ECLI:NL:RBOVE:2023:2134

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
C/08/289528 / HA ZA 22-434
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Bottenberg-van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling voor verrichte werkzaamheden en de kwalificatie als vriendendienst versus overeenkomst van opdracht

In deze zaak vordert De Zegge B.V. betaling van € 131.000,00 van gedaagden voor werkzaamheden die zij zouden hebben verricht. De rechtbank Overijssel oordeelt dat De Zegge B.V. niet de wederpartij van gedaagden is, maar dat dit hooguit de bestuurder en enig aandeelhouder, de heer [naam], betreft. De rechtbank concludeert dat er geen overeenkomst van opdracht is gesloten, maar dat er sprake was van een vriendendienst. Dit oordeel is gebaseerd op de omstandigheden van het geval, waaronder het ontbreken van schriftelijke afspraken en de informele relatie tussen partijen. De rechtbank wijst de vordering van De Zegge B.V. af, maar kent een schadevergoeding toe van € 20.000,00 op basis van ongerechtvaardigde verrijking, omdat gedaagden wel degelijk hebben geprofiteerd van de verrichte werkzaamheden. De rechtbank overweegt dat de verrijking van gedaagden niet volledig gerechtvaardigd kan worden door de vriendendienst, en dat De Zegge B.V. recht heeft op een redelijke schadevergoeding voor de gemaakte kosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/289528 / HA ZA 22-434
Vonnis van 7 juni 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE ZEGGE B.V.,
te Utrecht,
eisende partij,
hierna te noemen: De Zegge BV,
advocaat: mr. E. Beele te Tilburg,
tegen

1.[gedaagde 1] ,2. [gedaagde 2] ,

beiden te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. M.L.W.J.S. Knook te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief van 22 februari 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- het bericht van 4 april 2023 met productie(s) van De Zegge BV
- de mondelinge behandeling van 19 april 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting van dit vonnis

2.1.
De Zegge BV vordert in deze procedure betaling voor werkzaamheden die zij voor [gedaagden] heeft verricht. De Zegge BV stelt dat zij in opdracht van [gedaagden] ervoor heeft gezorgd dat de bestemming van een perceel van [gedaagden] is gewijzigd van agrarisch naar industrie, hetgeen het perceel meer waard heeft gemaakt, en het perceel kan worden verkocht. De rechtbank oordeelt in dit vonnis dat De Zegge BV niet de wederpartij van [gedaagden] is. Dat is hooguit de bestuurder en enig aandeelhouder de heer [naam] . Verder oordeelt de rechtbank dat er geen overeenkomst van opdracht is gesloten tussen hen, maar dat er sprake is van een vriendendienst, waarvoor niet betaald hoeft te worden.
Wel is er sprake van ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank wijst schadevergoeding toe voor zover dat redelijk is.

3.De feiten

3.1.
[gedaagden] zijn eigenaars van de onroerende zaak (perceel met opstallen) aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Op dit perceel exploiteren zij een horecabedrijf (café) en daarnaast een autogaragebedrijf. Achter dit garagebedrijf ligt een stuk grond (weiland), hierna te noemen “het perceel”. De bestemming van het perceel is agrarisch (landbouwgrond) en werd ook wel gebruik als natuurijsbaan.
3.2.
De Zegge BV is een bedrijf dat blijkens de gegevens van de Kamer van Koophandel als activiteit heeft: deelnemen, voeren van beheer, financieren van andere ondernemingen, participatie, beleggen van vermogen.
Enig aandeelhouder is [bedrijf 1] Ltd, gevestigd te Cyprus. Bestuurder van zowel De Zegge BV als van [bedrijf 1] Ltd is de heer [naam] , wonende te Cyprus.
3.3.
[gedaagden] en [naam] kennen elkaar. Onder meer liet [naam] zijn auto’s en trekkers onderhouden in de garage van [gedaagden] , maar ook daarbuiten hadden zij contact met elkaar.
3.4.
In 2020 heeft een derde een bod uitgebracht op het perceel. [gedaagden] hebben daarop contact opgenomen met [naam] en hem gevraagd of dit naar zijn mening een reëel bod was.
[naam] heeft laten weten dat het bod niet reëel was, omdat het perceel een veel hogere opbrengst zou kunnen hebben als de bestemming zou worden gewijzigd van landbouwgrond naar industriegrond.
Wat er vervolgens precies tussen partijen is afgesproken, is onderwerp van dit geschil, maar vast staat dat is besproken dat [naam] bij de gemeente zou informeren/onderzoeken wat de mogelijkheden waren voor het wijzigen van de bestemming.
[naam] heeft (met medeweten van [gedaagden] ) de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) en de heer [betrokkene 2] (hierna [betrokkene 2] ) hierbij betrokken.
3.5.
In deze periode waren [gedaagden] ook bezig om te bekijken of het café kon worden omgezet/uitgebreid met dagbesteding voor mensen met dementie. [gedaagden] waren al eerder via [naam] in contact gekomen met de heer [betrokkene 2] , die hen destijds had geadviseerd omtrent hun financiële situatie. Via [naam] is [betrokkene 2] ook hierbij (het omzetten/uitbreiden van het café in dagbesteding) betrokken. [betrokkene 2] heeft in deze periode onder andere geholpen bij het omzetten van de v.o.f. die het café exploiteerde naar een BV “ [bedrijf 3] ” die de dagbesteding zou exploiteren. Met [betrokkene 2] is een vergoeding op basis van “no cure, no pay” afgesproken.
Ook is op advies van [betrokkene 2] het perceel, dat voorheen op naam van de v.o.f. stond, niet op naam van de BV gezet, maar op naam van [gedaagden] privé.
3.6.
Op 20 april 2022 heeft de gemeente Hof van Twente (waar [vestigingsplaats] onder valt; hierna: de gemeente) een principebesluit genomen. Dit besluit is gericht aan de heer [betrokkene 1] en de heer [naam] en betreft volgens het “onderwerp”: Uitbreiding Industrieterrein achter [adres] te [vestigingsplaats] .
In het besluit staat dat [betrokkene 1] en [naam] namens de heer [gedaagde 1] op 6 december 2021 een eerste aanzet hebben willen geven om tot een principeverzoek te komen gericht op het uitbreiden van het bedrijventerrein Twentekanaal aan de [adres] te [vestigingsplaats] .
