ECLI:NL:RBOVE:2023:2381

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
08.267461.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en mishandeling met terbeschikkingstelling en schadevergoeding

Op 27 juni 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die schuldig is bevonden aan poging tot moord en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 oktober 2022 in de woning van zijn huisgenote, [slachtoffer 1], en haar vriendin, [slachtoffer 2], een gewelddadige aanval heeft gepleegd met twee messen. Tijdens deze aanval heeft de verdachte [slachtoffer 1] meerdere keren gestoken, wat leidde tot levensbedreigend letsel, en [slachtoffer 2] mishandeld door haar met een mes te duwen. De rechtbank heeft de verdachte ter beschikking gesteld, met een contactverbod met de slachtoffers en de verplichting om schadevergoedingen te betalen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de geestelijke toestand van de verdachte, die leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, en heeft geoordeeld dat hij niet strafbaar is voor de gepleegde feiten. De vordering van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot betaling van schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.267461.22 (P)
Datum vonnis: 27 juni 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1993 in [geboorteplaats] (Slovenië),
wonende aan de [woonplaats] ,
nu verblijvende in de P.I. Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4 april 2023 en van 13 juni 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Holtslag en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. S.J. Nijhof, advocaat te Apeldoorn, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 4 april 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:poging tot moord dan wel poging tot doodslag op [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] )
feit 2:mishandeling van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

1.

hij op of omstreeks 18 oktober 2022 te [woonplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachte rade
van het leven te beroven en met dat opzet meermalen, althans eenmaal in de rug, borst, buik en/of rechterzijde, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij op of omstreeks 18 oktober 2022 te [woonplaats] , [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, (met een mes) (in de richting van) die [slachtoffer 2] te slaan, stompen, duwen en/of snijden.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd requisitoir, op het standpunt gesteld dat de onder 1 ten laste gelegde poging tot moord en de onder 2 ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, met dien verstande dat ten aanzien van feit 2 alleen bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer 2] met het mes heeft geduwd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de onder 1 (impliciet primair) ten laste gelegde poging tot moord dient te worden vrijgesproken omdat verdachte niet heeft gehandeld met voorbedachte raad. Hiertoe heeft de raadsman kort gezegd aangevoerd dat verdachte in een psychose verkeerde waardoor hij zijn gedachten niet kon ordenen en waardoor hij zich geen rekenschap kon geven van de gevolgen van zijn voorgenomen daden.
De onder 1 (impliciet subsidiair) ten laste gelegde poging tot doodslag kan volgens de raadsman wel bewezen worden verklaard en ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de avond van 18 oktober 2022 was [slachtoffer 1] , samen met haar vriendin [slachtoffer 2] en de hond die [slachtoffer 2] had meegenomen, aanwezig in de gemeenschappelijke keuken van haar woning aan de [adres] . Op enig moment kwam verdachte, de huisgenoot van [slachtoffer 1] , de keuken binnen. Verdachte pakte twee messen en maakte een beweging naar de hond alsof hij de keel van de hond wilde doorsnijden. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] sprongen hierop naar voren om verdachte tegen te houden. Er ontstond een worsteling met verdachte, die in beide handen een mes vast hield. [slachtoffer 2] liet op een gegeven moment de arm van verdachte los om hulp te halen, waarna [slachtoffer 1] op de grond viel en verdachte bovenop haar terechtkwam. Verdachte riep: “I will kill you”. Hierna kwam buurman [getuige] de keuken binnen en wist [slachtoffer 1] aan verdachte te ontkomen.
Vast is komen te staan dat verdachte [slachtoffer 1] drie keer heeft gestoken, waarbij [slachtoffer 1] twee diepe steekwonden aan de voorzijde van haar borstkas en een steekwond op haar rug ter hoogte van het schouderblad heeft opgelopen. [slachtoffer 1] heeft hierdoor onder meer een klaplong, een grote bloeding in de borstkas en een gepenetreerde lever opgelopen. Hierdoor was massale transfusie noodzakelijk. Het letsel was levensbedreigend.
