken B t/m E. De stiefvader van [minderjarige] , [stiefvader] , was ook aanwezig. De Raad voor de kinderbescherming werd vertegenwoordigd door [medewerker kinderbescherming 1] en mevrouw [medewerker kinderbescherming 2] en de GI door [medewerker kinderbescherming 3] en [medewerker kinderbescherming 4] .
2.4
Na de zitting heeft verzoeker het verzoek tot wraking ingediend.
2.5
In de aanloop naar de behandeling van dit verzoek ter zitting in Zwolle, zijn tussen verzoeker en de griffie van de wrakingskamer berichten gewisseld, onder meer over de samenstelling van de wrakingskamer die het verzoek zou behandelen.
2.6
Daarbij heeft verzoeker op 12 mei 2023 onder andere verzocht om mr. Van Holten te (laten) vervangen door een andere, nog niet eerder in deze kwesties opgetreden, rechter. Dit om wraking van mr. Van Holten ter zitting te voorkomen.
2.7
Namens mr. Schreuder, de voorzitter van de wrakingskamer, is aan verzoeker bericht dat zijn bezwaar tegen deelname van mr. Van Holten aan de wrakingskamer ter zitting zal worden besproken, dat het enkele feit dat een rechter eerder deel heeft uitgemaakt van de behandelende (wrakings)combinatie op zichzelf beschouwd geen grond voor wraking is, noch voor verschoning en dat verzoeker zijn bezwaar tegen deelname van mr. Van Holten aan de wrakingszitting dan ook nader ter zitting dient te onderbouwen.
2.8
Verzoeker heeft hierop gereageerd. Namens de voorzitter is bericht dat geen aanleiding wordt gezien het eerder aan verzoeker meegedeelde te herzien.
2.9
Verzoeker heeft vervolgens zijn bedenkingen tegen mr. Van Holten geuit en aangegeven dat het aangewezen is dat mr. Van Holten wordt vervangen of dat haar de kans wordt geboden zich te verschonen.
2.1
Op 14 mei 2023 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van mr. Van Holten en mr. Schreuder ingediend.
2.11
Op 15 mei 2023 is verzoeker bericht dat de zitting van die middag doorgang vindt en dat hij zijn bezwaren tegen mr. Van Holten en mr. Schreuder daar nader kan toelichten.
2.12
Verzoeker heeft daarop bericht dat hij en zijn gemachtigde geen gehoor zullen geven aan de oproeping voor de zitting van de wrakingskamer, in afwachting te zijn van de reactie op de brief aan het bestuur en de president van de rechtbank en van de teamcoördinator Familie- en Jeugdrecht en ervan uit te gaan dat een nieuw samengestelde wrakingskamer op een later tijdstip deze zaak gaat behandelen.
3. Het verzoek tot wraking van mr. Van Holten en mr. Schreuder
3.1
Waarom verzoeker het verzoek tot wraking heeft ingediend
3.1.1
Voor wat betreft mr. Van Holten heeft verzoeker verwezen naar zijn bericht van 24 april 2023. In dat bericht heeft hij aangegeven ervan uit te gaan dat, gezien hun eerdere betrokkenheid bij eerdere (wrakings)procedures die bij rechtbank Overijssel zijn gevoerd, een aantal bij name genoemde rechters, waaronder mr. Van Holten, geen deel uitmaakt van de wrakingskamer die het wrakingsverzoek gaat behandelen. Verzoeker heeft verder verwezen naar de gewisselde correspondentie met de griffie en mr. Schreuder, de voorzitter van de wrakingskamer. Daaruit komt volgens verzoeker duidelijk naar voren dat hij geen vertrouwen heeft in mr. Van Holten voor wat betreft haar onpartijdigheid en niet-vooringenomenheid als lid van de wrakingskamer of als behandelend rechter. Verzoeker heeft er in dit verband op gewezen dat vanaf 28 september 2020 tegen de bij deze kwesties betrokken rechters van rechtbank Overijssel aangifte is gedaan, die eventueel zou kunnen leiden tot ontzetting uit het ambt door de Hoge Raad. Ook heeft verzoeker gewezen op de beslissing van de wrakingskamer van 14 oktober 2021, waarbij mr. Van Holten was betrokken.
