ECLI:NL:RBOVE:2023:2212

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
C/08/297673 / KG ZA 23-105
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding tussen broers over geërfde woning en recht van eerste levering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 14 juni 2023, hebben twee broers, [eiser] en [gedaagde 1], een geschil over de verkoop van een geërfde woning. Beide broers hebben de woning van hun overleden moeder aan verschillende kopers verkocht, waarbij [gedaagde 1] de woning als eerste heeft verkocht aan [gedaagde 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het recht van eerste levering aan [gedaagde 2] niet kan worden ontnomen, ondanks de vorderingen van [eiser] in kort geding. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was bij het handhaven van het conservatoire beslag dat door [eiser] was gelegd om de levering aan [gedaagde 2] te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de rechtsgeldigheid van de koopovereenkomst niet kan worden aangetast in deze procedure, aangezien [gedaagde 2] niet in de eerdere procedure was betrokken. De vorderingen in reconventie van [gedaagde 2] om het beslag op te heffen werden eveneens afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. De rechtbank heeft [eiser] veroordeeld in de proceskosten van zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2].

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/297673 / KG ZA 23-105
Vonnis in kort geding van 14 juni 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.J.E.C. Camps te Enschede,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. R.J.M.H. Orgel te Enschede,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
advocaat: mr. M.B. Bollen te Almelo,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
gedaagde partijen.

1.Hoe is de procedure verlopen?

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding, betekend op 7 juni 2023;
- de conclusie van antwoord van 9 juni 2023 van mr. Orgel,
- de brief van 9 juni 2023 van mr. Orgel met productie 14;
- de wijziging van eis van 9 juni 2023 van mr. Camps met producties 12 en 13;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 9 mei 2023 van mr. Bollen.
1.2.
Op 12 juni 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [eiser] , bijgestaan door mr. Camps,
- [gedaagde 1] , bijgestaan door mr. Orgel;
- [gedaagde 2] , bijgestaan door mr. Bollen.
Mr. Camps heeft pleitaantekeningen en productie 14 overgelegd.

2.Wat is de beslissing in het kort?

2.1.
[eiser] en [gedaagde 1] hebben beiden de woning van hun overleden moeder aan de [adres] verkocht, [eiser] op 16 juni 2022 en [gedaagde 1] op 10 juni 2022 (aan [gedaagde 2] ). Door [eiser] is niet betwist dat [gedaagde 1] de woning als eerste heeft verkocht. Ook is niet betwist dat [gedaagde 2] daarom in beginsel het eerste recht van levering heeft. De procedure die [eiser] en [gedaagde 1] in eerste aanleg hebben gevoerd, en waarvan [eiser] heeft aangekondigd in hoger beroep te gaan, kan er niet toe leiden dat [gedaagde 2] zijn eerste recht op levering wordt ontnomen. In die procedure kan de rechtsgeldigheid van de overeenkomst immers niet worden aangetast, nu [gedaagde 2] niet in die procedure is betrokken. Het lijkt erop dat [eiser] in hoger beroep hoogstens een schadevergoeding toegewezen zou kunnen krijgen. Nu conservatoir beslag op de woning is gelegd om levering aan [gedaagde 2] te voorkomen, en geen verhaalsbeslag, en niet is gebleken dat een andere procedure aanhangig is gemaakt, waarin de rechtsgeldigheid van de overeenkomst wordt bestreden, heeft [eiser] naar de huidige stand van zaken geen belang bij handhaving van het conservatoir beslag. De na te noemen vorderingen a), b), e) en f) worden afgewezen.
2.2.
Een verklaring voor recht is niet mogelijk in een kort geding, op grond waarvan ook vordering c) ook wordt afgewezen. Tot slot wordt vordering d) afgewezen, omdat de voorzieningenrechter moet uitgaan van de beslissing van de rechter in eerste aanleg en in een executiegeschil de executie wel kan schorsen, maar geen beslissing kan geven die recht tegenover de beslissing in eerste aanleg staat.
2.3.
De vorderingen in reconventie worden afgewezen, nu niet is gesteld en gebleken dat [gedaagde 2] een rechtens relevant spoedeisend belang heeft bij die vorderingen.

