ECLI:NL:RBOVE:2023:2283

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
22/1135
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen subsidie voor autonome schade na werkzaamheden kanaal Almelo-De Haandrik

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel, waarin een subsidie voor herstel van schade aan zijn pand werd verleend. De rechtbank Overijssel heeft op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser had schade gemeld aan zijn woning en bijbehorende schuur en garage, die hij in verband bracht met werkzaamheden aan het kanaal Almelo-De Haandrik. De rechtbank oordeelde dat de provincie niet aansprakelijk was voor de schade aan de woonkamer, schuur en garage, en dat de schademelding van eiser als een aanvraag voor subsidie moest worden gezien. De rechtbank concludeerde dat de provincie onvoldoende had aangetoond dat de verleende subsidie voor de herstelkosten niet te laag was, en dat de schadeposten 7 tot en met 11 en 13 tot en met 15 niet adequaat waren beoordeeld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/1135

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A. Kwint,
en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder,

gemachtigden: mr. L.M. de Jong, mr. G. Knuttel en mr. dr. A. Schwartz.

Inleiding

Bij besluit van 22 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een subsidie van maximaal € 12.370,69 verleend voor herstel van schade aan zijn pand aan de [adres] in [plaats] . Daarnaast heeft verweerder in dit besluit aan eiser een schadevergoeding van € 62.389,04 toegekend.
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit op bezwaar van 17 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de schadevergoeding met € 1.336,61 verhoogd naar € 63.725,65 en de subsidie gehandhaafd op maximaal € 12.370,69.
Bij aanvullend besluit op bezwaar van 21 juni 2022 heeft verweerder eisers verzoek om een vergoeding voor de kosten die hij voor de behandeling van zijn bezwaar heeft gemaakt afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2023 op zitting behandeld. Namens eiser waren hierbij zijn ouders, [naam 1] en [naam 2] , aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Verder waren H. Plattje en D.G.M. Kortenhorst voor eiser als deskundigen bij de zitting aanwezig. Namens verweerder hebben zijn gemachtigden aan de zitting deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding
1.1
De provincie Overijssel (de provincie) is (vaarweg)beheerder van het kanaal Almelo-De Haandrik (het kanaal). In de periode van 2011 tot begin 2016 zijn werkzaamheden aan het kanaal verricht om het toegankelijk te maken voor grotere schepen. Het ging hierbij onder meer om het uitbaggeren van het kanaal, het plaatsen en/of vernieuwen van damwanden en klapankers en het realiseren van wachtplaatsen. In deze periode heeft de provincie ongeveer veertig meldingen ontvangen van schades aan panden langs het kanaal. Deze meldingen zijn volgens de bij de provincie gebruikelijke procedures afgehandeld.
1.2
In het najaar van 2018 ontving de provincie in korte tijd een groot aantal nieuwe schademeldingen, uit een beperkt gebied langs het kanaal. Naar aanleiding hiervan heeft Deltares in opdracht van de provincie twee onderzoeken uitgevoerd naar de oorzaak van de schades en de mogelijke relatie daarvan met de uitgevoerde werkzaamheden. In mei 2020 en september 2021 heeft Deltares van deze onderzoeken rapport uitgebracht. Verweerder heeft geconcludeerd dat uit de onderzoeken van Deltares blijkt dat geen eenduidige oorzaak voor alle schades kan worden gevonden en dat in veel gevallen een verband tussen de gemelde schade en de werkzaamheden van de provincie aan het kanaal niet aan de orde of heel onwaarschijnlijk is. Volgens verweerder blijkt uit het eerste rapport van Deltares dat er in ongeveer een derde deel van de gemelde schadegevallen een kans bestaat dat de provincie heeft bijgedragen aan het ontstaan van schade. Deze schadegevallen liggen in zogenaamde invloedgebieden van mogelijke schadeoorzaken die met handelingen van de provincie te maken hebben. Om vast te stellen of de provincie in deze gevallen daadwerkelijk schade heeft veroorzaakt is nader onderzoek op pandniveau nodig, aldus verweerder.
1.3
Volgens verweerder is er zonder duidelijke oorzaak geen pad waarlangs schade kan worden vergoed. Dit zorgt volgens verweerder voor onzekerheid en kan de leefbaarheid van het gebied aantasten. Om te investeren in leefbaarheid en perspectief voor het gebied heeft verweerder op 3 november 2020 de Regeling aanpak schades kanaal Almelo-De Haandrik (de Schaderegeling) vastgesteld. [1] Verweerder stelt in de toelichting bij de Schaderegeling onder meer dat hij met deze regeling heeft besloten te kiezen voor een ruimhartige aanpak van schades aan panden langs het kanaal. Die aanpak beperkt zich niet alleen tot schades die door de werkzaamheden zijn veroorzaakt.