3.1.2
Verzoeker heeft verder gezien de inhoud van de gewisselde correspondentie met mr. Schreuder als voorzitter van de wrakingskamer, geen enkel vertrouwen in haar onpartijdigheid en niet-vooringenomenheid ten aanzien van het voorliggende wrakingsverzoek. Uit die correspondentie blijkt volgens verzoeker een opperste uiting van ‘confirmation bias’ en een schier onvoldoende empathisch vermogen bij mr. Schreuder. Verder stelt verzoeker dat mr. Schreuder zich niet, althans kennelijk onvoldoende, het onderliggende dossier eigen heeft gemaakt en daardoor niet professioneel, naar taak en verplichtingen, de kwestie kan behandelen. Dat blijkt alleen al uit haar reactie van 12 mei 2023 waarin zij stelt dat ‘Het enkele feit dat een rechter eerder deel heeft uitgemaakt van de behandelend (wrakings)combinatie….’. Mr. Schreuder gaat er daarbij aan voorbij dat mr. Van Holten, overigens in strijd met artikel 1 van de Grondwet, heeft geoordeeld dat verzoeker en gemachtigde niet meer mochten wraken in de onderhavige kwesties én dat wrakingsverzoeken niet meer in behandeling genomen zouden worden door uw rechtbank. Waarop daadwerkelijk wrakingen door de rechtbank niet zijn opgevolgd, behandeling van zaken ter zitting niet zijn gestaakt en geschorst en ‘gewoon’ hebben geleid tot mondelinge uitspraken. Terwijl in andere gevallen door de rechtbank ook is verwezen naar dit ‘wrakingsverbod’, als motivering om die niet in behandeling te nemen of betreffende verzoeken af te wijzen, aldus steeds verzoeker.
3.2
De beoordeling
3.2.1
De Hoge Raad heeft overwogen dat een rechter in uitzonderlijke gevallen een wrakingsverzoek buiten behandeling kan stellen. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich voor indien er redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat dit verzoek geen wrakingsverzoek in de zin van artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) betreft, zodat het verzoek op die grond buiten behandeling door een wrakingskamer kan blijven. [1] Dit geldt onder meer als in het verzoek, in strijd met artikel 513, tweede lid, Sv iedere motivering ontbreekt. Daarvan is slechts sprake als ondubbelzinnig kan worden vastgesteld dat in het verzoek geen enkel feit en geen enkele omstandigheid is vermeld waaruit kan volgen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de desbetreffende zittingsrechter schade kan lijden of dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van een wrakingsverzoek in een strafzaak. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevat echter in artikel 36 en artikel 37, tweede lid, bepalingen die gelijkluidend zijn aan artikel 512 en artikel 513, tweede lid, Sv. Het arrest is daarom ook van betekenis voor wrakingsverzoeken die zijn gedaan in zaken waarop het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing is.
3.2.2
De wrakingskamer is van oordeel dat in dit geval sprake is van een situatie die door de Hoge Raad is beschreven. Verzoeker heeft verwezen naar de eerdere beslissingen op wrakingsverzoeken waarbij mr. Van Holten was betrokken en verzoeker heeft zijn ongenoegen over de uitkomst van die procedures kenbaar gemaakt. Dat mr. Van Holten op een eerdere wrakingsverzoeken in ongunstige zin voor verzoeker heeft beslist, is echter geen feit of omstandigheid die kan meebrengen dat de rechterlijke onpartijdigheid bij de behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek schade zou kunnen lijden. [2]
3.2.3
In het verzoek tot wraking van mr. Schreuder zijn evenmin omstandigheden vermeld waaruit kan volgen dat de rechterlijke onpartijdigheid schade kan lijden of dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat.
Dat mr. Schreuder verzoeker erop heeft gewezen dat het enkele feit dat een rechter eerder deel heeft uitgemaakt van de behandelend (wrakings)combinatie op zichzelf beschouwd geen grond voor wraking is, noch voor verschoning, is namelijk slechts een weergave van de vaste rechtspraak op dit punt. Mr. Schreuder heeft dit mede ook ter voorlichting aan verzoeker meegedeeld, zodat hij daarmee rekening kon houden in zijn voorbereiding op de wrakingszitting van 15 mei 2023, waarbij hij, zoals namens mr. Schreuder ook meermalen is aangegeven, zijn bezwaren over mr. Van Holten naar voren kon brengen.