De gemeente geeft in dit besluit een principe-uitspraak op basis waarvan aanvragers over kunnen gaan tot het laten opstellen van een bestemmingsplan of Omgevingsplan. De gemeente laat weten welke punten in elk geval bij de uitwerking van de plannen moeten worden geregeld. Onder meer zou een aantal onderzoeken geactualiseerd moeten worden, waaronder een bodemonderzoek.
Tot slot legt de gemeente in dit besluit uit welke procedure verder gevolgd zal worden na ontvangst van het concept voorontwerp bestemmingsplan of Omgevingsplan, om te kunnen komen tot een bestemmingsplanwijziging.
Het principebesluit is door [betrokkene 1] doorgemaild aan [gedaagden] .
3.7.
[gedaagden] hebben op 28 juli 2022 een bodemonderzoek aan [naam] toegestuurd waarover zij al beschikten. Dit bodemonderzoek was een jaar eerder (2021) uitgevoerd door BAM.
3.8.
[naam] heeft [gedaagden] voorgesteld het perceel aan hem te verkopen. [gedaagden] zijn daar niet op ingegaan.
[naam] heeft de grond wel te koop aangeboden aan [naastgelegen bedrijf] BV, een bedrijf gelegen naast het perceel van [gedaagden] . Daarbij zou het perceel gekocht moeten worden via een BV van [naam] , namelijk Riddersborgh BV.
3.9.
Op 15 oktober 2022 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [naam] en [gedaagden] .
3.10.
Bij brief van 3 november 2022 van de advocaat van De Zegge BV, zijn [gedaagden] gesommeerd om binnen 14 dagen een bedrag van € 131.338,91 exclusief BTW te betalen aan De Zegge BV, bij gebreke waarvan rechtsmaatregelen zullen worden genomen.
Namens [gedaagden] heeft hun advocaat bij brief van 9 november 2022 laten weten dat zij het hier niet mee eens zijn, en een nadere termijn voor een inhoudelijke reactie gevraagd.
3.11.
Op 21 november 2022 heeft De Zegge BV een verzoekschrift voor het leggen van conservatoir beslag op onroerende zaken van [gedaagden] ingediend, welk verlof is verleend. Op 25 november 2022 heeft De Zegge BV het beslag gelegd.
3.12.
De advocaat van [gedaagden] heeft bij brief van 29 november 2022 inhoudelijk gereageerd. De Zegge BV heeft op 5 december 2022 de dagvaarding uitgebracht.

4.Het geschil

4.1.
De Zegge B.V. vordert - samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. gedaagden hoofdelijk veroordeelt om aan eiseres te betalen een bedrag van € 131.338,91 exclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 november 2022;
2. gedaagden hoofdelijk veroordeelt om aan eiseres te betalen de buitengerechtelijke incassokosten ad € 2,088,39;
3 gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten.
4.2.
[gedaagden] voeren verweer. [gedaagden] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van De Zegge BV, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van De Zegge BV, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van De Zegge BV in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

I. Bestaat er een (contractuele) verhouding tussen eiser en gedaagden?
5.1.
[gedaagden] hebben als eerste verweer opgeworpen dat er geen (contractuele) relatie bestaat tussen hen en De Zegge BV. De betrokken partijen in deze kwestie zijn [gedaagden] en [naam] . [gedaagden] hadden tot aan de brief van 2 november 2022 nog nooit van De Zegge BV gehoord, zij hadden contact met [naam] als privé persoon en hij heeft nimmer gezegd dat hij namens een BV handelde. [gedaagden] konden dat ook niet op andere wijze weten.
In haar dagvaarding heeft De Zegge BV gesteld dat [gedaagden] zich tot De Zegge BV hebben gewend in de persoon van [naam] . De Zegge BV heeft een aantal producties overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat De Zegge BV de wederpartij was en dat [gedaagden] dit wisten.
Beoordelingsmaatstaf
5.2.
Het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst is afhankelijk van hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. [1] Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen, behoort tevens de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden. [2] Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden, die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen daarbij van belang zijn. [3]
Feiten en omstandigheden / standpunten van partijen
5.3.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat zij [naam] als privépersoon kenden. [naam] liet sinds jaren het onderhoud van zijn auto’s en trekkers door De Zegge BV doen. Dat [naam] bestuurder en enige aandeelhouder van een BV was, wisten zij niet. Uit het persoonlijk contact dat zij met [naam] hadden was volgens hen een vriendschapsband ontstaan. Zij zagen elkaar ook privé. [gedaagden] is ook bij [naam] thuis in Vorden geweest voor de trekkers die daar stonden. Het was hen niet bekend dat hij op Cyprus zou wonen.
5.4.
[gedaagden] hebben verder aangevoerd dat, naast dat [naam] nimmer heeft gezegd dat het werk werd gedaan door De Zegge BV, zij dat ook op geen enkele andere manier hadden kunnen weten. Op de (schaarse) correspondentie is geen bedrijfsnaam, bedrijfslogo of een andere verwijzing naar De Zegge te vinden. Ook het e-mail adres dat [naam] gebruikte, zijnde [e-mailadres] is geen verwijzing naar De Zegge BV.
5.5.
[naam] heeft ter zitting gezegd hij [gedaagden] al langere tijd kent, vanwege de reparatie van zijn auto’s en materieel dat hij op zijn terrein gebruikt. [naam] was ook bekend met de wens van mevrouw [gedaagde 2] om iets voor dementerende mensen te gaan doen en heeft daar zaken voor geregeld. [naam] is in juni 2020 door mevrouw [gedaagde 2] gebeld. In het café had zij een bod op het perceel gekregen, maar ze vertrouwde het niet en had hem gevraagd of hij daar eens naar wilde kijken omdat hij verstand had van dit soort zaken.
[naam] stelt dat hij vervolgens [betrokkene 2] erbij heeft gehaald om te beoordelen hoe het financieel en fiscaal zat.
Er is niets op papier gezet, omdat het fiscaal verstandiger was dat [gedaagden] zich er zo min mogelijk mee zouden bemoeien. Als zij het perceel zakelijk zouden laten herbestemmen en verkopen, zou de helft van de winst naar de fiscus gaan.
Verder heeft [naam] ter zitting gezegd dat er wel sprake is geweest van een BV. Het was financieel verstandig om het perceel, voorafgaand aan de verkoop aan een derde, over te dragen aan een BV en [naam] had nog een lege BV die daarvoor gebruikt kon worden.