De Schaderegeling
2.1
Kort samengevat kent de Schaderegeling vier sporen:
1. Daar waar blijkt dat een relatie tussen schade en werkzaamheden aan het kanaal mogelijk is, wordt een verband tussen schade en overheidshandelen (en daarmee aansprakelijkheid) aangenomen. Artikel 1:3, eerste lid, van de Schaderegeling bepaalt daarover dat causaliteit wordt aangenomen, tenzij met zekerheid of met een redelijke mate van waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dat de schade is veroorzaakt door overheidshandelen. Op basis hiervan hanteert verweerder het uitgangspunt dat bij schade aan panden of andere opstallen die in een invloedgebied liggen, aansprakelijkheid voor die schade wordt erkend, tenzij de in te schakelen schade-expert er bijna zeker van is dat de schade niet door de werkzaamheden van de provincie is veroorzaakt. Indien causaliteit (en dus aansprakelijkheid) wordt aangenomen, vergoedt verweerder naar regels van burgerlijk recht alle schade die het gevolg is van overheidshandelen. In dat geval komt niet alleen de schade aan de woning of het bedrijfspand in aanmerking voor vergoeding, maar ook alle gevolgschade en bijkomende schade.
2. Daar waar volgens verweerder de schade niet door de werkzaamheden aan het kanaal is veroorzaakt, worden eigenaren eveneens in staat gesteld om autonome schade in de zin van de Schaderegeling aan panden (woningen, bedrijfspanden of gemengde panden) te herstellen. Het gaat volgens de definitie van autonome schade in de Schaderegeling om materiele schade aan een pand of andere opstal door ongelijkmatige zettingen in de bodem, grondwaterverstoringen en/of trillingen. Verweerder verstrekt daarvoor een subsidie.
3. Daar waar de herstelkosten van autonome schade in de zin van de Schaderegeling aan panden lager zijn dan € 5.000,-, vergoedt de provincie de herstelkosten, zonder erkenning van aansprakelijkheid, in de vorm van een coulancevergoeding.
4. Bij alle panden waar zettingsschade van € 5.000,- of meer is vastgesteld, biedt verweerder de eigenaar uitvoering van een funderingsonderzoek aan en - indien nodig - een subsidie van 100% van de totale kosten van de funderingsverbetering.
2.2
In de Schaderegeling is bepaald dat die alleen van toepassing is in het schadegebied zoals dat is weergegeven in bijlage 1 van de regeling. Verder is de regeling alleen van toepassing op aansprakelijkstellingen die na 1 september 2011 en voor 16 juni 2020 bij de provincie zijn ingediend.
2.3
In de toelichting bij de Schaderegeling staat dat, voor zover de Schaderegeling bepalingen bevat over de wijze waarop verweerder in de praktijk omgaat met de afhandeling van ontvangen aansprakelijkstellingen en over, kort gezegd, de toepassing daarbij van regels en uitgangspunten van schadevergoedingsrecht uit het Burgerlijk Wetboek, de regeling het karakter heeft van een beleidsregel over privaatrechtelijke bevoegdheden als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Wat betreft het verstrekken van subsidies op grond van de Schaderegeling, is de regeling volgens de toelichting een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 4:23 van de Awb.
De grondslag voor het vaststellen van de Schaderegeling, wat betreft het verstrekken van subsidies, is gelegen in artikel 3 van de Algemene Subsidieverordening Overijssel 2005.
Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat verweerder subsidies kan verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan doelstellingen van het provinciaal beleid of passen binnen de programmabegroting. Ingevolge het derde lid van dat artikel kan verweerder de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt nader bepalen alsmede de criteria voor die verstrekking vaststellen.
2.4
In de toelichting op de Schaderegeling staat verder dat de provincie (verweerder) op basis van de regeling en het advies van de schade-expert een beslissing neemt over het al dan niet betalen van schadevergoeding of een coulancevergoeding. Tegen die beslissing kan geen bezwaar of beroep worden ingesteld. Wanneer de betrokkene het met de beslissing niet eens is, staat de weg naar de burgerlijke rechter open, aldus de toelichting.
De schademelding van eiser
3.1
Eiser woont op het adres [adres] in [plaats] . Hij heeft op 10 september 2019 bij verweerder een schademelding gedaan die betrekking heeft op schade aan zijn woning en de bijbehorende schuur en garage. Met deze schademelding stelt eiser de provincie aansprakelijk voor de door hem geleden schade.
3.2
Naar aanleiding van zijn schademelding heeft expertisebureau Vanderwal & Joosten (nu McLarens, hierna te noemen: VWJ) op 17 maart 2021 het perceel van eiser bezocht om de schade op te nemen. Op 8 juni 2021 heeft VWJ daarover rapport uitgebracht. Hierin concludeert VWJ dat er een verband is tussen de schade aan een deel van eisers woning en de werkzaamheden van de provincie. Dit betreft de schade aan de linkerzijgevel, voorgevel en achtergevel van de woning en in de keuken, bijkeuken, kelder, eetkamer en de entree. Een ander deel van de schade aan eisers woning is volgens VWJ niet veroorzaakt door de werkzaamheden aan het kanaal. Dit betreft de schade in de woonkamer, schuur en garage. Deze schade heeft VWJ aangemerkt als autonome schade als bedoeld in de Schaderegeling. In het rapport van 8 juni 2021 heeft VWJ de herstelkosten van de schade die verband houdt met de werkzaamheden van de provincie vastgesteld op € 62.389,04. De herstelkosten van de autonome schade heeft VWJ begroot op € 12.370,69.