4.3.2
Feiten 1 en 2
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feitelijkheden sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv. De rechtbank zal daarom in de bijlage volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van een poging tot moord of doodslag op [slachtoffer 1] . Daarvoor dient beoordeeld te worden of er al dan niet sprake is geweest van voorbedachte rade. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
Voorbedachte rade – juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Daarbij kan worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
De Hoge Raad neemt als uitgangspunt dat de eventuele omstandigheid dat de keuzevrijheid van een persoon ten tijde van het plegen van bepaalde feiten zodanig was aangetast dat dit handelen niet aan die persoon kan worden toegerekend, niet uitsluit dat sprake is van voorbedachte raad. Niettemin kan – gelet op het voorgaande – de vraag worden opgeworpen of de aanwezigheid van een eventuele stoornis in voorkomende gevallen een contra-indicatie oplevert. De geestelijke gesteldheid van de verdachte, de door hem verrichte gedragingen en de omstandigheden waarin de verdachte deze gedragingen heeft uitgevoerd, kunnen namelijk zodanig van aard zijn dat hij niet daadwerkelijk de gelegenheid heeft gehad om tijdens de uitvoering na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn daad.
Voorbedachte rade - oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte – in ieder geval – ten tijde van de ten laste gelegde feiten leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, hetgeen in dit vonnis onder “De strafbaarheid van verdachte” nader zal worden toegelicht. Dit neemt niet weg dat verdachte in zijn psychose wel degelijk met voorbedachte raad kan hebben gehandeld. Voor de beantwoording van deze vraag kijkt de rechtbank allereerst naar zijn eigen verklaringen.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris over het steken van [slachtoffer 1] verklaard: “(…)
Ik heb geprobeerd haar om het leven te brengen. Ik kan mij bijna alles herinneren(…)
Ik heb eerst mijn urine laten lopen, daarna heb ik een hap adem genomen, ben naar de keuken gegaan waar ik mijn twee messen zag liggen. Die messen nam ik in mijn handen. Ik wilde eerst die hond doodsteken. De meisjes probeerden de hond bij mij weg te halen. Ik heb toen de meisjes gestoken.(…)
Als ik veel mensen zou doden, dan zou mijn liefde voor ( [naam] ) blijken (…) [slachtoffer 1][ [slachtoffer 1] ]
was er toevallig, ik was van plan iedereen te doden, haar kwam ik tegen. Ik zou iedereen doden want dan zou [naam] zien dat het om echte liefde voor haar ging.(…)”
Bij de politie heeft verdachte verklaard: “
Ik wilde aan [naam] laten zien dat ik moedig was. Ik besloot om iedereen die in de weg stond tussen mij en [naam] uit de weg te ruimen (...) Toen ik had besloten om mensen uit de weg te ruimen heb ik eerst op mijn kamer in mijn broek geplast. Ik ben toen naar de keuken gegaan om twee messen te pakken. Ik voelde angst maar ook dapperheid naar [naam] toe. In de keuken zag ik [slachtoffer 1] en haar vriendin. Ook was er een hond. Ik pakte twee messen. Ik vond het moeilijk om een mens neer te steken dus wilde ik eerst de hond steken. ( [verdachte] begint te huilen) Ik vind het moeilijk om de beelden op te halen. Ik wilde laten zien hoe dapper ik was en ik wilde mijn liefde aan haar laten zien. In mijn optiek heb ik [slachtoffer 1] drie keer gestoken met het mes. (...) Ik was gefocust op [slachtoffer 1] . De vriendin ging hulp halen. Doordat ze weg ging kreeg ik meer fysieke kracht naar [slachtoffer 1] .(...)
V: Klopt het dat je verklaard dat je mensen uit de weg wilde ruimen omdat deze in de weg stonden tussen jou en [naam] ?
A: Ja dat klopt. Ik had een visioen dat wij bij elkaar hoorden, [naam] had gezegd dat ik alles moest doen om ons bij elkaar te houden. (…)”
Verder heeft verdachte ter terechtzitting van 13 juni 2023 verklaard: “
Ik was verward in de zin dat ik een hoger doel nastreefde. Ik had de verwarrende gedachte dat ik voor liefde alles moest doen, zelfs het uiterste, iemand doden. Ik had de gedachte dat ik op de weg naar [naam] iedereen moest steken die ik tegenkwam. Ik was van plan om iedereen te doden. Het idee is tien minuten voordat het incident in de keuken plaatsvond bij mij opgekomen. Toen ik van de kamer naar de keuken ging was ik van plan om de messen te pakken. Als er niemand in de keuken zou zijn, dan zou ik naar buiten gaan om iemand te steken. Mijn doel was om iemand te steken en toevallig kwam ik [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als eerste tegen.