Beoordeling
5.6.
De rechtbank constateert dat de stelling van [gedaagden] dat [naam] bij het begin van de contacten over het perceel niet heeft gezegd dat hij namens zijn bedrijf De Zegge BV optrad, door [naam] niet is weersproken. Ook later heeft hij dat kennelijk niet met zoveel woorden gezegd.
Naar het oordeel van de rechtbank hadden [gedaagden] ook niet uit andere omstandigheden of gedragingen kunnen of moeten afleiden dat zij niet met [naam] maar met De Zegge BV in zee waren gegaan. Nergens op enig stuk dat door eiseres in het geding is gebracht staat een bedrijfsnaam of bedrijfslogo. Ook wordt in de correspondentie nergens gerefereerd aan De Zegge BV en evenmin zijn er ooit facturen gestuurd op naam van De Zegge BV (noch overigens op naam van [naam] ).
Daarnaast was de relatie tussen [gedaagden] enerzijds en [naam] anderzijds in elk geval minder formeel dan dat hij enkel een klant van de garage was. [gedaagden] hoefden om die reden niet direct te verwachten dat er naar aanleiding van hun vraag een zakelijk relatie/contractuele verhouding met een bedrijf was ontstaan.
5.7.
Uit al deze omstandigheden en (ontbreken van) verklaringen mochten [gedaagden] afleiden dat zij hun vraag of het bod op het perceel reëel was en de afspraak dat [naam] zou bekijken of een bestemmingsplanwijziging mogelijk was, hadden gesteld aan/gevraagd aan [naam] in privé en niet aan De Zegge BV. Voor [gedaagden] was niet kenbaar dat [naam] ook een BV had die (kennelijk) dit soort werkzaamheden verrichte en ook uit latere gedragingen of verklaringen hadden [gedaagden] niet hoeven afleiden dat zij van doen hadden met De Zegge BV.
Dat er op enig moment sprake zou zijn geweest van een BV van [naam] die het perceel zou moeten kopen, maakt dat niet anders. Het heeft immers niets te maken met de vraag wie de partijen bij de afspraak waren. [gedaagden] hadden uit deze omstandigheden niet hoeven afleiden dat zij een afspraak hadden gemaakt met De Zegge BV.
Alleen factureren door De Zegge BV
5.8.
Ter zitting heeft [naam] , in afwijking van zijn standpunt in de dagvaarding, aangevoerd dat de overeenkomst dan is gesloten met [naam] en dat de facturatie zou plaatsvinden door De Zegge BV. Volgens [naam] kan hij beslissen dat de factuur wordt gestuurd door een andere partij.
5.9.
De rechtbank overweegt daarover dat, wat er zij van het standpunt van [naam] , dit niet maakt dat De Zegge BV een rechtsvordering heeft op [gedaagden] . Dat er sprake is van cessie is niet gesteld. De Zegge BV kan dan niet op eigen naam deze vordering instellen.
Conclusie
5.10.
De conclusie moet zijn dat De Zegge BV, geen contractuele rechtsverhouding heeft met [gedaagden] en zij dus niet op basis daarvan een vordering op gedaagden heeft.
II. Overeenkomst van opdracht of vriendendienst?
5.11.
De rechtbank ziet aanleiding ook het tweede verweer van [gedaagden] te bespreken.
5.12.
[gedaagden] hebben als tweede verweer aangevoerd dat hetgeen zij met ( De Zegge BV of) [naam] hebben afgesproken geen overeenkomst van opdracht is, maar een vriendendienst, waarvoor niet betaald hoeft te worden.
Standpunten van partijen
De Zegge BV
5.13.
De Zegge BV stelt ten aanzien van de afspraken tussen partijen het volgende.
Naar aanleiding van belangstelling van derden is bij [gedaagden] het voornemen ontstaan om het perceel te herontwikkelen tot een bedrijventerrein met enkele bedrijfskavels voor bedrijven in Markelo. [gedaagden] hebben zich gewend tot De Zegge BV in de persoon van [naam] met het verzoek om hen bij te staan in dit traject tot herontwikkeling en verkoop van het perceel op de “
fiscaal meest gunstige wijze” en voor de “
optimale opbrengst”.
Aanvankelijk zouden [gedaagden] de grond voor € 100,00 per m² aan De Zegge BV verkopen. Zij zou de grond dan kunnen doorverkopen voor een hogere prijs en daaruit een vergoeding voor de door haar geleverde prestaties kunnen putten.
Deze gedachte is later gewijzigd en in plaats daarvan is afgesproken dat De Zegge BV er voor zou zorgen dat dat de grond op de “
fiscaal meest gunstige wijze” en voor de
“optimale opbrengst” kon worden (her)ontwikkelend, en kon worden overgedragen aan een derde.
Als vergoeding is overeengekomen dat De Zegge BV een bedrag van € 90.000,00 zou ontvangen, vermeerderd met de BTW. Dit bedrag is als volgt tot stand gekomen. Afgesproken is dat De Zegge BV een vergoeding van 5% van de netto-opbrengst van de verkoop van het perceel (groot 1,8 ha) zou krijgen. De opbrengst was gefixeerd op € 100,00 per m² zodat de vergoeding uitkomt op € 90.000,00.
Dit bedrag zou vermeerderd worden met de door De Zegge BV gemaakte kosten voor het inwinnen van fiscaal en notarieel advies. De Zegge BV heeft onderhandelingen gevoerd met de gemeente en zorggedragen voor het opstellen van een ontwerp-bestemmingsplan. De kosten die De Zegge BV in het kader van deze overeenkomst heeft gemaakt, bedragen in totaal € 41.338,81.
Volgens eiseres is de overeenkomst van opdracht voltooid (alinea 13 en 20 dagvaarding). [gedaagden] hebben echter te kennen gegeven de gemaakte afspraken te willen beëindigen en niets te willen betalen.
5.14.
Er is volgens De Zegge BV geen sprake van een vriendendienst. Partijen kennen elkaar niet zodanig in de privésfeer dat sprake zou kunnen zijn van een vriendendienst. Bovendien is het gelet op de bedoeling van partijen, hetgeen over en weer is verklaard, en de omvang van de verrichtte werkzaamheden, ook niet aannemelijk dat sprake is van een vriendendienst.
[gedaagden]
5.15.