De besluiten van verweerder
4.1
In het primaire besluit heeft verweerder het rapport van VWJ overgenomen onder vaststelling dat een deel van het pand van eiser in een invloedgebied ligt en een deel niet. Voor de schade aan het deel van de woning dat in een invloedgebied ligt heeft verweerder aansprakelijkheid erkend en aan eiser een schadevergoeding van € 62.389,04 toegekend. Voor de schade aan het deel van de woning dat niet in een invloedgebied ligt heeft verweerder zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat die niet is veroorzaakt door de werkzaamheden aan het kanaal. Voor het herstellen van die schade heeft verweerder aan eiser een subsidie verleend van maximaal € 12.730,69. Aan de verlening van deze subsidie is in het primaire besluit onder meer de voorwaarde verbonden dat eiser uiterlijk op 30 januari 2022 met de schadeherstelwerkzaamheden moet beginnen.
4.2
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit aangepast, in die zin dat de schadevergoeding met € 1.336,61 wordt verhoogd. Deze aanvullende schadevergoeding wordt verleend voor het herstel van een aanvullende schade die eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht, namelijk een scheur die zich, vanuit de woonkamer gezien, rechtsboven de deur naar de hal bevindt. De subsidie blijft in het bestreden besluit maximaal € 12.370,69. Verder bevat dat besluit een rectificatie op het primaire besluit. In het bestreden besluit staat namelijk dat eiser een deel van de toegekende schadevergoeding krijgt omdat de provincie schade heeft veroorzaakt bij het verwijderen van de betonnen luifel boven zijn voordeur. Dat is in het primaire besluit ten onrechte niet expliciet vermeld.
Ook heeft verweerder in het bestreden besluit vastgesteld dat eiser per brief van
25 november 2021, die op 23 februari 2022 opnieuw is verstuurd, is meegedeeld dat zijn pand in aanmerking komt voor een funderingsonderzoek. Als uit dat onderzoek blijkt dat funderingsverbetering nodig is, kan eiser aanspraak maken op subsidie daarvoor. In verband hiermee is eiser in de brief van 25 november 2021 meegedeeld dat de termijn voor het starten met schadeherstel is opgeschort, totdat een besluit is genomen over eventuele funderingsverbetering.
In het bestreden besluit heeft verweerder verder gesteld dat, ondanks dat hij tijdens de bezwaarprocedure de gehele schadeclaim van eiser opnieuw heeft bekeken, alleen de beslissing over de verlening van subsidie het voor bezwaar vatbare deel van het primaire besluit is.
4.3
In een onderzoeksrapport van 26 januari 2023 hebben Fugro en Aveco de Bondt B.V. vastgesteld dat gedeeltelijke funderingsverbetering aan het pand van eiser noodzakelijk is. Verweerder heeft eiser daarop meegedeeld dat, zodra bekend is welke maatregelen moeten worden genomen, hij daarvoor subsidie kan aanvragen. Ook heeft verweerder de aan de subsidieverlening verbonden termijn voor het beginnen met de schadeherstelwerkzaamheden verlengd totdat de fundering is verbeterd.
Beoordeling van het beroep
5. In het vervolg van deze uitspraak beoordeelt de rechtbank aan de hand van wat eiser daartegen in beroep aanvoert of het bestreden besluit in stand kan blijven.
Omvang van het geding
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat namens eiser ter zitting is verklaard dat het beroep niet is gericht tegen de verleende schadevergoeding, omdat dat - zoals verweerder ook stelt - geen appellabel besluit is in de zin van de Awb. Het beroep richt zich dus uitsluitend tegen de verlening van de subsidie van maximaal € 12.370,69 voor het herstellen van schade aan het pand van eiser. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Criteria om voor subsidieverlening in aanmerking te komen
7.1
Artikel 1.5 van de Schaderegeling bepaalt dat verweerder, conform het bepaalde in de hoofdstukken 3, 4 en 5, subsidie kan verstrekken voor:
herstelkosten van autonome schade aan panden met een omvang van meer dan € 5.000,-, inclusief BTW;
het wegnemen van een onveilige situatie door schade aan andere opstallen;
het uitvoeren van een contra-expertise.
Artikel 3.1, eerste lid, van de Schaderegeling bepaalt dat, indien en voor zover een claimant naar het oordeel van verweerder geen aanspraak heeft op schadevergoeding, noch op een coulancevergoeding, de aansprakelijkstelling wordt gezien als een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onder a en/of b.
7.2
Eiser stelt zich primair op het standpunt dat de rechtbank, gelet op de inhoud van deze bepaling, voor een geclaimde schade allereerst dient te beoordelen of hij recht heeft op schadevergoeding. Want als dat het geval is heeft hij geen recht op subsidie. Daarbij zou de rechtbank dan voor de desbetreffende schades inhoudelijk moeten toetsen of verweerder terecht geen causaal verband heeft aangenomen tussen een schade en de aan het kanaal verrichte werkzaamheden.
7.3
De rechtbank kan eiser daarin niet volgen. Zij begrijpt dat dit een essentieel punt uit het beroep van eiser is en dat bij hem het beeld heerst dat zijn volledige schade geheel het gevolg is van de werkzaamheden van de provincie. Als eiser daarover echter een rechterlijk oordeel wil, moet hij zich wenden tot de burgerlijke rechter. Het is uiteindelijk aan de burgerlijke rechter om te oordelen over de vraag of eiser voor zijn volledige schade recht heeft op schadevergoeding als gevolg van de werkzaamheden van de provincie. Bij de beantwoording van die vraag zal doorslaggevend zijn of er - civielrechtelijk gezien - een causaal verband bestaat tussen alle door eiser geleden schade en de werkzaamheden.