Voor zover verzoeker betoogt dat mr. Schreuder ten onrechte mr. Van Holten niet heeft (laten) vervangen in de wrakingskamer, is dat, mede in het licht van wat hiervoor is overwogen, onvoldoende.
Die omstandigheden kan de wrakingskamer ook niet vinden in wat verzoeker verder heeft aangevoerd en wat is opgenomen in de laatste drie zinnen van rechtsoverweging 3.1.2.
3.2.4
De wrakingskamer zal daarom het verzoek tot wraking van 14 mei 2023 gericht tegen mr. Van Holten en mr. Schreuder buiten behandeling stellen.

4.Het verzoek tot wraking van mrs. Flos, Olthof en Pieters

4.1.
Kon verzoeker in alle procedures een wrakingsverzoek indienen?
4.1.1
In artikel 36 Rv staat dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een partij is een blijkens de wet of de rechtspraak tot wraking gerechtigde procesdeelnemer.
4.1.2
Verzoeker heeft de leden van de meervoudige kamer in alle onder 2.1 genoemde procedures gewraakt. Verzoeker kon echter niet in al die procedures een wrakingsverzoek indienen. De wrakingskamer licht dat hieronder toe.
Over het beroep gericht tegen de weigering tot opheffing van de machtiging uithuisplaatsing en het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling, de zaken B en C
4.1.3
De wrakingskamer van deze rechtbank heeft in de beslissing van 14 februari 2022 bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in zaken die betrekking hebben op de uitvoering en mogelijke verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] , daaronder begrepen het verzoek van GI tot verkrijging van vervangende toestemming voor een medische behandeling van [minderjarige] , niet in behandeling wordt genomen.
4.1.4
De hiervoor boven rechtsoverweging 4.1.3 genoemde procedures vallen onder dit verbod zodat het wrakingsverzoek in zoverre niet in behandeling wordt genomen.
Over het verzoek tot gezagsbeëindiging, het verzoek tot beëindiging van een contactverbod en het verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling (GI), de zaken A, D en E
4.1.5
In de reactie van mrs. Flos, Olthof en Pieters van 26 april 2023 is betoogd dat ook deze procedures onder het wrakingsverbod vallen. Verder is betoogd dat een schriftelijke verklaring van verzoeker ontbreekt, waarbij hij gemachtigde machtigt namens hem het wrakingsverzoek in te dienen, zodat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk zou dienen te worden verklaard.
4.1.6
De wrakingskamer volgt beide punten niet.
4.1.7
Naar het oordeel van de wrakingskamer blijkt uit de beslissing van 14 februari 2022 dat de wrakingskamer het wrakingsverbod heeft willen beperken tot de daar genoemde procedures. De wrakingskamer is van oordeel dat procedures over het gezag, een contactverbod en het vervangen van de GI andersoortige procedures zijn zodat het wrakingsverbod hier niet op ziet.
4.1.8
De wrakingskamer stelt verder vast dat de gemachtigde in het proces-verbaal van de zitting van 31 maart 2023 als gemachtigde is opgenomen voor de zaken B tot en met E en dat uit de gang van zaken ter zitting, zoals die blijkt uit dat proces-verbaal, ook volgt dat de meervoudige kamer hem als gemachtigde heeft aanvaard. Onder die omstandigheden was gemachtigde gerechtigd in deze procedures een wrakingsverzoek in te dienen.
4.1.9
De wrakingskamer zal het wrakingsverbod daarom in zoverre inhoudelijk beoordelen.
4.2
Waarom verzoeker het verzoek tot wraking heeft ingediend
Verzoeker heeft zijn verzoek uitgebreid toegelicht. De wrakingskamer heeft daaruit vier wrakingsgronden afgeleid:
- de meervoudige kamer heeft niet voldaan aan de rechterlijke taak die zij heeft omdat zij geen onderzoek naar waarheidsvinding heeft gedaan;
- de meervoudige kamer heeft de zitting niet deugdelijk voorbereid;
- tijdens de zitting is de meervoudige kamer niet op alle verzoeken die verzoeker heeft ingediend ingegaan;
- de behandeling van de verzoeken die door verzoeker zijn ingediend was onvoldoende, waarbij ook onvoldoende is ingegaan op wat verzoeker en gemachtigde hadden aangevoerd en waarbij de pleitnota van gemachtigde niet op een goede manier bij de behandeling is betroken.