De gang van zaken is volgens [gedaagden] als volgt geweest. [gedaagden] en [naam] kennen elkaar vanuit een klantrelatie al een aantal jaar op persoonlijk vlak. Tussen hen was een vriendschappelijke band ontstaan, althans dat dachten zij.
Toen [gedaagden] medio 2020 een bod ontvingen op het perceel, hebben zij [naam] gebeld met de vraag of het een reëel bod was, omdat zij wisten dat hij iets met onroerend goed deed. In elk geval had hij er meer verstand van had dan zij. [naam] gaf aan dat hij wel wilde helpen.
[naam] liet later weten dat het bod niet reëel was omdat het perceel meer waard zou kunnen worden als de bestemming zou worden gewijzigd. Hij bood aan om [gedaagden] daarbij te helpen en de mogelijkheid van omzetting van de bestemming te onderzoeken en/of eventueel navraag te doen bij bevriende relaties. Hij “gunde [gedaagden] wel een goed pensioen”. Ter zitting heeft [gedaagden] hierover gezegd dat [naam] wel naar een bestemmingswijziging wilde kijken en hen daarbij wilde helpen. [betrokkene 1] kon wel een tekeningentje maken als [gedaagden] de condensor van zijn auto zou repareren.
[gedaagden] hebben deze vriendendienst geaccepteerd.
Over een financiële vergoeding is niet gesproken. Ook is niet gesproken over verkoop van het perceel omdat [gedaagden] die beslissing nog helemaal niet hadden genomen.
Eind 2021 zei [naam] tegen [gedaagden] dat de afspraken schriftelijk vastgelegd moesten worden. Ook benoemde hij tussen neus en lippen door een vergoeding als de omzetting van de bestemming en de verkoop gerealiseerd zouden zijn. [gedaagden] begrepen dit niet en er zijn geen afspraken gemaakt.
[gedaagden] hebben het principe-besluit van de gemeente van 20 april 2022 via [betrokkene 1] ontvangen. Zij wisten niet dat er een verzoek was gedaan. Naar aanleiding van deze brief hebben zij [betrokkene 1] het bodemonderzoek van BAM toegestuurd. Dat [naam] rond september 2022 andere onderzoeken heeft laten uitvoeren, was [gedaagden] in het geheel niet bekend. Zij zijn hier op geen enkele manier in betrokken en kwamen dit pas te weten toen zij de beslagstukken onder ogen kregen.
Bij [gedaagden] ontstond argwaan over [naam] in juli/augustus 2022 toen zij een verontrustend verhaal over zijn werkwijze van een andere klant hoorden.
Eind augustus 2022 stelde [naam] voor dat [gedaagden] het perceel eerst aan hem zouden verkopen waarna hij het perceel via een BV van hem zou doorverkopen. De kosten voor de onderzoeken en de bestemmingsplanwijziging zouden dan via die BV kunnen worden gefinancierd. [naam] zei dat partijen elkaar moesten vertrouwen want er waren al forse uitgaven gedaan.
[gedaagden] waren overrompeld en konden dit niet rijmen met de vriendschappelijk hulp die [naam] had aangeboden. Ze hebben hier niet mee ingestemd. Zij wilden pas na de bestemmingswijziging een besluit nemen over al dan niet verkopen.
Op 13 oktober 2022 hoorden [gedaagden] van [naastgelegen bedrijf] , een bedrijf dat naast hun perceel gevestigd is, dat zij het perceel niet rechtsreeks van [gedaagden] , maar via een BV [naam] zou kopen. Er was al een koopovereenkomst voorgehouden aan [naastgelegen bedrijf] . Kennelijk had [naam] dit zonder instemming van [gedaagden] al afgestemd met potentieel gegadigden. [naastgelegen bedrijf] wilde echter een volmacht van [gedaagden] .
Naar aanleiding hiervan hebben [gedaagden] contact opgenomen met [naam] . Deze zei dat er “harde afspraken” gemaakt moesten worden. Op 15 oktober 2022 stond [naam] voor de deur bij [gedaagden] . Hij zei weer dat er “harde afspraken” gemaakt moesten worden. [gedaagden] hebben hem geconfronteerd met hun twijfels. [naam] is daarop zonder uitleg weggelopen.
[gedaagden] waren volledige verbouwereerd toen zij drie weken later de brief van de advocaat kregen.
5.16.
Juridisch voeren [gedaagden] het volgende aan.
Er is tussen partijen geen overeenkomst ontstaan, maar er is sprake van een vriendendienst. Aan de vereisten die artikel 7:400 e.v. BW stelt aan een overeenkomst van opdracht en de uitvloeiselen daarvan, is niet voldaan.
Aan de hand van de Haviltex maatstaf moet de conclusie worden getrokken dat hier sprake is van een vriendendienst. [naam] heeft zijn hulp aangeboden in de particuliere sfeer. Er bestond een vriendschappelijke verhouding tussen hen. Zo is [naam] met zijn vriendin aanwezig geweest op de 50e verjaardag van mevrouw [gedaagde 2] , en zijn [gedaagden] door [naam] uitgenodigd om samen ouderenlandgoud “Grootenhoud” te bezoeken. [naam] was wegens de vriendschappelijke band tussen partijen bekend met de persoonlijke wensen van [gedaagden] (zoals het opzetten voor een dagbesteding voor dementerende ouderen). Ook als [naam] langs kwam in de garage kwam hij bij [gedaagden] thuis een kop koffie drinken. [gedaagden] heeft een aantal keer een bezoek gebracht aan [naam] om hem te helpen met zijn trekker die bij hem thuis in Vorden stond. Hiervoor werden geen betalingen gevraagd of gedaan. [gedaagden] verrichtten dus ook vriendendiensten voor [naam] .
Maatstaf/juridisch kader opdracht of vriendendienst
5.17.
