In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee partijen die een woning hebben gekocht. De eiser, wonende in [woonplaats 1], vorderde dat de gedaagde, wonende in [woonplaats 2], haar medewerking zou verlenen aan de levering van de woning, nadat hun relatie was beëindigd. De partijen hadden in januari 2023 een overeenkomst gesloten waarin was vastgelegd dat de gedaagde haar medewerking zou verlenen aan de levering van de woning aan de eiser. Echter, de gedaagde weigerde deze medewerking te verlenen, met als argument dat de overeenkomst onder druk of dwaling tot stand was gekomen en dat zij recht had op een terugbetaling van haar inleg in de woning.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de overeenkomst onder druk of dwaling was gesloten. De rechter benadrukte dat de procedure zich richtte op de medewerking aan de levering van de woning en niet op de financiële afwikkeling van de relatie. De eiser had bovendien aangetoond dat hij al op 21 december 2022 de tekst van de overeenkomst aan de gedaagde had toegestuurd, wat betekende dat de gedaagde voldoende tijd had om eventuele bezwaren te uiten.
De voorzieningenrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot medewerking aan de levering van de woning en heeft bepaald dat, indien zij deze medewerking niet verleent, het vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats zal treden van de noodzakelijke toestemming van de gedaagde. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 690,- per maand aan de eiser, te vermeerderen met een bedrag van € 690,- voor elke maand die verstrijkt vanaf 30 mei 2023. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.