3.Wat is de situatie?

3.1.
[eiser] en [gedaagde 1] zijn broers. Op 11 januari 2022 is hun moeder overleden (hierna: erflaatster). De tien kinderen van erflaatster zijn erfgenaam van haar nalatenschap. [eiser] en [gedaagde 1] zijn in haar testament benoemd tot executeur en tot afwikkelingsbewindvoerder. Beiden hebben deze benoeming aanvaard. De nalatenschap omvat onder meer een woning aan de [adres] , die verbouwd moet worden (hierna: de woning).
3.2.
[gedaagde 1] heeft de woning op 10 juni 2022 aan [gedaagde 2] verkocht voor € 110.000,-.
3.3.
[eiser] heeft de woning op 16 juni 2022 verkocht aan hemzelf, [betrokkene 1] , de heer [betrokkene 2] en [betrokkene 3] voor een bedrag van € 250.000,-.
3.4.
Op 11 november 2022 heeft [eiser] conservatoir beslag laten leggen op de woning.
3.5.
Bij rapport van makelaar Hemmink van 29 december 2022 is de woning in opdracht van [gedaagde 1] getaxeerd op € 125.000,- voor verbouwing. De makelaar had deze waarde al vóór de verkoop door [gedaagde 1] aan [gedaagde 2] telefonisch doorgegeven aan [gedaagde 1] .
3.6.
[eiser] heeft [gedaagde 1] gedagvaard te verschijnen voor deze rechtbank en onder meer gevorderd dat wordt verklaard voor recht dat [gedaagde 1] zich bij de verkoop schuldig heeft gemaakt aan een actio pauliana en dat de koopovereenkomst tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wordt vernietigd. Bij vonnis van 31 mei 2023 heeft de rechtbank geoordeeld:
  • dat zowel [eiser] als [gedaagde 1] alleen (dus met uitsluiting van de ander) bevoegd is de werkzaamheden als executeur en als afwikkelingsbewindvoerder te verrichten;
  • dat [gedaagde 1] de woning mocht verkopen aan [gedaagde 2] ;
  • dat gelet op het bepaalde in artikel 3:298 BW het oudste recht op levering voorgaat en [gedaagde 2] dus het eerste recht op levering van de woning heeft;
  • dat het beroep van [eiser] op onrechtmatig handelen dan wel paulianeus handelen van [gedaagde 1] jegens [eiser] en/of de overige erfgenamen niet kan slagen;
  • dat niet kan worden geoordeeld dat [gedaagde 1] de woning voor een te laag bedrag heeft verkocht, nu uit het door hem overgelegde taxatierapport van Hemmink volgt dat de marktwaarde van de woning voor verbouwing € 125.000,- bedraagt. Gelet daarop is een verkoopprijs van € 110.000,- marktconform;
  • dat [eiser] geen vordering op [gedaagde 1] heeft;
  • dat de vordering van [gedaagde 1] in reconventie tot opheffing van het conservatoire beslag wordt toegewezen;
  • dat [eiser] het beslag binnen twee dagen moet opheffen en het hem wordt verboden opnieuw beslag te leggen op de woning, en dat als hij niet voldoet aan een van die veroordelingen hij een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag, tot een maximum van € 100.000,-;
  • dat laatstgenoemde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
3.7.
Bij rapport van makelaar Des Huizes van 2 juni 2023 is de woning in opdracht van [eiser] getaxeerd op € 180.000,- voor verbouwing.

4.Wat is het geschil?