4.3
Het standpunt van mrs. Flos, Olthof en Pieters
De meervoudige kamer is van mening dat van partijdigheid tijdens de mondelinge behandeling geen sprake is geweest. Zoals uit het proces-verbaal mag blijken, is de feitelijke weergave van het verhandelde op zitting in het wrakingsverzoek niet op alle punten juist. Zo is er bijvoorbeeld over de pleitnotitie afstemming gezocht met alle aanwezigen of die op afdoende wijze is behandeld, zijn alle verzoeken behandeld en hebben alle partijen de ruimte gekregen de verzoeken toe te lichten en op elkaars standpunten te reageren. Het is daarbij aan de rechters om te bepalen naar welke onderwerpen zij diepgaander onderzoek wensen te doen en welke aanvullende informatie nodig wordt geacht. Daartoe behoort ook de keuze om waar nodig kritische vragen te stellen of juist het achterwege laten van verdere vragen, omdat in de stukken daartoe voldoende informatie is verschaft. Overigens heeft verzoeker in zijn mailbericht van 30 maart 2023 onder meer geschreven dat wat hij heeft ingebracht niet persoonlijk hoeft te worden toegelicht ter zitting en dat bij vragen van de rechtbank de gemachtigde die kan beantwoorden.
De meervoudige kamer ziet in de gronden en hetgeen zich heeft voorgedaan rondom de behandeling van de verzoeken geen reden vast te stellen dat bij gemachtigde en/of verzoeker de conclusie is gerechtvaardigd dat sprake is van een schijn van partijdigheid van deze meervoudige kamer.
4.4
De beoordeling
4.4.1
De wrakingskamer moet de vraag beantwoorden of de rechter partijdig is of dat hij die indruk bij verzoeker heeft gewekt. Die indruk gaat niet alleen maar over het persoonlijke gevoel van verzoeker, maar moet ‘geobjectiveerd’ zijn. Dat wil zeggen dat een willekeurige andere persoon in de plaats van verzoeker op grond van bepaalde feiten en omstandigheden óók moet hebben gedacht dat de rechter partijdig is. Het uitgangspunt is dat de rechter vanwege zijn aanstelling als rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dat kan anders zijn als sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid, waaruit kan worden afgeleid dat hij vooringenomen is.
4.4.2
De gronden van verzoeker over het onderzoek naar waarheidsvinding, het niet ingaan op alle verzoeken die verzoeker heeft gedaan en het onvoldoende ingaan op wat verzoeker en zijn gemachtigde hebben aangevoerd, hebben allemaal betrekking op de wijze waarop de meervoudige kamer de zaken ter zitting heeft behandeld. De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter, of zoals in dit geval de meervoudige kamer, die de zaken behandelt de regie voert. De rechter bepaalt het verloop en de voortgang van de procedure en de zitting en de wijze van behandeling. In deze regierol heeft de rechter een aanzienlijke vrijheid. Daarbij hoort dat beide partijen voldoende in de gelegenheid worden gesteld om het eigen standpunt tijdens de zitting naar voren te brengen.
4.4.3
De wrakingskamer maakt uit het proces-verbaal van de zitting van 31 maart 2023 op dat de meervoudige kamer beide partijen voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om hun standpunt kenbaar te maken. De wrakingskamer wijst er verder op dat gemachtigde, toen hij melding maakte van de pleitnota die hij had en mr. Broeksema een leespauze voorstelde, heeft verklaard dat het prima was om de pleitnota te lezen maar dat hij de pleitnota niet per se hoefde voor te dragen. De meervoudige kamer heeft vervolgens de mondelinge behandeling voor een leespauze geschorst en gemachtigde na hervatting van de behandeling gelegenheid geboden om nog wat naar voren te brengen, van welke gelegenheid gemachtigde gebruik heeft gemaakt.
De enkele omstandigheid dat geen of onvoldoende vragen zijn gesteld of dat de tegenpartij niet om een reactie is gevraagd op wat verzoeker en gemachtigde hebben ingebracht, duidt er niet zonder meer op dat van partijdigheid of een gerechtvaardigde vrees daarvoor sprake is. Om dat te kunnen oordelen is meer nodig en dat meerdere heeft verzoeker niet dan wel onvoldoende gesteld.