De scheidslijn tussen een overeenkomst van opdracht en een vriendendienst is dun. Een vriendendienst is een eenvoudige toezegging tot hulp en bijstand in de particuliere sfeer die niet als een overeenkomst moet worden opgevat. Op grond van artikel 7:400 BW is de overeenkomst van opdracht de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt werkzaamheden te verrichten, anders dan op grond van de arbeidsovereenkomst. Kenmerkend voor een overeenkomst van opdracht is dat de ene partij bepaalde verrichtingen aan de andere partij kan opdragen, die de andere partij dan moet uitvoeren, waarbij hij zich ook moet houden aan de door de opdrachtgever gegeven aanwijzingen (vgl. artikel 7:402 BW). De overeenkomst van opdracht is een overeenkomst tot dienstbetoon. Daarin ligt het raakvlak met de vriendendienst. Of een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, in die zin dat er rechtens afdwingbare afspraken zijn gemaakt, dan wel of sprake is geweest van een vriendendienst is afhankelijk van de bedoeling van partijen en van wat partijen over en weer jegens elkaar hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat sprake is van een overeenkomst van opdracht, rusten op degene die zich op het bestaan van deze overeenkomst beroept en daaraan rechtsgevolgen verbindt, in dit geval dus op De Zegge BV. [4]
Beoordeling
5.18.
Wat door De Zegge BV is aangevoerd is onvoldoende om te kunnen oordelen dat partijen een overeenkomst van opdracht hebben gesloten.
5.18.1.
Bij het eerste contact tussen partijen over deze kwestie was in elk geval nog geen sprake van een overeenkomst van opdracht. De eerste vraag die [gedaagden] aan De Zegge BV heeft gesteld was alleen maar of het bod op het perceel naar zijn idee reëel was. Daar vloeit geen overeenkomst van opdracht uit voort.
5.18.2.
Het was [naam] die kwam met het idee dat als de bestemming gewijzigd zou worden, de opbrengst van het perceel veel hoger zou kunnen zijn.
Volgens De Zegge BV is op dat moment c.q. naar aanleiding van het uiten van dat idee, een overeenkomst van opdracht gesloten waarbij De Zegge BV de opdracht had om te komen tot herontwikkeling en verkoop van het perceel. Die stelling is echter niet voldoende onderbouwd.
Nog afgezien van het feit dat door [gedaagden] uitdrukkelijk is betwist dat er sprake was van een afspraak om te komen tot “herontwikkeling en verkoop van het perceel” is door De Zegge BV niet gesteld dat [naam] met [gedaagden] heeft afgesproken welke werkzaamheden hij precies zou uitvoeren, niet is gesteld dat hij met [gedaagden] besproken heeft wat de omvang van de werkzaamheden zouden zijn, en evenmin is gesteld dat opdrachtnemer een inschatting heeft gemaakt van de te maken kosten. Zonder dat alles kan aan [gedaagden] geen voldoende duidelijk aanbod tot het sluiten van een overeenkomst van opdracht zijn gedaan dat zij - na afweging - hadden kunnen aanvaarden. Dat er een opdrachtbevestiging is gestuurd, zoals van een professionele partij verwacht mag worden, is evenmin gesteld of gebleken.
Ook heeft De Zegge BV niet gesteld dat zij gehouden was om de gegeven opdracht ook uit te voeren en dat er geen sprake was van vrijblijvendheid (die een vriendendienst kenmerkt).
5.18.3.
Dat wat De Zegge BV heeft gesteld over wat er tussen partijen is afgesproken en over hoe zij vervolgens hebben gehandeld, voldoet ook niet aan wat de wet onder een overeenkomst van opdracht verstaat.
Uit de stelling van De Zegge BV volgt niet dat zij zich bij de uitvoering van de opdracht moest houden aan de aanwijzingen van [gedaagden] (artikel 7:402 BW). Integendeel, volgens [naam] moesten [gedaagden] zich er zo min mogelijk mee bemoeien. Het zou uit fiscaal oogpunt immers onvoordelig zijn als de bestemmingsplan wijziging op initiatief van [gedaagden] werd uitgevoerd en bovendien begrepen [gedaagden] volgens [naam] de hele procedure ook niet.
Evenmin heeft De Zegge BV gesteld dat zij gehouden was om [gedaagden] op de hoogte te houden van haar werkzaamheden (artikel 7:403, lid 1, BW), en De Zegge BV heeft dat ook niet gedaan, althans daarvan is in het geheel niet gebleken.
Ook heeft De Zegge BV geen verantwoording gedaan van de wijze waarop hij de opdracht heeft uitgevoerd of rekening gegeven van gelden die hij tijdens de opdracht heeft uitgegeven (artikel 7:403, lid 2 BW).
5.18.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook uit de verdere feiten en omstandigheden niet afgeleid worden dat er een overeenkomst van opdracht is gesloten, noch kan gezegd worden dat dit de bedoeling van partijen was of dat het volgt uit hetgeen partijen over en weer jegens elkaar hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
In de eerste plaats bestond tussen partijen meer dan een enkele zakelijke garage-cliënt verhouding.. De feiten die [gedaagden] in dit kader hierover hebben aangevoerd (r.o. 5.16) zijn door De Zegge BV niet betwist. Dat duidt niet direct op een zakelijke overeenkomst van opdracht. Dat [gedaagden] dachten te maken te hebben met een vriendendienst, is in het licht van de vaststaande feiten begrijpelijk.
Ten tweede is er niets op papier gezet. Bij een overeenkomst van opdracht met een dergelijke omvang had van De Zegge BV, als de professionele partij op dit gebied, verwacht mogen worden dat zij gedetailleerd zou omschrijven welke werkzaamheden hij zou gaan uitvoeren, de te verwachten kosten op papier zou hebben gezet en aan [gedaagden] zou hebben voorgelegd. Nu dat allemaal niet is gebeurd, is temeer onaannemelijk dat [gedaagden] hadden moeten begrijpen dat zij met De Zegge BV/ [naam] een overeenkomst van opdracht sloten met een financiële omvang van meer dan een ton.
Dit klemt – ten derde - temeer nu [naam] , via [betrokkene 2] bekend was met de financiële situatie van [gedaagden] , die niet heel rooskleurig was. [gedaagden] hadden met [betrokkene 2] in de andere kwestie niet voor niets een vergoeding op basis van no-cure-no-pay afgesproken. In het licht van die omstandigheden is het zonder nadere toelichting/onderbouwing onaannemelijk dat [gedaagden] een overeenkomst zouden sluiten waarbij zij een opdrachtnemer € 90.000,00 zouden betalen enkel als honorarium en nog een bedrag van ruim € 41.000,00 aan kosten.
5.18.5.
Dat [gedaagden] de werkzaamheden van De Zegge BV moeten opvatten als uitvoering van een overeenkomst van opdracht volgt ook niet uit de producties die De Zegge BV heeft overgelegd en waar zij naar verwijst.
