ECLI:NL:RBOVE:2023:2377

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
C/08/296395 / KG ZA 23-90
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan levering van woning na beëindiging relatie

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee partijen die een woning hebben gekocht. De eiser, wonende in [woonplaats 1], vorderde dat de gedaagde, wonende in [woonplaats 2], haar medewerking zou verlenen aan de levering van de woning, nadat hun relatie was beëindigd. De partijen hadden in januari 2023 een overeenkomst gesloten waarin was vastgelegd dat de gedaagde haar medewerking zou verlenen aan de levering van de woning aan de eiser. Echter, de gedaagde weigerde deze medewerking te verlenen, met als argument dat de overeenkomst onder druk of dwaling tot stand was gekomen en dat zij recht had op een terugbetaling van haar inleg in de woning.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de overeenkomst onder druk of dwaling was gesloten. De rechter benadrukte dat de procedure zich richtte op de medewerking aan de levering van de woning en niet op de financiële afwikkeling van de relatie. De eiser had bovendien aangetoond dat hij al op 21 december 2022 de tekst van de overeenkomst aan de gedaagde had toegestuurd, wat betekende dat de gedaagde voldoende tijd had om eventuele bezwaren te uiten.

De voorzieningenrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot medewerking aan de levering van de woning en heeft bepaald dat, indien zij deze medewerking niet verleent, het vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats zal treden van de noodzakelijke toestemming van de gedaagde. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 690,- per maand aan de eiser, te vermeerderen met een bedrag van € 690,- voor elke maand die verstrijkt vanaf 30 mei 2023. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/296395 / KG ZA 23-90
Vonnis in kort geding van 23 juni 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. W.F.A. Zwart-Peters te Deventer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.M.C. de Vroet te Almelo.