4.1.
Zowel [eiser] als [gedaagde 1] wil de door hem gesloten koopovereenkomst nakomen jegens degene(n) aan wie hij verkocht heeft.
4.2.
[eiser] vordert (na eiswijziging) in dit kort geding, kort gezegd:
de uitvoerbaarheid bij voorraad, zoals uitgesproken bij vonnis van 31 mei 2023, te schorsen, al dan niet voor bepaalde tijd;
te bepalen dat de levering van de woning geen doorgang zal vinden, het gelegde conservatoire beslag blijft liggen en de opgelegde dwangsommen niet verbeurd verklaard mogen worden, totdat in hoger beroep is beslist omtrent de vorderingen van [eiser] aangaande het onrechtmatige gedrag van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] ;
te bepalen dat [gedaagde 1] als executeur testamentair-afwikkelingsbewindvoerder misbruik maakt van zijn bevoegdheden door de woning te verkopen en te leveren voor de te lage koopprijs van € 110.000,- en door nu tot executie van de opgelegde dwangsommen over te willen gaan, althans te bepalen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat nu aanspraak daarop wordt gemaakt;
te bepalen dat [eiser] toestemming wordt gegeven op eventuele andere gronden – dan waarvoor op 9 november 2022 toestemming is gegeven – beslag op de woning te mogen leggen vanwege het onrechtmatige handelen van gedaagden;
gedaagden hoofdelijk te gebieden een eventueel ingezette tenuitvoerlegging van het vonnis van 31 mei 2023 onmiddellijk te staken en hen te verbieden uitvoering te geven aan de koopovereenkomst van 10 juni 2022 en de woning geleverd te krijgen of uitvoering te geven aan enige andere tussen gedaagden in de toekomst te sluiten koopovereenkomst, op straffe van een dwangsom;
te bevelen dat de inschrijving in de registers door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van de verkoop van de woning doorgehaald moet worden, op straffe van een dwangsom;
althans zodanige andere voorziening te treffen als na de zitting juist voorkomt;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de proceskosten.
4.3.
[eiser] is van mening dat [gedaagde 1] de woning voor een te laag bedrag heeft verkocht en daarmee onrechtmatig en/of paulianeus heeft gehandeld. Daarnaast bestaat volgens [eiser] de vrees dat [gedaagde 1] de opbrengst wegsluist. Tot slot stelt [eiser] dat [gedaagde 2] bij de koop van de woning niet te goeder trouw was.
4.4.
[gedaagde 2] vordert in reconventie om [eiser] te veroordelen het beslag op de woning op te heffen en [eiser] te verbieden om opnieuw beslag te leggen op de woning, beide op straffe van een dwangsom.

5.Wat is het oordeel?