  • De mail van 19 januari 2021 Van [gedaagden] aan [naam] (productie 9) ziet niet op (de bestemmingswijziging van) het perceel maar op het omzetten van het cafébedrijf in een dagbesteding voor dementerende ouderen.
  • De mail van 4 juli 2022 van [betrokkene 1] aan de heer [betrokkene 3] (productie 10) waarin [betrokkene 1] stelt dat hij de belangen van [gedaagden] behartigt, is geen mail waar [gedaagden] in gekend is en toont niet aan dat zij hier weet van hebben.
  • De mail van 20 april 2022 van [betrokkene 1] aan [gedaagden] , waarbij hij het principebesluit van de gemeente toestuurt (productie 11) laat zien dat [gedaagden] in elk geval op dat moment op de hoogte werd gesteld van het feit dat De Zegge BV/ [naam] contact had met de gemeente om de bestemming van het perceel te wijzigen. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat [gedaagden] moesten begrijpen dat De Zegge BV/ [naam] zijn werkzaamheden opvatte als uitvoering van een overeenkomst van opdracht. [gedaagden] is niet verteld welke werkzaamheden aan dit principe-besluit zijn voorafgegaan. Zij konden daar hooguit uit afleiden dat er nog wel het een en ander moest gebeuren voordat de bestemming daadwerkelijk gewijzigd kon worden, maar gesteld noch gebleken is dat De Zegge BV hen heeft uitgelegd hoeveel werk dat zou zijn en dat hij daarvoor in het kader van de overeenkomst van opdracht betaald moest worden c.q. dat er externe kosten gemaakt zouden worden.
  • Het toesturen van het bodemonderzoek dat [gedaagden] al in hun bezit hadden aan [betrokkene 1] , toont geen overeenkomst van opdracht aan.
  • De verklaring van [betrokkene 2] (productie 14) geeft weer hoe hij het heeft ervaren en wat hij met [gedaagden] heeft besproken. Hij verklaart dat hij ervan uitging dat [naam] een opdracht van [gedaagden] had om de verkoop van de grond te regelen. Zelf zou hij pas betaald worden uit de opbrengst van de ijsbaan, dus als het perceel verkocht zou zijn. De rechtbank overweegt dat het heel goed mogelijk is dat [betrokkene 2] gesprekken heeft gehad met [gedaagden] over werkzaamheden, opbrengsten en kosten, zoals hij heeft verklaard, maar waar het om gaat is dat De Zegge BV stelt dat hij bij aanvang van zijn werkzaamheden een overeenkomst van opdracht met hen heeft gesloten met een bepaalde inhoud, en dat kan uit de verklaring van [betrokkene 2] niet worden afgeleid.
  • Productie 16 is een mail van [betrokkene 1] aan [gedaagden] d.d. 26 april 2022 over een mogelijke verkaveling van het perceel en mogelijk geïnteresseerden. Ook deze mail kàn in het kader van een opdrachtovereenkomst zijn gestuurd, maar evengoed in het kader van een vriendendienst. Het toont geen overeenkomst van opdracht aan.
  • Productie 17 is een mail tussen [betrokkene 1] en een veldecoloog die zich voor zijn onderzoek kan melden bij [gedaagden] . Dat hij zich bij [gedaagden] kan melden, kan niet anders omdat [gedaagden] degene is die bij het perceel aanwezig is.
  • Als productie 18 heeft De Zegge BV mails en correspondentie overgelegd van De Zegge BV met derden over dit project. Het toont aan dat De Zegge BV/ [naam] (veel) werk heeft gedaan, maar niet dat [gedaagden] daarvan op de hoogte waren (hetgeen zij ook ontkennen) of dat dit in opdracht van [gedaagden] is gedaan (hetgeen zij eveneens ontkennen).
Conclusie ten aanzien van overeenkomst van opdracht
5.19.
De rechtbank komt op grond van het al het bovenstaande tot de conclusie dat De Zegge BV/ [naam] , in het licht van de uitgebreide betwisting van [gedaagden] , onvoldoende heeft gesteld om te kunnen concluderen dat er een overeenkomst van opdracht met de door hem gestelde inhoud is gesloten. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Opdracht ook niet voltooid
5.20.
De rechtbank merkt in dit kader nog op dat De Zegge BV zich op het standpunt heeft gesteld dat de opdracht is voltooid zodat [gedaagden] gehouden zijn tot betaling van de overeengekomen vergoeding en kosten (alinea 13 dagvaarding). Ter zitting is dat genuanceerd tot “zo goed als voltooid”. De opdracht die volgens De Zegge BV inhield herontwikkeling en verkoop van het perceel op de fiscaal meest gunstige wijze en voor de optimale opbrengst.
5.21.
Dat standpunt is onjuist. De bestemming is niet gewijzigd en voordat het zo ver is, moet er nog heel wat gebeuren. In elk geval moet er een concept voorontwerp bestemmingsplan worden aangeleverd [5] en een exploitatieovereenkomst worden opgesteld [6] , en daarna moet de hele bestemmingsplanprocedure nog worden doorlopen. De status van de planvorming is dat deze in de voorbereidingsfase bevindt. [7] Ook is het perceel niet verkocht en dat er ook nu nog belangstellende zijn ( [naastgelegen bedrijf] lijkt te zijn afgehaakt) is niet gesteld of onderbouwd.
5.22.
Een en ander sluit uit dat er wel een overeenkomst maar met een iets andere inhoud is gesloten, bijvoorbeeld dat zou zijn afgesproken dat de kosten en eventueel een vergoeding, uit de winst zouden worden voldaan. Er is immers nog geen winst, terwijl De Zegge BV wel betaling vordert.
5.23.
Het maakt bovendien temeer onaannemelijk dat [gedaagden] de bedoeling hadden om een overeenkomst van opdracht te sluiten met de door De Zegge BV gestelde inhoud, namelijk een overeenkomst van opdracht die inhield dat zij een vergoeding van € 90.000,00 zouden moeten betalen plus de tot dan toe gemaakte kosten (die ruim € 41.000,00 blijken te zijn), terwijl de bestemming nog niet is gewijzigd en het perceel nog niet is verkocht zodat [gedaagden] ook nog helemaal geen geld hebben.
Dat met [gedaagden] een vorm van no-cure-no-pay is overeengekomen, zoals ook met [betrokkene 2] was afgesproken in de andere kwestie, en kennelijk ook in deze kwestie [8] , is door De Zegge BV niet gesteld.