1.Samenvatting

Partijen hebben in mei 2022 een woning gekocht in [woonplaats 1] . In oktober 2022 is de relatie van partijen beëindigd. Partijen hebben op/rond 13 januari 2023 een overeenkomst gesloten waarin is opgenomen dat [gedaagde] haar medewerking zal verlenen aan levering van de woning aan [eiser] en dat partijen daarna niets meer van elkaar te vorderen hebben.
[gedaagde] weigert nu echter haar medewerking te verlenen aan levering van de woning aan [eiser] . Dat, zoals [gedaagde] stelt, de overeenkomst onder invloed van dwaling of onder druk is gesloten, is onvoldoende aannemelijk gemaakt. De stelling van [gedaagde] dat zij medewerking mag weigeren omdat zij de helft van haar inleg in de woning (€ 6.000,-) van [eiser] wil ontvangen, wordt niet gevolgd. Deze procedure ziet immers op medewerking aan het transport van de woning en niet op de financiële afwikkeling van de relatie. De voorzieningenrechter veroordeelt [gedaagde] tot medewerking aan de levering van de woning aan [eiser] . Verleent [gedaagde] die medewerking niet, dan zal dit vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats van die medewerking treden. De vordering van [eiser] ten aanzien van de door [gedaagde] verschuldigde maandbedragen zal eveneens worden toegewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 mei 2023,
- de aanvullende producties van de zijde van [eiser] , door de rechtbank ontvangen op 8 juni 2023,
- de mondelinge behandeling van 9 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiser] ,
- de pleitnota van [gedaagde] .
2.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad en samengewoond. Zij hebben in dat kader een samenlevingsovereenkomst gesloten.
3.2.
Op 4 mei 2022 hebben partijen de woning aan de [adres] gekocht voor een bedrag van € 242.500,-. Zij zijn een hypothecaire geldlening aangegaan bij N.I.B.C. van in totaal € 260.000,-. Een deel van dat bedrag is in een bouwdepot gestort.
3.3.
Omstreeks 11 oktober 2022 is de relatie tussen partijen geëindigd. Zij hebben daarna afspraken met elkaar gemaakt. Deze afspraken zijn opgenomen in een overeenkomst, die partijen hebben ondertekend op 13 januari 2023. De afspraken luiden als volgt:
“(…)
[eiser] zal trachten de woning en hypotheek op zijn naam te krijgen. Mocht dit niet lukken, dan zal de woning in de verkoop gaan.
Wij waarderen de woning aan de [adres] op € 256.000, rekening houden met het nog resterende bouwdepot. Dit bouwdepot is onderdeel van de hypotheek en zal dan ook overgaan naar [eiser] , zodra hij de woning en hypotheek op zijn naam heeft gekregen. Deze waardering komt voort uit het taxatierapport van 13-01-2023.
De hypotheekstand op het moment van het maken van deze afspraken waarderen wij op € 256.000
Er is geen overbedeling of onderbedeling. Hierdoor is [gedaagde] niks verschuldigd aan [eiser] en is [eiser] niks verschuldigd aan [gedaagde] . (…)
[eiser] en [gedaagde] blijven beide net zolang meebetalen aan de vaste lasten tot dat alles is afgerond.
Over en weer zijn er verder geen verplichtingen meer. (…)”.
3.4.
Op 14 april 2023 heeft [eiser] de financiering rond gekregen. De notaris heeft de conceptakte aan [gedaagde] gestuurd en is zij uitgenodigd voor de notariële overdracht op 26 april 2023 om 10:30 uur. [gedaagde] heeft deze afspraak echter afgezegd.
3.5.
Per mail van 26 april 2023 heeft [eiser] [gedaagde] in gebreke gesteld.
3.6.
Op 4 mei 2023 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] aangeschreven, waarbij [gedaagde] in de gelegenheid is gesteld om binnen drie dagen te bevestigen dat ze alsnog mee zou werken aan de overdracht van de woning. [gedaagde] heeft hieraan geen medewerking verleend, waarna zij door [eiser] in rechte is betrokken.
4. Het geschil
4.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter [gedaagde] veroordeelt tot volledige en onvoorwaardelijke medewerking aan het passeren van de akte van levering van hun woning aan de [adres] . Voor zover [gedaagde] haar medewerking niet verleent, vordert [eiser] dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats komt van de toestemming van [gedaagde] . [eiser] vordert verder dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 690,- over de maand april 2023 en een bedrag van € 690,- voor elke maand vanaf 30 mei 2023. Tot slot vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] , ondanks sommaties, weigert de tussen partijen gemaakte afspraken inzake de medewerking aan de notariële overdracht en de betaling van de lasten na te komen.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij stelt dat de tussen partijen gemaakte afspraken onder druk, althans als gevolg van dwaling, tot stand zijn gekomen. Verder stelt zij dat er ten tijde van het maken van de afspraken, geen rekening is gehouden met haar eigen inbreng van € 12.000,-. Zij wil daarvan de helft terug, voordat zij meewerkt aan de notariële overdracht van de woning.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. Daarom moet de voorzieningenrechter eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt verder dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
5.2.
Het spoedeisend belang van [eiser] vloeit genoegzaam voort uit de aard van de vorderingen, en is overigens ook niet betwist door [gedaagde] .
5.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat bij de beoordeling van deze vordering de door beide partijen op 13 januari 2023 ondertekende overeenkomst het uitgangspunt is. De stelling van [gedaagde] dat de overeenkomst onder druk dan wel onder invloed van dwaling tot stand is gekomen, wordt door [eiser] nadrukkelijk betwist. Het is aan [gedaagde] om bewijs te leveren van haar stelling, althans de juistheid van haar stelling op zijn minst aannemelijk te maken. Hierin is [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet geslaagd. [gedaagde] heeft immers onvoldoende aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat zij de overeenkomst onder druk of onder invloed van dwaling heeft getekend. Uit niets blijkt dat daarvan sprake was. Bovendien blijkt uit de door [eiser] overgelegde WhatsApp-correspondentie tussen partijen dat [eiser] al op 21 december 2022 de uiteindelijk gebruikte tekst van de overeenkomst aan [gedaagde] heeft toegestuurd. Dat betekent dat [gedaagde] voldoende de tijd heeft gehad om eventuele onjuistheden of onbesproken zaken bij [eiser] aan het licht te brengen, alvorens tot ondertekening van de overeenkomst over te gaan.
5.4.
Ter zitting heeft [gedaagde] verder te kennen gegeven dat zij er geen bezwaar tegen heeft dat [eiser] de woning overneemt, maar dat zij haar medewerking vooralsnog niet heeft verleend omdat [eiser] weigert om haar de helft van haar eigen inbreng in de woning, een bedrag van € 6.000,-, terug te betalen. De voorzieningenrechter overweegt in dat verband dat de onderhavige procedure ziet op het transport van de woning en niet op de financiële afwikkeling van de relatie van partijen. Dat [gedaagde] nog geld van [eiser] krijgt heeft zij overigens, in het licht van de overeenkomst van 13 januari 2023 en gegeven het feit dat [eiser] ook meer dan € 10.000,- eigen geld heeft gebruikt bij de aanschaf van de woning, onvoldoende feitelijk onderbouwd.
5.5.
Gelet op het voorgaande, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde] haar medewerking aan de levering van de woning aan [eiser] zal moeten verlenen, zodat de betreffende vorderingen zullen worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal de voorzieningenrechter beperken tot € 500,- per dag, met een maximum van € 20.000,-.
5.6.
[eiser] vordert verder veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 690,- per maand ter zake de vaste lasten. Deze vordering zal worden toegewezen, nu partijen in de overeenkomst van 13 januari 2023 nadrukkelijk zijn overeengekomen dat zij elk de helft van de vaste lasten blijven betalen tot alles is afgerond en [gedaagde] ter zitting heeft erkend dat het betreffende bedrag € 690,- per maand is. De gevorderde wettelijke rente zal worden afgewezen, nu de ingangsdatum daarvan ongewis is omdat niet is gebleken op of vóór welke dag [gedaagde] het bedrag maandelijks moet betalen.
5.7.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke compensatie van de proceskosten, gelet op de voormalige relatie tussen partijen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het passeren van de akte van verdeling en de levering van de woning aan de [adres] aan [eiser] , op een nader door één van de notarissen van notariskantoor Smalbraak te Deventer te bepalen datum, althans haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de notariële overdracht van die woning aan aan [eiser] , op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat zij daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 20.000,- is bereikt;
6.2.
bepaalt dat, wanneer [gedaagde] de verzochte medewerking niet (volledig) verleent, dit vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] die nodig is voor de verdeling en de levering en het notariële transport van de woning aan [eiser] ;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 690,-, te vermeerderen met een bedrag van € 690,- per maand voor elke maand die verstrijkt vanaf 30 mei 2023;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
6.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2023.