Wat verzoeker heeft aangevoerd over de behandeling ter zitting is daarmee onvoldoende om het wrakingsverzoek te kunnen toewijzen.
4.4.4
De wrakingskamer kan in het proces-verbaal van zitting en in wat verzoeker in zijn verzoek naar voren heeft gebracht onvoldoende grond vinden voor het oordeel dat de meervoudige kamer de zaken niet voldoende had voorbereid. Zo uit het proces-verbaal van zitting al kan worden afgeleid dat de meervoudige kamer niet op de hoogte was van het algehele contactverbod, zegt dat op zichzelf niet dat de meervoudige kamer de zaken die op de zitting waren geagendeerd onvoldoende had voorbereid. Nog daargelaten de vraag of daaruit zonder meer zou volgen dat de meervoudige kamer in die procedures partijdig was.
4.4.5
De klachten van verzoeker bevatten verder stellingen en veronderstellingen, maar geen concrete feiten en omstandigheden waaruit de rechtbank vooringenomenheid van mrs. Flos, Olthof en Pieters of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden.
4.4.6
De wrakingskamer concludeert dat het verzoek moet worden afgewezen.

5.Het wrakingsverbod

5.1
De wrakingskamer heeft in haar beslissing van 14 februari 2022 geoordeeld dat verzoeker misbruik heeft gemaakt van het middel van wraking door herhaaldelijk wrakingsverzoeken te doen jegens een en dezelfde rechter op grond van beweerde
nieuwe feiten en omstandigheden met betrekking tot diens persoon, of ten aanzien van
opvolgende rechters. Het middel van wraking is volgens de wrakingskamer door verzoeker vooral ingezet om rechterlijke beslissingen aan te vechten, maar daarvoor is het middel niet bedoeld. Het wrakingsverzoek kan daarom in redelijkheid niet anders worden verstaan dan als de aanwending van een bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven.
5.2
De wrakingskamer is van oordeel dat dit ook geldt voor de verzoeken tot wraking van mr. Van Holten en mr. Schreuder en van mrs. Flos, Olthof en Pieters. Hiervoor is geoordeeld dat verzoeker geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangedragen waaruit de vooringenomenheid van mr. Van Holten en mr. Schreuder en van mrs. Flos, Olthof en Pieters of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan worden afgeleid. Uit de verzoeken, maar ook uit de correspondentie die in aanloop naar de zitting van 15 mei 2023 tussen verzoeker en de wrakingskamer is gevoerd, komt duidelijk naar voren dat verzoeker (nog steeds) de beslissingen die in het verleden met betrekking tot [minderjarige] zijn genomen niet kan accepteren en dat dit ook de belangrijkste reden voor zijn verzoek vormt. Door verzoeken tot wraking in te dienen, gebruikt verzoeker het middel van wraking voor een ander doel dan waarvoor het is bedoeld. Verzoeker misbruikt daarmee zijn bevoegdheid om wrakingsverzoeken in te dienen. [3]
5.3
De wrakingskamer zal daarom bepalen, in aanvulling op het wrakingsverbod dat in de beslissing van 14 februari 2022 is neergelegd, dat ook een volgend verzoek tot wraking in zaken die betrekking hebben op gezag, omgang, hoofdverblijfplaats of het functioneren/de werkwijze dan wel vervanging van de GI niet in behandeling zal worden genomen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
6.1
Stelt het verzoek tot wraking van mr. Van Holten en mr. Schreuder buiten behandeling;
6.2
Verklaart het verzoek tot wraking dat is gedaan in de procedures over de weigering tot opheffing van de machtiging uithuisplaatsing en het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling niet-ontvankelijk;
6.3
Wijst het verzoek tot wraking dat is gedaan in de procedures over het verzoek tot gezagsbeëindiging, het verzoek tot beëindiging van een contactverbod en het verzoek tot vervangen van de GI af;
6.4
Bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking in zaken die betrekking hebben op gezag, omgang, hoofdverblijfplaats of het functioneren/de werkwijze dan wel vervanging van de GI niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door de mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, en
mr. J.H.M. Hesseling en mr. A. van Holten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. M.P de Zwart, griffier, en in openbaar uitgesproken op 5 juni 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:370.
2.Vgl Hoge Raad 11 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:213.
3.Vergelijk Hoge Raad 15 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:61.