Conclusie: vriendendienst.
5.24.
Al het bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een vriendendienst. Partijen gingen wel degelijk zodanig met elkaar om dat zij weleens wat voor de ander deden zonder daar geld voor te vragen, en er kan, zo heeft de rechtbank overwogen, niet aangenomen worden dat een overeenkomst van opdracht tussen partijen is gesloten. Er moet derhalve wel sprake zijn van een aanbod tot vriendendienst, welk aanbod is geaccepteerd.
De omvang van de werkzaamheden maakt een vriendendienst niet onmogelijk of onaannemelijk zoals De Zegge BV heeft gesteld, nu [gedaagden] niet op de hoogte waren van de omvang van de werkzaamheden en de (gestelde) kosten.
Een vriendendienst sluit op zichzelf niet uit dat er toch enige vorm van betaling plaatsvindt, maar gezien de financiële situatie van [gedaagden] , zou dat in dit geval niet anders hebben kunnen zijn dan na behaald resultaat (verkoop tegen een hogere waarde). Dat is echter niet gesteld. Dat zou bovendien dan ook niet tot € 90.000,00 enkel als vergoeding oplopen.
5.25.
De vordering van De Zegge BV kan ook om deze reden niet worden toegewezen.
III. Ongerechtvaardigde verrijking.
5.26.
De Zegge BV heeft (ter zitting) nog een beroep gedaan op ongerechtvaardigde verrijking. Als [gedaagden] geen enkele vergoeding zouden hoeven te betalen voor het werk dat De Zegge BV heeft gedaan, zijn zij ongerechtvaardigd verrijkt. De Zegge BV heeft er voor gezorgd dat de bestemming van het perceel kan worden gewijzigd en daartoe zijn onderzoeken gedaan. [gedaagden] kunnen beschikken over die onderzoeken en kan ze zo bij de gemeente inleveren zodat de bestemming kan worden gewijzigd. Het perceel heeft een veel hogere waarde als de bestemming wordt gewijzigd van agrarisch naar industrie.
5.27.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De Zegge BV kan deze vordering instellen
5.28.
Voor een beroep op ongerechtvaardigde verrijking is het niet nodig dat een contractuele relatie bestaat. Dat De Zegge BV niet de wederpartij is van [gedaagden] , sluit dus niet uit dat zij een beroep op ongerechtvaardigde verrijking kan doen.
Wettelijk kader
5.29.
Artikel 6:212, lid 1, BW bepaalt:
“Hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.”
Is er sprake van een verrijking van [gedaagden] ?
5.30.
De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een verrijking. De overleggen met de gemeente die tot een principe-besluit hebben geleid dat inhield dat de gemeente bereid was de bestemming te wijzigen, en de onderzoeken die daarna zijn uitgevoerd ten behoeve van die bestemmingswijziging, hebben een waarde voor de eigenaar van het perceel waar het om gaat. Het perceel is aanzienlijk meer waard als de bestemming inderdaad gewijzigd zou worden. De werkzaamheden die De Zegge / [naam] heeft verricht, hebben ervoor gezorgd dat die bestemmingswijziging mogelijk is geworden, althans dichterbij is gekomen. [gedaagden] kan over de onderzoeksrapporten beschikken en hoeft de kosten daarvoor dus niet meer te maken.
Is er sprake van een verarming van De Zegge BV/ [naam] ?
5.31.
Er is ook sprake van een verarming aan de kant van De Zegge BV/ [naam] . Hij of zijn bedrijf heeft immers de kosten voor de onderzoeken betaald, en [naam] of andere medewerkers van zijn bedrijf hebben tijd gestoken in het voeren van de gesprekken en andere voorbereidende werkzaamheden.
Is de verrijking ongerechtvaardigd?
5.32.
Gezegd kan worden dat de verrijking zijn rechtvaardiging vindt in het feit dat er sprake is van een vriendendienst. [9] De rechtbank is echter, gelet op de hoogte van met name de door De Zegge BV/ [naam] daadwerkelijk betaalde/voorgeschoten bedragen, van oordeel dat dit niet in zijn geheel wordt gerechtvaardigd door een vriendendienst.
Welke schadevergoeding komt De Zegge BV/ [naam] toe?
5.33.
Artikel 6:212 BW geeft een recht op schadevergoeding tot het bedrag van de verrijking. Bepalend is dus niet het bedrag van de verarming van De Zegge BV/ [naam] , maar het bedrag van de verrijking van [gedaagden] . Dit wordt bovendien nog gelimiteerd door de toevoeging “voor zover dit redelijk is”.
5.34.
De Zegge BV vordert een bedrag van € 131.338,91 (exclusief BTW). Daarvan bestaat € 90.000,00 uit een vergoeding voor De Zegge BV/ [naam] en € 41.338,91 uit betaalde kosten voor derden.
Vergoeding werkzaamheden De Zegge BV/ [naam]
5.35.
Zoals besproken is de rechtbank van oordeel dat de verhouding tussen partijen moet worden gekwalificeerd als een vriendendienst. Daarin past niet een vergoeding voor verrichtte werkzaamheden. Dat kost alleen tijd, en is nu juist wat je als “vriend” voor elkaar overhebt. Dus de € 90.000,00 kan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Overigens kan dit bedrag ook niet worden gekwalificeerd als verrijking voor [gedaagden] . Het zou dan moeten gaan om besparing van kosten (volgens jurisprudentie ook een vorm van “verrijking”), maar uit niets blijkt dat [gedaagden] een dergelijk bedrag aan kosten zouden hebben moeten maken als hij een ander deze opdracht had gegeven. En evenmin dat [gedaagden] die keuze dan zouden hebben gemaakt.
Vergoeding werkzaamheden derden
5.36.
Het bedrag van € 41.338,91 bestaat uit facturen voor werkzaamheden van derden die De Zegge BV stelt te hebben voldaan (overgelegd als productie 1 bij dagvaarding).
5.37.
[gedaagden] hebben onder meer aangevoerd dat niet blijkt dat De Zegge BV de facturen heeft betaald.
De rechtbank overweegt dat de vraag of De Zegge BV de facturen al dan niet heeft voldaan, geen invloed heeft op de verrijking van [gedaagden] . De facturen zijn niet aan hem gericht, dus hij hoeft ze in elk geval niet te voldoen.
5.38.