7.4
In dit geval heeft verweerder geconcludeerd dat eiser voor een deel van de door hem geclaimde schades geen aanspraak kan maken op schadevergoeding. Dat geldt voor de schades aan de woonkamer, schuur en garage van eiser. Daarom is zijn verzoek om schadevergoeding voor die schades aangemerkt als subsidieaanvraag. Bij het bestreden besluit heeft verweerder beslist op dit verzoek om subsidie. De bestuursrechter is bevoegd om te oordelen over besluiten om wel of geen subsidie te verlenen.
7.5
Gelet op deze bevoegdheidsverdeling zal de rechtbank niet inhoudelijk beoordelen of er een causaal verband bestaat tussen de schade aan de woonkamer, schuur en garage van eiser en de werkzaamheden van de provincie.
De rechtbank zal bij de beoordeling van het beroep en de vraag of het bestreden besluit in stand kan blijven uitgaan van de conclusie van verweerder dat eiser voor de schade aan zijn woonkamer, schuur en garage geen aanspraak heeft op schadevergoeding. En voorts dat de schademelding van 10 september 2019 op grond van artikel 3.1, eerste lid, van de Schaderegeling voor die schades moet worden gezien als een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onder a en/of b van de Schaderegeling.
7.6
Dit betekent dat de rechtbank vervolgens de vraag moet beantwoorden of de aan eiser verleende subsidie niet te laag is. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
De vaststelling van de schade en de hoogte van de subsidie
8.1
Het gaat in dit geval om een situatie als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Schaderegeling (subsidie voor herstelkosten van autonome schade aan panden met een omvang van meer dan € 5.000,-, inclusief BTW).
Volgens artikel 1.1 van de Schaderegeling wordt onder autonome schade verstaan: materiële schade aan een pand of andere opstal door ongelijkmatige zettingen in de bodem, grondwaterverstoringen en/of trillingen.
Onder pand wordt verstaan: een woning, bedrijfspand of gemengd pand (zowel woning als bedrijfspand). Dit betekent dat voor herstel van autonome schade aan andere opstallen, zoals losstaande schuren en tuinhuisjes, geen subsidie wordt verleend.
Verder bepaalt artikel 1.6 van de Schaderegeling dat herstelkosten de kosten van deugdelijk herstel in de oude toestand door een erkend aannemer zijn.
Artikel 3.3, eerste lid, van de Schaderegeling bepaalt dat de subsidie voor herstel van autonome schade als bedoeld in artikel 1.5, onder a, maximaal 100% van de subsidiabele kosten bedraagt.
Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, van de Schaderegeling gaat verweerder bij het vaststellen van de subsidiabele kosten uit van het advies van de deskundige. Verweerder kan gemotiveerd afwijken van het advies.
In deze zaak is dit advies uitgebracht door VWJ.
Het zesde lid van artikel 2.2 van de Schaderegeling schrijft voor dat claimanten aan de deskundige alle gevraagde inlichtingen verstrekken en desgevraagd meewerken aan opneming ter plaatse.
8.2
In het rapport van 8 juni 2021 heeft VWJ vastgelegd dat tijdens de inspectie op
17 maart 2021 de door of namens eiser gemelde gebreken zijn opgenomen, zoals weergegeven in het opnameverslag (bijlage 2 van het rapport van 8 juni 2021). Vervolgens heeft VWJ per gebrek beoordeeld of het gaat om autonome schade die op grond van de Schaderegeling voor subsidieverlening in aanmerking komt. Zoals reeds vermeld, heeft VWJ in het rapport van 8 juni 2021 vastgesteld dat alle schade waarvoor geen aanspraak op schadevergoeding bestaat, autonome schade in de zin van de Schaderegeling is. In een begroting (bijlage 3 van het rapport) heeft VWJ voor elk gebrek dat als autonome schade is aangemerkt aangegeven wat de herstelkosten daarvan zijn. Op deze manier heeft VWJ de herstelkosten van de autonome schade aan de woonkamer, schuur en garage van eiser bepaald op € 12.370,69.
8.3
In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat de werkwijze van VWJ conform de Schaderegeling is. Volgens verweerder worden alleen de schades die door de bewoner zijn aangewezen en op basis daarvan in het opnameverslag zijn opgenomen meegenomen in de rapportage en begroting van VWJ. Ter zitting heeft verweerder hierover verklaard dat aan VWJ de opdracht is gegeven om tijdens de inspectie met de bewoner door het pand te lopen, de schades op te nemen die worden aangewezen en ook goed om zich heen te kijken. Daarbij moest VWJ de schade ruim beoordelen, maar niet zelf een volledig onderzoek doen, aldus verweerder ter zitting. Verder stelt verweerder in het bestreden besluit dat, als blijkt dat er schades zijn gemist, die alsnog moeten worden begroot. In het bestreden besluit concludeert verweerder echter dat – afgezien van de scheur rechtsboven de deur naar de hal – niet is gebleken van schade die ten onrechte niet is meegenomen in de schadebepaling van VWJ.