in conventie
Spoedeisend belang
5.1.
Het spoedeisend belang is gegeven gezien de aard van de vordering en daar is ook geen verweer op gevoerd door gedaagden.
Wijziging van eis
5.2.
[eiser] heeft op 9 juni 2023 zijn eis gewijzigd. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben daartegen bezwaar gemaakt.
5.3.
De voorzieningenrechter gaat aan dit bezwaar voorbij. Een partij is immers in beginsel bevoegd zijn eis te wijzigen totdat bij eindvonnis in de zaak is beslist. Van strijd met de goede procesorde is in dit geval niet gebleken, onder meer nu de eiswijzigingen voortvloeien uit de al eerder door [eiser] gestelde feiten en deze zaak een spoed kort geding betreft. De voorzieningenrechter zal de gewijzigde eisen dan ook inhoudelijk beoordelen.
Executie en levering
5.4.
Bij vonnis van 31 mei 2023 is de vordering van [eiser] afgewezen. Dat betekent dat is geoordeeld dat [gedaagde 1] bevoegd was de woning aan [gedaagde 2] te verkopen en hij daarbij niet onrechtmatig of paulianeus heeft gehandeld.
Daarnaast is in reconventie bepaald dat [eiser] het door hem gelegde conservatoire beslag moet opheffen en is deze beslissing in het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Alleen dit oordeel in reconventie leent zich voor eventuele schorsing van de executie.
5.5.
De partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak heeft verkregen heeft in principe het recht om deze uitspraak ten uitvoer te leggen. Dit kan onder bijzondere omstandigheden toch (tijdelijk) door de rechter in een executiegeschil (zoals nu aan de orde) worden verboden. Het gaat daarbij om de situatie dat het belang van de partij bij voorlopig behoud van de bestaande situatie totdat in hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij tenuitvoerlegging.
Aangezien de rechter in dit geval de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet kenbaar heeft gemotiveerd in zijn vonnis, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat die belangenafweging nog niet heeft plaatsgevonden en dat de voorzieningenrechter dat nu alsnog moet doen. De voorzieningenrechter is in het executiegeschil gebonden aan de door de in de bodemzaak vastgestelde feiten en oordelen van de rechtbank en mag geen voorschot nemen op de kansen van de zaak in hoger beroep. Wel kan de voorzieningenrechter in zijn oordeelsvor-ming betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke feitelijke of juridische misslag.
5.6.
In het kader van de belangenafweging overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Door [eiser] is niet betwist dat [gedaagde 1] de woning als eerste heeft verkocht. Ook is niet betwist dat [gedaagde 2] daardoor in beginsel het eerste recht van levering van de woning heeft.
5.7.
Het hoger beroep, dat [eiser] heeft aangekondigd tegen het vonnis van 31 mei 2023, kan er niet toe leiden dat [gedaagde 2] geen eerste recht van levering meer heeft. In die procedure kan de geldigheid van de koopovereenkomst immers niet worden aangetast. Dat heeft te maken met het feit dat [gedaagde 2] niet in de procedure in eerste aanleg is betrokken, terwijl hij wel partij was bij de koopovereenkomst. Een rechter kan niet over de rechtsgeldigheid van een overeenkomst beslissen, zonder dat alle bij de overeenkomst betrokken partijen in rechte zijn betrokken. Om die reden kan het beroep op actio pauliana in hoger beroep ook niet slagen. Naar de huidige stand van zaken heeft [gedaagde 2] dus recht op eerste levering en zullen de aanhangig gemaakte gerechtelijke procedures en het aangekondigde hoger beroep daar geen verandering in kunnen brengen.
5.8.
Als in hoger beroep zou worden geoordeeld dat de woning voor een te laag bedrag zou zijn verkocht aan [gedaagde 2] en [gedaagde 1] daarbij onrechtmatig heeft gehandeld, zou dat – zo lijkt het – hooguit kunnen leiden tot een vordering tot schadevergoeding. Daarvoor (tot zekerheid van verhaal voor een vordering tot schadevergoeding) is het conservatoire beslag echter niet gelegd. Tijdens de mondelinge behandeling is namelijk naar voren gekomen dat conservatoir beslag op de woning is gelegd om levering aan [gedaagde 2] te voorkomen en niet tot verhaal van een geldvordering (verhaalsbeslag). Verder is ter zitting gebleken dat [eiser] nog geen bodemprocedure is gestart, waarin ook [gedaagde 2] is betrokken en waarbij de geldigheid van de koopovereenkomst wordt bestreden. Ook het concrete voornemen om dat alsnog te doen is niet geuit. Op dit moment heeft [eiser] dan ook geen rechtens te respecteren belang bij handhaving van het conservatoir beslag, althans dit is niet gebleken.
5.9.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen onder a), b) en e) dan ook af. Verder ziet de voorzieningenrechter mede hierom geen reden te oordelen dat de inschrijving in de registers doorgehaald moet worden en wijst hij ook vordering f) af.