Op het moment dat het gebeurde raakte ik in totale paniek, maar ik dacht toen wel: zelfs als het erg is, is het misschien wel nodig. Ik heb gezegd: “I will kill you”. Het was (op een bepaald moment) daadwerkelijk mijn bedoeling om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven beroven.
Uit deze verklaringen volgt dat verdachte op het moment dat hij de keuken binnenging, heeft besloten uitvoering te geven aan een (bij hem al tien minuten levend) plan om iedereen die tussen hem en [naam] in de weg stond, te doden.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat verdachte, ondanks de korte tijdsspanne tussen het besluit en de uitvoering van zijn besluit om [slachtoffer 1] in de keuken door middel van messteken te doden, voldoende de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en dat hij zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
Verdachte heeft dus niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling gehandeld maar hij heeft zich meermalen beraden en allerlei afwegingen en keuzes gemaakt.
Ook indien zou moeten worden aangenomen dat verdachtes voornemen om willekeurige personen te doden geheel en al is voortgevloeid uit de ziekelijke stoornis van de geestvermogens, dan heeft dit aan zijn planmatige werkwijze ter uitvoering van dat voornemen kennelijk niet in de weg gestaan.
Verdachte handelde weliswaar onder invloed van deze stoornis, maar hij heeft ook in deze toestand doelbewust en overdacht gehandeld, zoals blijkt uit het hiervoor overwogen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat sprake is geweest van voorbedachte rade. De (impliciet) primair ten laste gelegde poging tot moord kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden. Het verweer van de raadsman van verdachte wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tijdens de worsteling met een mes tegen [slachtoffer 2] heeft aangeduwd en dat [slachtoffer 2] hierdoor een snee tussen haar vingers heeft opgelopen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte met dit mes ook in de richting van [slachtoffer 2] heeft geslagen of gestompt of [slachtoffer 2] met dit mes heeft gesneden. De rechtbank zal verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 oktober 2022 te [woonplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk, met voorbedachte rade van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, in de rug en borst van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 18 oktober 2022 te [woonplaats] , [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een mes die [slachtoffer 2] te duwen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 289 en 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
poging tot moord;
feit 2
het misdrijf:
mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de adviezen van de gedragsdeskundigen worden gevolgd en dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door D.T. van der Werf, psychiater tevens supervisor, en Th. de Leeuw, psychiater in opleiding en supervisant, op 1 april 2023 uitgebrachte pro Justitia rapport, en het door drs. R. Steinmann, GZ-psycholoog, op 3 april 2023 uitgebrachte pro Justitia rapport.
De deskundigen Van der Werf en De Leeuw hebben geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een doorgemaakte maniforme psychose (naar alle waarschijnlijkheid in het kader van een Bipolaire-I-stoornis) en daarnaast eerdere intoxicaties met hallucinogenen (psychedelica). Het ontremd psychotisch toestandsbeeld bepaalde op overtuigende manier verdachtes keuzes en gedrag in en rondom het ten laste gelegde.
De deskundigen Van der Werf en De Leeuw hebben op grond hiervan geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde niet toe te rekenen.
De deskundige Steinmann heeft geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een maniforme psychose, zeer waarschijnlijk in het kader van en bipolaire stoornis, type 1, al dan niet samenhangend met intoxicatie van psychedelica. Er was voornamelijk sprake van wanen en cognitieve vervormingen. Geen stemmen of hallucinaties. Verdachte werd geleid door gedachten voortvloeiend uit het maniforme psychotische toestandsbeeld. Er ontbrak een adequaat oordeelsvermogen en realiteitstoetsing.
Steinmann heeft op grond van het vorenstaande eveneens geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies – dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten – op de in de rapporten genoemde gronden over en maakt dit oordeel van de deskundigen tot het hare. De rechtbank zal verdachte derhalve ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden wordt opgelegd, met daaraan verbonden de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met dien verstande dat verdachte niet in Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) Kompas Wolfheze, maar in FPA Den Haag van Fivoor zal worden opgenomen en dat verdachte ter overbrugging in FPA Kompas Wolfheze of een soortgelijke instelling zal verblijven.