8.4
Eiser is van mening dat VWJ de autonome schade in de zin van de Schaderegeling te laag heeft vastgesteld en dat daarom de verleende subsidie te laag is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij bouwkundig expertisebureau A2 Experts B.V. (A2 Experts) gevraagd om een second opinion uit te brengen over de hoogte van zijn schade en de schadeoorzaak. Hierop heeft H. Plattje de gebouwen van eiser op 5 juli 2021 en 14 juli 2021 visueel geïnspecteerd en op 26 juli 2021 een contra-expertise uitgebracht. Op 27 januari 2022 heeft eiser een herziene versie van deze contra-expertise, met dagtekening 25 januari 2022, bij verweerder ingediend. De contra-expertise beperkt zich tot de schades waarvan VWJ heeft gezegd dat die niet zijn veroorzaakt door de werkzaamheden van de provincie (de schadeposten 7 tot en met 15 uit de begroting van VWJ). Eiser voert onder meer aan dat A2 Experts de herstelkosten van de schade die VWJ als autonome schade heeft aangemerkt, heeft vastgesteld op € 67.389,04. Hierbij stelt A2 Experts onder meer dat zowel de schuur als de garage dusdanig vervormd zijn dat deze gesloopt en herbouwd moeten worden. Ook stelt A2 Experts dat de begane grondvloer in de woonkamer dusdanig vervormd is, dat de gehele vloerconstructie moet worden verwijderd en opnieuw aangebracht. De kosten hiervan zijn begroot op € 6.758,88.
Daarnaast concludeert A2 Experts dat VWJ bij de beoordeling van de schade ten onrechte niet heeft meegenomen dat de vloer in de eetkamer ook is vervormd. A2 Experts heeft deze schade in de contra-expertise meegenomen als aanvullende schade en begroot op
€ 5.258,88. Verder heeft A2 Experts ‘bijkomende kosten’ vastgesteld. Dat zijn kosten die eiser volgens A2 Experts heeft moeten maken als gevolg van de door hem geleden schade. In de contra-expertise is de hoogte van de bijkomende kosten – als de hiervoor genoemde aanvullende schade aan de eetkamervloer daarbij buiten beschouwing wordt gelaten – vastgesteld op € 10.699,-. Dit bedrag bestaat uit schade als gevolg van derving van woongenot over een periode van twaalf jaar, een overlastvergoeding over een periode van twaalf weken en de kosten van het opstellen van het expertiserapport.
Algemene overwegingen over de vaststelling van de subsidiabele schade
9.1
De rechtbank is het niet eens met verweerder dat uit de Schaderegeling volgt dat alleen de schades die tijdens de inspectie van VWJ door de bewoner worden aangewezen moeten worden meegenomen in de schadebegroting van VWJ. Dat staat niet in de Schaderegeling en het kan lastig zijn om alle schades in één keer goed in beeld te brengen. De bewoner is immers geen deskundige op dit terrein en van haar/hem kan niet worden verwacht dat zij/hij alle relevante schades in beeld heeft. Ook uit de verschillen tussen de rapporten van VWJ en A2 Experts blijkt dat het vaststellen van de autonome schade een complexe aangelegenheid is. Ook strookt het uitgangspunt dat alleen door de bewoner aangewezen schades worden meegenomen in de schadebegroting niet met de overweging uit de Schaderegeling dat daarin is gekozen voor een ruimhartige aanpak van schades. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat bewoners ook in de bezwaarfase nog ‘vergeten schades’ kunnen aandragen en dat verweerder die in het besluit op bezwaar moet meenemen als vallend onder de aanvraag. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat in dit geval ook heeft gedaan met schadepost 12 uit de contra-expertise van A2 Experts, de scheur rechtsboven de deur naar de hal, waarvoor in het bestreden besluit alsnog een schadevergoeding van € 1.336,61 is verleend.
9.2
Over de door eiser gestelde bijkomende kosten overweegt de rechtbank dat dat geen autonome schade is als bedoeld in artikel 1.5, onder a, van de Schaderegeling. Op grond van die bepaling wordt alleen subsidie verleend voor materiële schade aan een woning of bedrijfspand die is ontstaan door ongelijkmatige zettingen in de bodem, grondwaterverstoringen en/of trillingen. Dat is bij de gestelde bijkomende kosten niet het geval. Die kosten zijn wellicht aan te merken als gevolgschade, maar niet als autonome schade in de zin van artikel 1.5, onder a, van de Schaderegeling, zodat die niet op grond van die bepaling voor subsidieverlening in aanmerking komen.
Daarbij is van belang dat voor de kosten van het opstellen van de contra-expertise door A2 Experts op grond van artikel 1.5, onder c, van de Schaderegeling subsidie kan worden verleend. Verweerder heeft in het verweerschrift van 18 oktober 2022 ook onweersproken gesteld dat voor deze kosten een subsidie van € 2.000,- aan eiser is verstrekt en dat daartegen geen bezwaar is gemaakt.
Is aannemelijk dat de autonome schade en de subsidie niet te laag zijn vastgesteld?