[gedaagden] hebben er op gewezen dat de overgelegde facturen niet optellen tot het bedrag van € 41.338,91 exclusief BTW. De facturen belopen in totaal € 40.980, 40 inclusief BTW, dus € 36.144,91 exclusief BTW. Van het gevorderde bedrag moet dus in elk geval € 5.194,00 worden afgetrokken, aldus [gedaagden] .
De rechtbank constateert dat dit juist is. Dit laatstgenoemde bedrag moet dus van de hoofdsom worden afgetrokken.
5.39.
Ten aanzien van de factuur van € 13.118,75 hebben [gedaagden] aangevoerd dat dit ziet op het project “ [bedrijf 3] ” en niet op de omzetting van de bestemming. De rechtbank constateert op basis van de omschrijving op de factuur, dat dit juist is. De factuur ziet op:
  • Staking horeca onderneming [gedaagden]
  • Oprichting [bedrijf 3]
  • Verkoop grond ijsbaan.
Geen van deze werkzaamheden ziet op (verrijking wegens) wijziging van de bestemming, ook niet “verkoop grond ijsbaan”. Zonder nadere toelichting is immers niet duidelijk op welke wijze [gedaagden] verrijkt is wegens werkzaamheden ten behoeve van de verkoop van de grond van de ijsbaan. Dit bedrag moet dus van de hoofdsom worden afgetrokken.
Overigens hebben [gedaagden] er op gewezen dat onduidelijk is of dit bedrag inclusief of exclusief BTW is. De Zegge BV is hier niet meer op teruggekomen.
5.40.
[gedaagden] hebben verder aangevoerd dat de facturen (behalve die van de heer [betrokkene 2] ) niet of onvoldoende gespecificeerd zijn. Onduidelijk is welke werkzaamheden zijn verricht, tegen welk uurtarief en hoeveel uren er wanneer zijn gespendeerd.
De rechtbank kan alleen maar constateren dat deze opmerking juist is.
5.41.
Uit het bovenstaande kan de (tussen)conclusie getrokken worden dat De Zegge BV maximaal recht heeft op een schadevergoeding van circa € 23.000,00 exclusief BTW.
Schadevergoeding voor zover dat redelijk is
5.42.
Zoals overwogen dienen [gedaagden] de schade van De Zegge BV te vergoeden “voor zover dat redelijk is”.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat hij nog niet had besloten of zij de bestemming wilden laten wijzigen, zij wilden dat laten afhangen van de uitkomst van de navraag bij de gemeente. Ook stellen [gedaagden] dat de offertes c.q. kosten niet van te voren zijn voorgelegd aan hen, en dat zij nu achteraf wordt geconfronteerd met voor hen onbekende kosten voor (onbekende c.q. ongevraagde) werkzaamheden. Als zij opdracht had willen geven voor de werkzaamheden, had hij eerst de kosten willen onderzoeken en prijzen vergelijken.
Ter zitting heeft [gedaagden] gezegd dat het bodemonderzoek dat BAM had laten uitvoeren ongeveer € 2.000,00 à € 2.500,00 heeft gekost.
5.43.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Vast staat dat De Zegge BV/ [naam] niet vooraf offertes aan [gedaagden] heeft voorgelegd, of überhaupt heeft overgelegd over uit te voeren werkzaamheden/onderzoeken. [naam] heeft ter zitting als reden gegeven dat [gedaagden] er niets van snapten en het hen ook niet uit leggen viel. De rechtbank oordeelt dat het dan aan De Zegge BV/ [naam] als professional is om dat zo uit te leggen dat degene die al die onderzoeken gaat betalen, het wel begrijpt, of het anders niet te doen.
5.44.
Er is sprake van een grotendeels “opgedrongen” verrijking. “Grotendeels” omdat [gedaagden] wel degelijk interesse hadden in wijziging van de bestemming, en ook hij wel wist dat daar kosten voor gemaakt zouden moeten worden. [gedaagden] kunnen er nu voor kiezen de verrichte onderzoeken te gebruiken en het gesprek met de gemeente verder te voeren zodat een bestemmingswijziging (met aanzienlijk financieel voordeel) in het verschiet ligt. Het is daarom naar het oordeel van de rechtbank redelijk dat [gedaagden] een deel van de verrijking bij wijze van schadevergoeding aan De Zegge BV voldoet.
Conclusie
Gelet op alles wat er hierboven is overwogen, oordeelt de rechtbank ex aequo et bono dat het redelijk is dat [gedaagden] een bedrag van € 20.000,00 inclusief BTW aan De Zegge BV vergoeden. [gedaagden] zal veroordeeld worden om dit bedrag bij wijze van schadevergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking, aan De Zegge BV te voldoen.
IV. Nevenvorderingen
Buitengerechtelijke incassokosten
5.45.
De door De Zegge BV gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen De Zegge BV de partij is die grotendeels in het ongelijk wordt gesteld. De gestelde incassokosten – zo voor vergoeding in aanmerking komen de kosten al aan de orde zijn - zijn ten onrechte gemaakt.
Beslagkosten
5.46.
De Zegge BV vordert [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering zal worden afgewezen. Het beslag is onrechtmatig, omdat het is gelegd op grond van een niet aan De Zegge BV toekomende vordering.
Proceskosten.
5.47.
De Zegge BV is de partij die overwegend ongelijk krijgt, en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskoten aan de zijde van [gedaagden] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
3.760,00
(2,00 punten × € 1.880,00)
Totaal
6.037,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagden] om aan De Zegge BV te betalen een bedrag van € 20.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 5 december 2022, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt De Zegge BV in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot dit vonnis vastgesteld op € 6.037,00,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg-van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023.

Voetnoten

1.Onder meer: HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615, r.o. 3.2
2.Hoge Raad 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284, r.o. 3.3.1
3.Hoge Raad 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2020:1615, r.o. 3.2. en Hoge Raad 20 december 2019; ECLI:NL:HR:2019:2034, r.o. 3.1.2
4.Hof Arnhem-Leeuwarden 28 januari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:736, r.o. 3.9
5.Brief gemeente 20 april 2022, productie 2 bij dagvaarding
6.Mail van de gemeente van 23 november 2022, productie 13 bij conclusie van antwoord.
7.Zie noot 6.
8.Verklaring [betrokkene 2] , productie 14 van De Zegge BV)
9.Hof Arnhem-Leeuwarden 30 augustus 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7452, r.o. 6.9