Daarbij heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht om ambtshalve op basis van de pro Justitia rapportages een zorgmachtiging te verlenen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om het onderzoek te schorsen en de officier van justitie de opdracht te geven te onderzoeken of een zorgmachtiging mogelijk is.
Dit mede gelet op het feit dat oplegging van TBS met voorwaarden in strijd met de proportionaliteit en subsidiariteit zou zijn, aangezien verdachte graag meewerkt aan zijn behandeling, hij blijkens de rapportages kalm en vriendelijk is en geen criminele inslag heeft. Het recidiverisico kan daarom met een zorgmachtiging voldoende worden ingeperkt.
Meer subsidiair, indien de rechtbank toch tot oplegging van TBS met voorwaarden overgaat, heeft de raadsman kanttekeningen geplaatst bij drie door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Ten aanzien van de voorwaarde ‘meewerken aan een time-out’ heeft de raadsman opgemerkt
dat de Hoge Raad heeft bepaald dat de beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming in een zorginstelling en voor welke duur is voorbehouden aan de rechter en dat deze beslissing niet aan de reclassering overgelaten mag worden.
Ten aanzien van de voorwaarde ‘niet naar het buitenland’ heeft de raadsman opgemerkt dat het steunend netwerk van verdachte vooral in Slovenië aanwezig is, en verzocht om hier,
indien nodig, rekening mee te houden.
Ten aanzien van de voorwaarde ‘opname in een zorginstelling’ heeft de raadsman verzocht om deze opname gelet op het advies van de psychiater te maximeren tot zes maanden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
De aard en de ernst van de feiten
In de vroege avond van 18 oktober 2022 heeft zich in de woning aan de [adres] een gebeurtenis plaatsgevonden die afschuwelijk is voor iedereen die hierbij betrokken is geweest. Verdachte kwam de keuken binnenlopen en heeft uit het niets de daar aanwezige hond en vervolgens zijn huisgenote [slachtoffer 1] en haar vriendin [slachtoffer 2] met messen aangevallen. Verdachte heeft daarbij meerdere malen met een mes op [slachtoffer 1] ingestoken. Daarbij heeft [slachtoffer 1] levensbedreigend letsel opgelopen. Zonder hulp van buren èn zonder medisch ingrijpen had het nog erger af kunnen lopen. Ook [slachtoffer 2] is bij de aanval met een mes aan haar hand gewond geraakt.
De gebeurtenis heeft een enorme impact op de slachtoffers gehad. Verdachte heeft met zijn handelen enorme angst en gevoelens van onveiligheid bij hen veroorzaakt, zoals ook blijkt uit het ter terechtzitting namens [slachtoffer 1] door haar vader uitgeoefende spreekrecht. [slachtoffer 1] was bang dat zij het niet zou overleven en kampt nog steeds met de lichamelijke en mentale gevolgen van het voorval.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen kunnen deze feiten echter niet aan verdachte worden toegerekend, omdat hij bij het plegen daarvan verkeerde onder invloed van een ernstige psychische stoornis. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de strafbaarheid van verdachte, is voor het opleggen van straf geen plaats.
Wel kan de rechtbank een maatregel opleggen, om te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten pleegt. Bij de vraag welke maatregel dat zou moeten zijn, heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
In het hierboven genoemde rapport van de psychiaters staat dat de aard en ernst van het ten laste gelegde niet passen bij de persoonlijkheid van verdachte en dat deze volledig te verklaren zijn door zijn toenmalige psychose. Het recidiverisico wordt volgens de psychiaters louter bepaald door de kans dat verdachte opnieuw in een ontremde psychose schiet. De kans hierop kan door adequate behandeling en begeleiding aanzienlijk gereduceerd worden. Weliswaar valt het recidiverisico in de categorie laag, maar het betreft wel een ernstig delict, en in het kader van preventie is het daarom van het allergrootste belang dat recidief-psychosen in de toekomst bij verdachte worden voorkomen.
Verdachte is vanuit behandelperspectief gebaat bij adequate en langer durende zorg. De psychiaters adviseren om te starten met een klinische opname binnen een FPA om van daaruit op een verantwoorde manier toe te werken naar langdurige ambulante vervolgbehandeling door een Forensisch FACT.
De psychiaters adviseren om deze behandeling vorm te geven in het kader van TBS met voorwaarden. Binnen dit kader kan de behandeling zich op een verantwoorde manier ontwikkelen. Naast reguliere psychiatrische behandeling is dan ook risicomanagement met het oog op delict-preventie het best geborgd.