10.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder naar aanleiding van het bezwaar van eiser in de bezwaarfase de schadeposten 12 (woonkamer; scheurvorming granol boven kozijn) en 14 (woonkamer; dubbelglas ruit voorgevel lek) uit het rapport van VWJ opnieuw aan VWJ heeft voorgelegd. Op basis van het aanvullende advies dat VWJ hierover heeft uitgebracht heeft verweerder in het bestreden besluit geconcludeerd dat deze schadeposten ten onrechte zijn aangemerkt als autonome schade in de zin van de Schaderegeling. Volgens verweerder hebben die schadeposten bij nader inzien een eigen gebrek als oorzaak en hadden die daarom niet voor subsidieverlening in aanmerking mogen komen. Omdat eiser door zijn bezwaar er niet op achteruit mag gaan, handhaaft verweerder in het bestreden besluit de voor deze schadeposten verleende subsidie.
10.2
Hierover overweegt de rechtbank dat eiser de conclusie van verweerder, dat schadepost 12 bij nader inzien geen autonome schade in de zin van de Schaderegeling is, niet concreet heeft bestreden. Daarbij stelt de rechtbank vast dat schadepost 12 uit de contra-expertise van A2 Experts betrekking heeft op scheurvorming rechtsboven de deur naar de hal en dat dit een andere schadepost is dan schadepost 12 uit het rapport van VWJ. Nu eiser niet concreet heeft bestreden dat schadepost 12 uit het rapport van VWJ een eigen gebrek als oorzaak heeft, volgt de rechtbank verweerder in zijn conclusie dat daarvoor ten onrechte subsidie is verleend. De rechtbank zal daarom niet meer beoordelen of de subsidie die voor deze schadepost is verleend niet te laag is.
Schadepost 14 uit de contra-expertise van A2 Experts betreft wel dezelfde schade als schadepost 14 uit het rapport van VWJ. Gelet op wat A2 Experts over die schadepost stelt in de contra-expertise, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat die schade geen autonome schade in de zin van de Schaderegeling is. Voor die schadepost zal de rechtbank daarom nog wel beoordelen of de verleende subsidie niet te laag is.
10.3
Als in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Dit is vaste rechtspraak. [2]
Verder is in artikel 3:9 van de Awb vastgelegd dat verweerder een vergewisplicht heeft ten aanzien van de totstandkoming en de volledigheid van het onderzoek van de deskundige.
De rechtbank moet kunnen controleren of verweerder aan deze vergewisplicht heeft voldaan.
10.4
De rechtbank ziet in het rapport van VWJ, op zichzelf beschouwd, geen reden om te oordelen dat verweerder zich daarop in het primaire besluit niet heeft kunnen baseren. Zoals weergegeven in overweging 8.4, heeft eiser in bezwaar echter een deskundig tegenrapport ingediend, waarin onder meer is gesteld dat VWJ in het rapport van 8 juni 2021 niet heeft meegenomen dat de vloer in de eetkamer is vervormd en dat VWJ meerdere schadeposten die wel zijn meegenomen te laag heeft begroot.
10.5
In reactie op de bezwaargrond dat VWJ de vervorming van de vloer in de eetkamer ten onrechte niet heeft meegenomen, stelt verweerder in het bestreden besluit alleen dat, kort samengevat, VWJ de schades conform de Schaderegeling heeft opgenomen en dat er geen schade is die onterecht niet is meegenomen in de schadeberekening.
10.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de door eiser in bezwaar gestelde aanvullende schade niet op deze manier mag wegschrijven. Zoals ook is overwogen in overweging 9.1, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze gestelde vergeten schade had moeten aanmerken als een aanvulling van de aanvraag en als zodanig had moeten meenemen in het bestreden besluit. Dit betekent dat verweerder VWJ naar deze vergeten schade had moeten laten kijken en daarop had moeten laten reageren. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder dit heeft gedaan. Het bestreden besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd.
Uit het verweerschrift van 18 oktober 2022 blijkt dat verweerder de door eiser gestelde vergeten schade alsnog voor een beoordeling aan VWJ heeft voorgelegd. In de aanvullende notitie van 22 september 2022 stelt VWJ hierover dat door of namens eiser tijdens de inspectie op 17 maart 2021 niet is gewezen op problemen met de vloer in de eetkamer, terwijl andere gemelde problemen over de eetkamer tijdens de inspectie wel uitvoerig zijn besproken. Ook heeft VWJ zelf tijdens de inspectie geen noemenswaardige bijzonderheden aan de vloer van de eetkamer geconstateerd. Verder stelt VWJ dat hij geen informatie heeft ontvangen waaruit blijkt dat de gemelde problemen met de eetkamervloer zich daadwerkelijk voordoen en wat de omvang daarvan is.
De rechtbank acht dit onvoldoende om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Uit het verweerschrift en de aanvullende notitie van 22 september 2022 blijkt namelijk niet dat VWJ de gestelde vergeten schade alsnog daadwerkelijk heeft onderzocht en beoordeeld. Nergens blijkt uit dat VWJ na de melding in bezwaar van deze schade de eetkamervloer zelf heeft onderzocht. Verder geeft VWJ in de aanvullende notitie aan dat hij niet over een kopie van de contra-expertise van A2 Experts beschikt. Gelet hierop, en op wat A2 Experts daarover heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de eetkamervloer geen schade heeft waarvoor eventueel subsidie moet worden verleend.