Misbruik van bevoegdheden
5.10.
[eiser] vordert met zijn vordering onder c) een verklaring voor recht. Een oordeel daarover zou een declaratoire uitspraak betreffen en die kan niet in kort geding worden gegeven. De voorzieningenrechter wijst de vordering reeds om die reden af.
Bevoegdheid om beslag te leggen
5.11.
[eiser] vordert de voorzieningenrechter te bepalen dat hij op eventuele andere gronden, dan waarvoor eerder toestemming is gegeven, conservatoir beslag op de woning mag leggen vanwege het onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] .
5.12.
Bij vonnis van 31 mei 2023 heeft de rechtbank [eiser] een verbod opgelegd opnieuw beslag te leggen op de woning. De voorzieningenrechter moet uitgaan van de beslissing van de rechter in eerste aanleg en kan in een executiegeschil de executie wel schorsen, maar geen beslissing geven die recht tegenover de beslissing in eerste aanleg staat. Bovendien dient een partij – als hij beslag wil leggen – in elk specifiek geval een beslagrekest in te dienen; (algemeen) verlof hiervoor kan niet in deze procedure worden verleend.
5.13.
De voorzieningenrechter wijst deze vordering dan ook af.
Proceskosten
5.14.
Aangezien [eiser] in het ongelijk wordt gesteld, veroordeelt de voorzieningenrechter [eiser] in de proceskosten van gedaagden.
5.15.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
1.586,00(2,0 punten × tarief € 793,00)
totaal € 1.900,00
5.16.
[gedaagde 1] vordert € 163,00 aan nakosten, te vermeerderen met € 85,00 ingeval betekening moet plaatsvinden. Deze bedragen zijn lager dan de genoemde tarieven, zoals genoemd in de Aanbeveling tarieven kort gedingen kantonzaken en handelszaken. De voorzieningenrechter wijst de gevorderde nakosten dan ook toe.
5.17.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
1.586,00(2,0 punten × tarief € 793,00)
totaal € 1.900,00
5.18.
[gedaagde 2] vordert het dubbele liquidatietarief, omdat [eiser] selectief relevante feiten en verweren naar voren zou hebben gebracht en bijvoorbeeld niet het inspectierapport, behorende bij het taxatierapport van Hemmink, heeft overgelegd. De voorzieningenrechter overweegt dat proceskosten in beginsel worden toegewezen volgens het liquidatietarief. Alleen in buitengewone omstandigheden (zoals bij misbruik van procesrecht) wordt hiervan afgeweken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daar geen sprake van is. Het niet overleggen van het inspectierapport is daartoe onvoldoende.
5.19.
De door [gedaagde 2] gevorderde nakosten wijst de voorzieningenrechter toe conform de Aanbeveling tarieven kort gedingen kantonzaken en handelszaken, zoals hieronder vermeld in de beslissing. Ook de gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen.
in reconventie
5.20.
[gedaagde 2] vordert veroordeling van [eiser] tot het opheffen van het conservatoire beslag op straffe van een dwangsom en om [eiser] te verbieden opnieuw beslag te mogen leggen op de woning.
5.21.
In een kortgedingprocedure als deze beoordeelt de voorzieningenrechter of eiser een zodanig spoedeisend belang heeft dat van hem niet mag worden verwacht de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten.
5.22.
[gedaagde 2] heeft niet gesteld dat hij een spoedeisend belang heeft. Daarbij komt dat [eiser] reeds in de bodemprocedure tussen [eiser] en [gedaagde 1] door de rechter is veroordeeld om het beslag op te heffen en dat het hem reeds is verboden nieuwe beslagen te leggen op de woning. Dat [gedaagde 2] niet zelfstandig de dwangsommen kan opeisen als [eiser] niet aan de veroordelingen voldoet, is geen belang dat rechtvaardigt dat wordt vooruitgelopen op een bodemprocedure door toewijzing in kort geding.
5.23.
Aangezien [gedaagde 2] in het ongelijk wordt gesteld, veroordeelt de rechtbank [gedaagde 2] in de proceskosten van [eiser] . De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op nihil, nu [eiser] geen processtuk aan de reconventie heeft gewijd en de voorzieningenrechter slechts uit de stellingen in conventie kan afleiden dat [eiser] tegen deze vorderingen verweer voert.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde 1] , aan diens zijde tot op heden begroot op € 1.900,00, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis;
6.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
6.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde 2] tot op heden aan de zijde van [gedaagde 2] begroot op € 1.900,00, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.5.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
6.6.
verklaart de proceskostenveroordelingen onder 6.2. tot en met 6.5. uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
6.7.
wijst de vorderingen van [gedaagde 2] af;
6.8.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten van [eiser] , aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op
14 juni 2023. (JK)