Een zorgmachtiging is door de psychiaters ook overwogen, maar gezien de coöperatie van verdachte ten aanzien van noodzakelijke behandeling en begeleiding lijkt een dergelijke maatregel niet haalbaar, omdat er op dit moment geen psychiatrisch toestandsbeeld meer bij verdachte speelt dat ernstig nadeel veroorzaakt en verdachte alle bereidwilligheid toont tot samenwerking. Bovendien geldt dat delictpreventie minder uitdrukkelijk onderdeel van behandeling is binnen de reguliere GGZ.
De psycholoog schrijft in het hierboven genoemde rapport dat er, gelet op het feit dat er geen delictpatroon is, enkel een hoog risico op recidive is wanneer de bipolaire stoornis van verdachte onvoldoende behandeld zou worden. Bij een adequate behandeling wordt het risico op recidive ook door de psycholoog als laag ingeschat.
Beschermde factoren zijn voldoende aanwezig. Verdachte heeft geen delict verleden, heeft een goede jeugd gehad, heeft geen overige psychische aandoeningen en van disfunctioneren betreffende de persoonlijkheid of intelligentie (die gemiddeld tot bovengemiddeld wordt ingeschat) is geen sprake. Verder is er een adequaat steunsysteem en verdachte staat open voor hulp, begeleiding en toezicht.
De psycholoog adviseert een interventie die gericht is op een adequate behandeling van de bipolaire stoornis en psycho-educatie betreffende deze stoornis. Deze interventie kan volgens de psycholoog het best gerealiseerd worden binnen een TBS met voorwaarden. Binnen deze maatregel is in tegenstelling tot een regulier traject, meer aandacht voor delictpreventie.
Verdachte kan starten in een FPA waar hij klinisch zijn behandeling kan voortzetten en waar het beloop van de bipolaire stoornis gemonitord kan worden en beleid kan worden afgestemd. Daarna kan via een forensisch FACT een resocialisatietraject gestart worden. Mocht verdachte terugvallen in een psychose kan snel worden ingegrepen.
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 26 mei 2023. Ook volgens de reclassering is het risico op recidive sterk afhankelijk van de mate waarin verdachte een passende behandeling krijgt voor zijn bipolaire stoornis, hij zijn medicatie blijft gebruiken en abstinent blijft van middelen. Omdat het ziektebeeld van verdachte op dit moment is gestabiliseerd, hij in een gereguleerde omgeving verblijft, hij medicatietrouw is, abstinent is van middelen en sinds zijn aanhouding geen agressief gedrag heeft vertoond, wordt het risico op zowel algemene recidive als recidive met geweld/letselschade door de reclassering op dit moment ingeschat als laag-gemiddeld.
Net als de andere deskundigen acht de reclassering het noodzakelijk dat verdachte eerst wordt behandeld binnen een klinische setting en dat daarna resocialisatie en een ambulant zorgtraject zal moeten plaatsvinden om het risico op recidive in te perken.
Gezien de ernst van het delict en omdat het onduidelijk is hoe dit traject zal verlopen, wordt een strikt juridisch kader door de reclassering noodzakelijk geacht. De reclassering adviseert net als de andere deskundigen om de maatregel TBS met voorwaarden op te leggen. In het rapport zijn voorwaarden geformuleerd die de reclassering in het kader van TBS met voorwaarden passend acht. Daarnaast adviseert de reclassering om de te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande, alle omstandigheden in aanmerking nemend, van oordeel dat de aard en de ernst van de problematiek van verdachte meebrengen dat ter voorkoming van recidive een klinische behandeling noodzakelijk is.
Een zorgmachtiging acht de rechtbank, gelet op hetgeen de gedragsdeskundigen hierover hebben overwogen, niet afdoende om het recidivegevaar te kunnen ondervangen. Van belang acht de rechtbank daarbij dat binnen dit kader minder aandacht is voor delictpreventie, terwijl dat gelet op de ernst van de feiten een belangrijk onderdeel van de behandeling zal moeten zijn.
De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman om de mogelijkheden van een zorgmachtiging nader te laten onderzoeken af, omdat zij zich op grond van de pro Justitia rapportages voldoende geïnformeerd acht en hieruit blijkt dat een zorgmachtiging ontoereikend is voor de situatie van verdachte.