10.7
Wat betreft de verschillen tussen VWJ en A2 Experts over de hoogte van de herstelkosten van de schades die wel zijn meegenomen in het rapport van 21 juni 2021, stelt verweerder in het bestreden besluit dat die zijn te verklaren doordat A2 Experts hogere prijzen hanteert. Ook zou A2 Experts bij de schadebedragen toeslagen optellen die in het rapport van VWJ al in de prijzen zijn verwerkt. Verder gaat A2 Experts volgens verweerder bij het bepalen van de herstelkosten uit van werkzaamheden die verder gaan dan deugdelijk herstel in de oude toestand en houdt A2 Experts geen rekening met de leeftijd, bouwwijze, onderhoudstoestand van de gebouwen en scheurvorming door verschillen in krimpen/uitzetten van materialen.
10.8
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit ook op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. Eiser heeft in bezwaar het rapport van VWJ gemotiveerd bestreden met een deskundige contra-expertise. In het bestreden besluit had verweerder daarop beter en concreter moeten reageren, bij voorkeur met een reactie van VWJ op de contra-expertise.
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder het bezwaar van eiser alleen voor wat betreft de schadeposten 12 en 14 uit het rapport van VWJ en de aanvullende schadepost 12 uit de contra-expertise van A2 Experts (de scheur rechtsboven de deur naar de hal) voor een reactie heeft voorgelegd aan VWJ. De aanvullende schadepost 12 uit de contra-expertise van A2 Experts heeft geleid tot een verhoging van de schadevergoeding.
De overige schadeposten waarvoor subsidie is verleend en die door A2 Experts in de contra-expertise worden bestreden heeft verweerder niet voor een reactie aan VWJ voorgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank had dit wel gemoeten. Eiser heeft in bezwaar gemotiveerd bestreden dat VWJ de hoogte van de herstelkosten van de subsidiabele schadeposten in het rapport van 8 juni 2022 juist heeft vastgesteld. Het had daarom voor de hand gelegen dat VWJ in de bezwaarfase ten behoeve van het bestreden besluit op de gehele contra-expertise had gereageerd en had gemotiveerd waarom die geen aanleiding geeft om de kostenbegroting voor de schadeposten 7 tot en met 11, 13 en 15 uit het rapport van 8 juni 2021 aan te passen. Niet is gebleken dat dat is gebeurd.
In het verweerschrift van 18 oktober 2022 is verweerder concreter ingegaan op de door A2 Experts gestelde herstelkosten van de schadeposten 7 tot en met 15 uit het rapport van VWJ. Ook heeft verweerder ten behoeve van het verweerschrift VWJ gevraagd om te reageren op het standpunt van A2 Experts over de herstelkosten van de vloer in de woonkamer. Dat heeft VWJ in de aanvullende notitie van 22 september 2022 gedaan.
De rechtbank acht de weerlegging van de standpunten van eiser over de hoogte van de herstelkosten van de autonome schade onvoldoende om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Ook uit het verweerschrift en de aanvullende notitie van 22 september 2022 blijkt namelijk dat niet de gehele contra-expertise door VWJ is beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat dit alsnog moet gebeuren, met uitzondering dus van schadepost 12 uit het rapport van VWJ.
10.9
Verweerder stelt in het bestreden besluit dat, als met de herstelwerkzaamheden wordt begonnen en uit een offerte van een erkende aannemer blijkt dat deze door het stijgen van (eenheids)prijzen niet kunnen worden verricht voor de nu verleende subsidie, opnieuw naar het toegekende bedrag zal worden gekeken en eventueel een extra vergoeding wordt toegekend. De rechtbank acht dit in zijn algemeenheid aanvaardbaar, maar dit neemt niet weg dat in het bestreden besluit voldoende aannemelijk moet worden gemaakt dat de verleende subsidie naar de situatie ten tijde van dat besluit niet te laag is om de schade waarvoor die is verleend te herstellen.
10.1
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat schadepost 14 uit het rapport van VWJ geen autonome schade is in de zin van de Schaderegeling, gelet op A2 Experts daarover in de contra-expertise heeft gesteld. Daarnaast blijkt uit het rapport van VWJ onvoldoende dat de aan eiser verleende subsidie voor de herstelkosten van de schadeposten 7 tot en met 11 en 13 tot en met 15 niet te laag is, gelet op wat A2 Experts daartegen heeft aangevoerd. Het beroep is in zoverre gegrond.
Overige beroepsgronden
11.1
Eiser voert in beroep nog aan dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat daarin niet duidelijk staat welke bezwaren ongegrond zijn en welke niet-ontvankelijk. Volgens eiser had dit wel gemoeten, nu verweerder meent dat een deel van het primaire besluit niet appellabel is.
11.2
Dit volgt de rechtbank niet. Enerzijds staat in het bestreden besluit dat de bestreden beslissing wordt aangepast en de schadevergoeding wordt verhoogd. Anderzijds staat in het bestreden besluit dat verweerder in de bezwaarprocedure de gehele schadeclaim van eiser opnieuw heeft bekeken, maar dat alleen tegen de toegewezen subsidie bezwaar kan worden gemaakt en dat de hoogte van die subsidie maximaal € 12.370,69 blijft. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit en ook uit de overwegingen in het bestreden besluit voldoende dat in het bestreden besluit het bezwaar tegen de subsidieverlening ongegrond is verklaard en dat verweerder van mening is dat de beslissing over de schadevergoeding op grond van de Awb niet appellabel is. Uit wat namens eiser ter zitting is verklaard blijkt dat hij het met dit laatste eens is. De beroepsgrond dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat het verwarrend of onduidelijk is slaagt daarom niet.