TBS met voorwaarden
Gelet op de inhoud van de rapportages van de gedragsdeskundigen en het advies van de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat een behandeling in het kader van TBS met voorwaarden het meest passend en noodzakelijk is.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de maatregel van TBS is voldaan. Het onder 1 bewezenverklaarde feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, terwijl tijdens het begaan van dit feit bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, zoals blijkt uit de rapportages van de deskundigen, en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
De reclassering heeft in het rapport van 26 mei 2023 een groot aantal voorwaarden opgesteld waar verdachte zich in het kader van de TBS-maatregel aan zou moeten houden. Deze voorwaarden zijn ter terechtzitting van 13 juni 2023 met verdachte besproken en verdachte heeft verklaard zich aan deze voorwaarden te willen houden.
De rechtbank zal daarom gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld onder de voorwaarden zoals geadviseerd, waarbij de mogelijkheid bestaat om verdachte in FPA Den Haag van Fivoor op te nemen zoals door de officier van justitie ter terechtzitting is aangekondigd, aangezien dit een soortgelijke zorginstelling als FPA Kompas Wolfheze is en daarmee onder de geadviseerde voorwaarde valt.
De rechtbank acht de voorwaarde ‘meewerken aan time out’ op de wijze waarop deze is geformuleerd, namelijk dat deze time-out enkel kan plaatsvinden als verdachte daarmee instemt, rechtmatig. De rechtbank wijst in dit kader naar hetgeen is overwogen in het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:10739). De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de overige voorwaarden aan te passen, zoals door de raadsman bepleit.
De rechtbank zal overeenkomstig het advies van de reclassering bevelen dat de te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank overweegt tot slot dat de TBS-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging moord. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaar.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Namens de benadeelde partij is mr. R.E.H. Jager, advocaat te Amersfoort, opgetreden. [slachtoffer 1] vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 30.541,68, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- eigen risico 2022 € 548,78;
- ziekenhuisdaggeldvergoeding € 279,00;
- kosten kleding € 80,00;
- littekencrème € 19,94.
- postoperatieve beha € 17,99;
- contributie koor € 54,00;
- contributie sportschool € 89,97;
- studievertraging € 3.787,50
- reiskosten € 535,50;
- kosten hotelovernachting € 129,00.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 25.000,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de [slachtoffer 1] geheel dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de door de benadeelde partijen gevorderde posten ‘eigen risico’, ‘kosten kleding’, ‘littekencrème’ en ‘postoperatieve beha’ niet betwist.
Ten aanzien van de post ‘ziekenhuisdaggeldvergoeding’ heeft de raadsman opgemerkt dat het de vraag is in hoeverre deze post een overlap heeft met de gevorderde immateriële schade.
Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de posten ‘contributie koor’, ‘contributie sportschool’, ‘studievertraging’, ‘reiskosten’ en ‘kosten hotelovernachting’ moet worden afgewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze bovenmatig is en dat een lager bedrag passend is.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade:
De opgevoerde schadeposten ‘eigen risico’, ‘kosten kleding‘, ‘littekencrème’ en ‘postoperatieve beha’ zijn niet betwist , voldoende onderbouwd, en worden daarom toegewezen.
De schade bestaande uit het ziekenhuisdaggeld staat in een voldoende verband met het bewezen verklaarde en is ook een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. Deze schadepost is ook door [slachtoffer 1] voldoende onderbouwd en wordt ook toegewezen.
Het gevorderde bedrag van € 3.787,50 ter vergoeding van de schade die geleden is ten gevolge van twee maanden studievertraging, wijst de rechtbank ook toe. Uit een verklaring van de studieadviseur Msc. Climate Studies van 20 januari 2023 en de adviseur HR van het stagebedrijf [bedrijf] van 20 december 2022 blijkt dat [slachtoffer 1] ten minste twee maanden studievertraging heeft opgelopen.
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat [slachtoffer 1] deze studievertraging ten gevolge van het onder 1 bewezen verklaarde feit heeft opgelopen.
Voor de begroting van de schade heeft [slachtoffer 1] verwezen naar de Letselschade Richtlijn Studievertraging van 1 januari 2023, opgesteld door de Letselschade Raad. In die richtlijn wordt onder schade wegens studievertraging verstaan de schade die optreedt doordat een benadeelde later op de arbeidsmarkt actief zal zijn als gevolg van een door een ongeval onderbroken opleiding, voor welke studievertraging een derde aansprakelijk is te houden.