11.3
Verder voert eiser nog aan dat één van de redenen om bezwaar te maken was dat in het primaire besluit staat dat hij uiterlijk op 30 januari 2022 met de herstelwerkzaamheden moest beginnen. Daarna heeft verweerder die termijn per brief van 5 oktober 2021 opgeschort. Volgens eiser is dat een wijzigingsbesluit waarmee gedeeltelijk aan zijn bezwaar is tegemoetgekomen, zodat het bezwaar op dat punt gegrond had moeten worden verklaard.
11.4
Ten tijde van het primaire besluit bepaalde artikel 3.6 van de Schaderegeling al dat verweerder de termijn waarbinnen met de herstelwerkzaamheden moet worden gestart op verzoek van de subsidieontvanger kan verlengen. Voor het verlengen van deze termijn had eiser dus een verzoek kunnen indienen bij verweerder en was het voor hem niet nodig om bezwaar te maken tegen het primaire besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is met het verlengen van de termijn waarbinnen met de herstelwerkzaamheden moet worden gestart dan ook niet gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het bezwaar van eiser. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
11.5
Ten slotte voert eiser in beroep aan dat in het bestreden besluit ten onrechte geen beslissing is genomen op zijn verzoek om een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand en deskundigenkosten in de bezwaarfase. Bij aanvullend besluit van 21 juni 2022 heeft verweerder hierop alsnog een beslissing genomen en dit verzoek afgewezen. Hiermee is eiser het niet eens. Kort gezegd is eiser van mening dat, omdat in het bestreden besluit de schadevergoeding met € 1.336,61 is verhoogd, voor de bezwaarfase een kostenvergoeding aan hem moet worden toegekend.
11.6
Dit volgt de rechtbank niet. Hiervoor heeft de rechtbank al vastgesteld dat, zoals eiser ook heeft erkend, het besluit tot verlening van de subsidie het besluit is waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Dat besluit is niet herroepen in het bestreden besluit, zodat voor het toekennen van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase geen aanleiding bestaat. Dat verweerder in de bezwaarfase eveneens de beslissing tot het toekennen van een schadevergoeding volledig heeft heroverwogen en de schadevergoeding heeft verhoogd, maakt dit niet anders.

Conclusie en gevolgen

12.1
Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en omdat het niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover dat ziet op de verleende subsidie en verweerder opdragen om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
12.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
De rechtbank zou dan een tussenuitspraak moeten doen, waarin verweerder de gelegenheid wordt geboden om de gebreken uit het bestreden besluit te herstellen. Indien verweerder van die gelegenheid gebruik maakt, zou eiser daarna op de herstelpoging van verweerder mogen reageren. De rechtbank vermoedt dat dit deze procedure aanzienlijk zal verlengen, terwijl tegen een tussenuitspraak nog geen hoger beroep kan worden ingesteld. In deze uitspraak beslist de rechtbank op enkele principiële punten over de uitleg van de Schaderegeling, waarover partijen het niet eens zijn. Ook is het de rechtbank bekend dat er bij verweerder momenteel meerdere bezwaarprocedures over soortgelijke schademeldingen lopen. Gelet hierop, acht de rechtbank toepassing van een bestuurlijke lus niet wenselijk, onder meer ook met het oog op de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep.
12.3
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder aan eiser een proceskostenvergoeding betalen. De proceskosten van eiser bestaan allereerst uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de vergoeding voor deze kosten vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt: € 837,-; wegingsfactor 1).
Daarnaast kent de rechtbank aan eiser een vergoeding toe voor de kosten van het meenemen van A2 Experts als deskundige naar de zitting. Uit de beroepen die de rechtbank op
23 maart 2023 heeft behandeld blijkt dat A2 Experts ook is verschenen bij meerdere hoorzittingen die verweerder in deze en soortgelijke zaken in bezwaar heeft gehouden.
Plattje heeft ter zitting verklaard dat hij voor het verschijnen bij de hoorzittingen in bezwaar een vergoeding van € 137,- in rekening brengt. Dit bedrag vindt de rechtbank niet onredelijk en zal de rechtbank ook toekennen voor het verschijnen in deze zaak op de zitting van
23 maart 2023.
Op basis hiervan stelt de rechtbank de totale proceskostenvergoeding vast op € 1.811,-.
12.4
Verder moet verweerder het betaalde griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de verleende subsidie;
  • draagt verweerder op om op dat onderdeel opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in beroep tot een bedrag van
€ 1.811,-;
- gelast verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzitter, en mr. A.T. de Kwaasteniet en mr. M.A. Heldeweg, leden, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Gepubliceerd in het Provinciaal blad van Overijssel op 2 december 2020, nr. 8967. De Schaderegeling is per 2 november 2021 en 2 april 2022 nog gewijzigd en aangevuld (gepubliceerd in het Provinciaal blad van Overijssel van 1 november 2021, nr. 10154, respectievelijk 1 april 2022,
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van