Voor het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs is het normbedrag in 2023 voor één jaar studievertraging vastgesteld op € 22.725,00. De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze richtlijn af te wijken en zal dit deel van de vordering toewijzen voor een bedrag van € 3.787,50.
De onder de posten ‘contributie koor’ en ‘contributie sportschool’ zijn door de raadsman gemotiveerd betwist en naar het oordeel van de rechtbank is de gegrondheid van dit deel van de vordering binnen dit strafproces onvoldoende komen vast te staan. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze onderdelen van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De onder de posten ‘reiskosten’ en ‘kosten hotelovernachting’ gevorderde schade komt naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking. Namens [slachtoffer 1] is een vergoeding van de reiskosten die haar ouders hebben gemaakt ten behoeve van de bezoeken in het ziekenhuis, een afspraak bij slachtofferhulp en een afspraak bij het forensisch instituut gevorderd.
Daarnaast is een vergoeding voor een hotelovernachting die de ouders van [slachtoffer 1] hebben gemaakt toen zij in het ziekenhuis werd opgenomen gevorderd.
Dit betreft geen schade die door [slachtoffer 1] zelf is geleden en vervolgens naar de ouders is verplaatst. Er is dus geen sprake van daadwerkelijke verplaatste schade als bedoeld in 6:107, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Ten aanzien van deze schade zal de [slachtoffer 1] in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b BW heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. De rechtbank stelt vast dat niet betwist is dat [slachtoffer 1] lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat zij immateriële schade heeft geleden.
De rechtbank ziet in dit geval, gelet op alle omstandigheden van het geval, aanleiding om de immateriële schade naar billijkheid te begroten op het gevorderde bedrag van € 25.000,00. De rechtbank heeft daarbij uitspraken van andere rechtbanken in vergelijkbare zaken in ogenschouw genomen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het gevorderde toewijzen tot een totaalbedrag van € 29.733,21 (bestaande uit € 4.733,21 aan materiële schade en € 25.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De rechtbank zal [slachtoffer 1] in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
8.5
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Namens de benadeelde partij is mr. R.E.H. Jager, advocaat te Amersfoort, opgetreden. [slachtoffer 2] vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.271,83, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende post:
-verlies arbeidsvermogen: € 271,83.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 2.000,00 gevorderd.
8.6
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] geheel dient te worden toegewezen, met wettelijke rente.
8.7
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat het gevorderde bedrag aan verlies arbeidsvermogen een bruto bedrag is. Bovendien kan [slachtoffer 2] bij haar werkgever aanspraak maken op loon bij ziekte.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag bovenmatig is.
8.8
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
De opgevoerde schadepost ‘verlies arbeidsvermogen’ is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De raadsvrouw heeft ter zitting nader toegelicht dat een netto bedrag wordt gevorderd en dat [slachtoffer 2] een nuluren contract heeft. De rechtbank zal deze post daarom geheel toewijzen.
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b BW heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. De rechtbank stelt vast dat niet betwist is dat [slachtoffer 2] lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat zij immateriële schade heeft geleden.
De rechtbank ziet in dit geval, gelet op alle omstandigheden van het geval, aanleiding om de immateriële schade naar billijkheid te begroten op het gevorderde bedrag van € 2.000,00.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het gevorderde geheel toewijzen tot een totaalbedrag van € 2.271,83 (bestaande uit € 271,83 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
8.9
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal als extra waarborg voor betaling ten behoeve van de benadeelde partijen aan verdachte – wat betreft de toegewezen bedragen – steeds de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, zoals door de benadeelde partijen is verzocht en door de officier van justitie is gevorderd. Dit omdat verdachte tegenover de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht. Omdat de rechtbank van oordeel is dat de feiten in het geheel niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend en de maatregel van TBS met voorwaarden aan verdachte zal worden opgelegd, zal de rechtbank de duur van de gijzeling, die ingevolge artikel 6:4:20 Sv kan worden toegepast, steeds op ten hoogste één dag bepalen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a, 38, 38a en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
afwijzing verzoek
- wijst af het verzoek van de verdediging tot schorsing van het onderzoek om de mogelijkheden van een zorgmachtiging te onderzoeken;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
poging tot moord;
feit 2, het misdrijf:
mishandeling.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaarden:
1. Verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
2. Verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder
andere in dat verdachte:
  • zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is
  • één of meer vingerafdrukken laat afnemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
  • zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
  • meewerkt aan huisbezoeken;
  • de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
  • meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
3. Als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, kan verdachte voor een
time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere
instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar
maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven
weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
4. Verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der
Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
5. Verdachte laat zich opnemen in FPA Kompas Wolfheze of een soortgelijke zorginstelling
(ook wanneer dit overbruggingszorg inhoudt), te bepalen door de justitiële instantie die
verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor
de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen
vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke
opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
6. Verdachte gebruikt geen drugs (waaronder psychedelische middelen) en werkt mee aan
controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe
vaak verdachte wordt gecontroleerd;
7. Verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek
(blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke
controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
8. Verdachte neemt actief deel aan de leefstijltraining middelengebruik of een andere
gedragsinterventie die gericht is middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het
precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de
trainer/begeleider;
9. Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met Marieke
[slachtoffer 2] ( [geboortedatum 2] 1999) en [slachtoffer 1] ( [geboortedatum 3] 1998),
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
10. Verdachte spant zich - zodra zijn behandeling en herstel dit toelaten - in voor het vinden
en behouden van passende dagbesteding, met een vaste structuur;
draagt de reclassering op verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
bepaalt dat de
tenuitvoerleggingvan de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris;
schadevergoeding
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 29.733,21 (bestaande uit € 4.733,21 aan materiële schade en € 25.000,00 aan immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 1) van een bedrag van
€ 29.733,21, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2022;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 29.733,21, (zegge: negenentwintig duizend zevenhonderd drieëndertig euro en éénentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2022 ten behoeve van de benadeelde partij, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van één dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 808,47 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van
€ 2.271,83 (bestaande uit € 271,83 aan materiële schade en € 2000,00 aan immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 2) van een bedrag van
€ 2.271,83, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2022;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 2.271,83, (zegge: tweeduizend tweehonderd en éénenzeventig euro en drieëntachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van één dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door L.M.B. Soppe, voorzitter, mr. S.H. Peper en mr. N.J.C. Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2023.
Mr. N.J.C. Monincx is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, district recherche IJsselland, met parketnummer 08.267461.22 (onderzoek Kornoelje). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van feit 1 (impliciet primair):
1. Het proces-verbaal ter terechtzitting van 13 juni 2023, inhoudende de door verdachte afgelegde bekennende verklaring;
2. Het door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Overijssel in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van 21 oktober 2022, RC-nr 22/013347, pagina’s 22 en 23, inhoudende de door verdachte afgelegde verklaring;
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 25 oktober 2022, pagina’s 29 tot en met 33, inhoudende de door verdachte afgelegde verklaring;
4. Het proces-verbaal aangifte van 19 oktober 2022, pagina’s 36 tot en met 39, inhoudende de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring;
5. Een schriftelijk stuk, te weten een letselrapportage, opgemaakt door S.J.Th. Kuijk, forensisch arts op 9 november 2022, pagina's 42 en 43;
6. Het proces-verbaal van verhoor getuige van 18 oktober 2022, pagina's 46 tot en met 50 inhoudende de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaring;
7. Het proces-verbaal van verhoor getuige van 18 oktober 2022, pagina's 56 en 57, inhoudende de door [getuige] afgelegde verklaring,
8. Een schriftelijk stuk, te weten een forensisch medische letselrapportage met benoeming als gerechtelijk deskundige, opgemaakt door T. Gelderman, forensisch arts op 22 maart 2023, (aanvullend stuk op procesdossier);
9 Het door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Overijssel in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige van 13 april 2023, inhoudende de door [getuige] afgelegde verklaring (aanvullend stuk);
Ten aanzien van feit 2:
10. Het proces-verbaal ter terechtzitting van 13 juni 2023, inhoudende de door verdachte afgelegde bekennende verklaring;
12. Het proces-verbaal aangifte van 19 oktober 2022, pagina’s 44 en 45, inhoudende de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaring;
13. Het proces-verbaal van verhoor getuige van 18 oktober 2022, pagina's 46 tot en met 50 inhoudende de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaring,