ECLI:NL:RBOVE:2023:2397

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
08.092205.22
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en uitlokking van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

Op 23 maart 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die schuldig is bevonden aan belaging en het opzettelijk uitlokken van brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 420 dagen, waarvan 158 dagen voorwaardelijk, en heeft hem verplicht schadevergoedingen te betalen. De verdachte heeft gedurende een periode van zeven maanden zijn ex-partner, [slachtoffer 1], gestalkt door haar te bedreigen en te intimideren via berichten en door haar op te zoeken. Daarnaast heeft hij een derde, [medeverdachte 1], uitgelokt om opzettelijk brand te stichten, wat resulteerde in de verbranding van twee voertuigen en gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] heeft geschonden, maar ook een ernstig risico heeft gecreëerd door de brandstichting. De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer 1] tot schadevergoeding toegewezen en de verdachte een contactverbod opgelegd voor een periode van twee jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld door een psycholoog, en heeft een reclasseringstraject aanbevolen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08.092205.22 en 08.205220.20 (TUL) (P)
Datum vonnis: 23 maart 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1968 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7 juli 2022, 29 september 2022, 22 december 2022 en van 9 maart 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.P. Dronkers, van wat door [naam] (Slachtofferhulp Nederland) namens
[slachtoffer 1] en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. M.J. Jansma, advocaat in Kampen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 9 maart 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 10 september 2021 tot en met 4 maart 2022 zijn ex [slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1] ) heeft gestalkt;
feit 2:al dan niet samen met een ander op 9 december 2021 opzettelijk brand heeft gesticht, waardoor twee auto’s zijn verbrand en gemeen gevaar voor goederen te duchten was, dan wel medeverdachte [medeverdachte 1] heeft uitgelokt deze brand te stichten, dan wel opzettelijk behulpzaam is geweest bij het plegen van deze brandstichting door de gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 10
september 2021 tot en met 4 maart 2022 te Zwolle, althans in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens
anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , met het
oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te
dulden en/of vrees aan te jagen, door:
- die [slachtoffer 1] (veelvuldig) (WhatsApp/SMS)berichten (van
intimiderende, dreigende en/of beledigende aard en/of strekking) te
sturen en/of
- de partner van die [slachtoffer 1] , te weten [slachtoffer 2]
,(WhatsApp/SMS)berichten te sturen en/of
- die [slachtoffer 1] bij de woning van die [slachtoffer 1] en/of de woning van
(diens partner) [slachtoffer 2] op te zoeken en/of
- contact op te nemen met bekenden van die [slachtoffer 1] en/of
- langs te gaan bij buren en/of bekenden van die [slachtoffer 1] en/of
- langs te gaan bij de buren van de partner van die [slachtoffer 1] , te weten
[slachtoffer 2] en/of
- te bellen naar het werk van die [slachtoffer 1] ;
2
hij op of omstreeks 9 december 2021 te Zwolle
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen
met (vermoedelijk) benzine, althans met een brandbare stof
ten gevolge waarvan twee, althans een of meerdere personenauto's, te
weten een Citroën C1, gekentekend [kenteken 1] en/of een Volkswagen Golf,
gekentekend [kenteken 2] , geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval
brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde
personenauto's en/of andere geparkeerde voertuigen en/of het wegdek,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 9 december 2021 te Zwolle
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen
met (vermoedelijk) benzine, althans met een brandbare stof, ten gevolge
waarvan twee, althans een of meerdere, personenauto's, te weten een
Citroën C1, gekentekend [kenteken 1] en/of een Volkswagen Golf,
gekentekend [kenteken 2] , geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval
brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde
personenauto's en/of andere geparkeerde voertuigen en/of het wegdek,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was,
welk bovenomschreven misdrijf hij, verdachte, op een of meerdere
tijdstippen, in of omstreeks de periode van 10 september 2021 tot en met
9 december 2021 te Zwolle, althans in Nederland, opzettelijk heeft
uitgelokt door beloften en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen
en/of inlichtingen, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [medeverdachte 1]
en/of zijn mededader(s):
- geïnformeerd en/of doen of laten informeren over een conflict dat
verdachte met de eigenaar/houder van de voornoemde Citroën, althans
informatie van gelijke aard en/of strekking, en/of
- medegedeeld en/of doen of laten mededelen dat er brand moest
worden gesticht en/of opdracht gegeven bovenomschreven misdrijf te
plegen, althans brand te stichten, althans (een) mededeling(en) van
gelijke aard en/of strekking, en/of
- inlichtingen verschaft over de locatie en/of het kenteken van het in
brand te steken voertuig en/of
- vóór de brandstichting een bedrag, betaald en/of doen betalen en/of
een bedrag, ná de brandstichting in het vooruitzicht gesteld en/of doen
of laten stellen
in elk geval heeft hij, verdachte, op enigerlei wijze door (een) belofte(n),
het verschaffen van (een) middel(en) en/of gelegenheid en/of (een)
inlichting(en) voornoemd feit opzettelijk uitgelokt;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 9 december 2021 te Zwolle
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen
met (vermoedelijk) benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge
waarvan twee, althans een of meerdere, personenauto's, te weten een
Citroën C1, gekentekend [kenteken 1] en/of een Volswagen Golf,
gekentekend [kenteken 2] , geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval
brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde
personenauto's en/of andere geparkeerde voertuigen en/of het wegdek,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte, op een of meerdere
tijdstippen, in of omstreeks de periode van 10 september 2021 tot en met
9 december 2021 te Zwolle, althans in Nederland, opzettelijk
behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte
op een of meerdere tijdstippen in voornoemde periode opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft
hij, verdachte
- geïnformeerd en/of doen of laten informeren over een conflict dat
verdachte met de eigenaar/houder van de voornoemde Citroën, althans
informatie van gelijke aard en/of strekking, en/of
- medegedeeld en/of doen of laten mededelen dat er brand moest
worden gesticht en/of opdracht gegeven bovenomschreven misdrijf te
plegen, althans brand te stichten, althans (een) mededeling(en) van
gelijke aard en/of strekking, en/of
- inlichtingen verschaft over de locatie en/of het kenteken van het in
brand te steken voertuig en/of
- vóór de brandstichting een bedrag, betaald en/of doen betalen en/of
een bedrag, ná de brandstichting in het vooruitzicht gesteld en/of doen
of laten stellen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het aan verdachte ten laste gelegde feit onder 1 wettig en overtuigend is bewezen, mede op grond van de bekennende verklaring van verdachte. Ten aanzien van de ten laste gelegde brandstichting is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de uitlokking daarvan, zoals onder 2 subsidiair ten laste is gelegd. Verdachte was bij de daadwerkelijke brandstichting niet lijfelijk aanwezig, maar hij heeft een adres en informatie verschaft en mensen geld geboden en ook heeft hij na de brandstichting opgeschept dat hij daarvoor verantwoordelijk was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit geen inhoudelijk verweer gevoerd. De raadsman heeft volledige vrijspraak bepleit voor het onder 2 ten laste gelegde feit. Verdachte ontkent enige betrokkenheid bij de brandstichting en andere scenario’s zijn door de politie onvoldoende onderzocht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 maart 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 13 december 2021 (pagina’s 287 tot en met 300);
  • het proces-verbaal van bevindingen (proces-verbaalnummer 22) van verbalisant [verbalisant] , van 11 maart 2022 (pagina’s 352 tot en met 354).
4.3.2
Ten aanzien van feit 2 [2]
4.3.2.1 Vaststelling van feiten en omstandigheden
Op 9 december 2021 kregen verbalisanten een melding dat aan de [adres] een voertuig in brand stond. Zij zagen een brandende Citroën C1 (met het kenteken [kenteken 1] ) en zagen dat vlammen oversloegen naar het voertuig dat daarnaast geparkeerd stond, een Volkswagen Golf (met het kenteken [kenteken 2] ). [3] Bij deze brand raakten beide voertuigen ernstig beschadigd. De politie heeft op de Citroën een ontbrandbare vloeistof aangetroffen en in de directe omgeving een fles met een vermoedelijk ontbrandbare vloeistof. Op basis daarvan is de politie ervan uitgegaan dat sprake was van brandstichting. Ook werd na onderzoek geconcludeerd dat door de brand sprake was van gemeen gevaar voor goederen. [4] [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn de eigenaren van voornoemde auto’s en zij hebben aangifte gedaan van brandstichting. [5]
Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna [medeverdachte 1] ) heeft bekend dat hij op 9 december 2021 de Citroën C1 in brand heeft gestoken. Hij heeft benzine over de auto gegooid en dit met een aansteker aangestoken. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte 2] (hierna [medeverdachte 2] ) tegen hem zei dat hij een auto in brand moest steken, zodat hij zijn drugsschuld aan hem kon aflossen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij wist dat [medeverdachte 2] deze opdracht in naam van ene [verdachte] gaf, omdat hij een telefoongesprek tussen [medeverdachte 2] en die [verdachte] had opgevangen en [medeverdachte 1] begreep dat [verdachte]
“was bedrogen en dat hij wraak moest nemen”.[verdachte] had het kenteken van de auto aan [medeverdachte 2] doorgegeven. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] later op de luchtplaats van het politiebureau naar hem toeliep en zei “
We weten allebei van niks, je moet je mond houden. Ze hebben niks, gewoon je mond houden. Ze houden je drie dagen vast en dan kun je weer naar huis.” [6] Op dat moment wist [medeverdachte 1] naar eigen zeggen dat hij de persoon was waarmee [medeverdachte 2] telefonisch contact had gehad. [7]
4.3.2.2 Overweging en conclusie
De rechtbank acht deze verklaringen van [medeverdachte 1] betrouwbaar. Hij heeft uitgebreid verklaard over de wijze waarop hij kennis heeft genomen van de opdracht om de auto in brand te steken. [medeverdachte 1] heeft deze verklaring kort na het incident afgelegd en hij heeft ook over zichzelf belastend verklaard. Zijn verklaring vindt daarnaast op essentiële onderdelen steun in andere bewijsmiddelen. Zo heeft verdachte verklaard dat hij [medeverdachte 1] op de luchtplaats van het politiebureau heeft gezien. [8] Bovendien heeft [medeverdachte 2] verklaard dat verdachte hem gevraagd heeft of hij voor hem een gele auto in brand wilde steken. Verdachte zou dan aan [medeverdachte 2] het adres doorgeven. [9] Ook heeft getuige [getuige] verklaard dat verdachte tegen hem gezegd heeft dat hij verantwoordelijk was voor de autobranden en dat het om auto’s van zijn ex [slachtoffer 1] ging. [10]
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 9 december 2021 in Zwolle tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht. Daarom spreekt de rechtbank verdachte vrij van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Aan verdachte is subsidiair uitlokking van de brandstichting ten laste gelegd. Van uitlokking is sprake als iemand een ander heeft aangezet tot het begaan van een strafbaar feit waarvoor die ander ook zelf kan worden gestraft. De rechtbank stelt voorop dat moet worden voldaan aan een vijftal vereisten om te kunnen spreken van een strafbare uitlokking:
verdachte moet willen dat een specifiek strafbaar feit wordt gepleegd en dat een ander dat gaat doen, hij moet met andere woorden zowel opzet hebben op het uitlokken als op het strafbare feit dat hij uitlokt (dubbel opzet),
verdachte moet een ander/anderen hiertoe hebben aangezet,
daarvoor moet verdachte gebruik maken van één of meerdere uitlokkingsmiddelen zoals het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen,
het uitgelokte delict moet zijn gevolgd en
de uitgelokte moet strafbaar zijn.
Uit wat hiervoor is vastgesteld en overwogen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] , die de brand heeft gesticht, niet uit zichzelf van plan was dit feit te begaan. Er is ook geen enkele link tussen [medeverdachte 1] en aangever [slachtoffer 2] of zijn partner [slachtoffer 1] tijdens het strafrechtelijk onderzoek naar voren gekomen. Verdachte heeft [medeverdachte 1] er, via [medeverdachte 2] , toe aangezet om de brandstichting uit te voeren. Daartoe gaf hij onder meer het kenteken en een omschrijving van de in brand te steken Citroën door. Door de brandstichting kon [medeverdachte 1] bovendien zijn drugsschuld aan [medeverdachte 2] aflossen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met zijn handelen bij [medeverdachte 1] het wilsbesluit opgewekt om deze brandstichting te plegen. Nu het uitgelokte delict daadwerkelijk is gepleegd en de uitgelokte persoon strafbaar is en bij vonnis van heden is veroordeeld, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als uitlokker schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank vinden de door de raadsman geschetste alternatieve scenario’s geen steun in het dossier en zijn deze tijdens het verhandelde ter terechtzitting ook anderszins niet aannemelijk geworden.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 9 december 2021 [medeverdachte 1] opzettelijk heeft uitgelokt tot het plegen van opzettelijke brandstichting, zodat het onder 2 subsidiair bewezen wordt verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij, in de periode van 10 september 2021 tot en met 4 maart 2022 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, door:
- die [slachtoffer 1] veelvuldig WhatsApp/SMS-berichten van intimiderende, dreigende en beledigende aard en strekking te sturen en
- de partner van die [slachtoffer 1] , te weten [slachtoffer 2] , WhatsApp/SMS-berichten te sturen en
- die [slachtoffer 1] bij de woning van diens partner [slachtoffer 2] op te zoeken en
- contact op te nemen met bekenden van die [slachtoffer 1] en
- langs te gaan bij buren en bekenden van die [slachtoffer 1] en
- langs te gaan bij de buren van de partner van die [slachtoffer 1] , te weten [slachtoffer 2] en
- te bellen naar het werk van die [slachtoffer 1] ;
2 subsidiair
[medeverdachte 1] op 9 december 2021 te Zwolle opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, ten gevolge waarvan twee personenauto's, te weten een Citroën C1, gekentekend [kenteken 1] en een Volkswagen Golf, gekentekend [kenteken 2] , gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was,
welk bovenomschreven misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 9 december 2021 in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door beloften en het verschaffen van inlichtingen, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [medeverdachte 1] :
- doen laten informeren over een conflict dat verdachte met de eigenaar van de voornoemde Citroën had en
- doen laten mededelen dat er brand moest worden gesticht
in elk geval heeft hij, verdachte, op enigerlei wijze door beloften en het verschaffen van inlichtingen voornoemd feit opzettelijk uitgelokt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 157 en 285b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
belaging;
feit 2, subsidiair
het misdrijf:
opzettelijke uitlokking van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 442 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden die zijn opgenomen in het advies van 3 maart 2023. De officier van justitie heeft daarnaast op grond van artikel 38v Sr een contact- en locatieverbod als vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd, waarbij bij iedere overtreding van dat verbod een week hechtenis dient te worden toegepast. Tot slot heeft de officier van justitie geëist de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van beide feiten komt, aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 360 dagen waarvan het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan verdachte reeds heeft ondergaan zou leiden tot het verlies van de woning van verdachte en een doorkruising van het ingezette reclasseringstraject. De raadsman heeft gesteld dat er rekening dient te worden gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De op 3 maart 2023 door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd, waarbij de elektronische monitoring ten behoeve van het locatieverbod, gezien de forse inbreuk daarvan, dient te worden beperkt tot één jaar, aldus de raadsman.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer zeven maanden zijn voormalige echtgenote [slachtoffer 1] gestalkt. Verdachte stuurde haar vele berichten met intimiderende, dreigende en beledigende toon. Ook heeft verdachte berichten gestuurd naar [slachtoffer 2] , de nieuwe partner van [slachtoffer 1] , heeft hij [slachtoffer 1] opgezocht bij de woning van [slachtoffer 2] , nam hij contact op met bekenden van [slachtoffer 1] , ging hij langs bij haar buren en belde hij naar haar werk. Verdachte was in die periode obsessief bezig met [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft hem echter laten weten geen contact meer te willen. Er heeft daarom ook een STOP-gesprek plaatsgevonden tussen de wijkagent en verdachte, waarna verdachte nog steeds contact bleef zoeken. [slachtoffer 1] moest hierdoor een lange periode de ongewenste aanwezigheid van verdachte in haar leven dulden. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Uit de ingediende vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] komt naar voren dat zij een angstige periode heeft doorgemaakt en dat zij als gevolg van de belaging is verhuisd naar een vrouwenopvang. Naast de stalking heeft verdachte een derde uitgelokt tot het in brand steken van het voertuig van [slachtoffer 2] . Als gevolg van de brandstichting zijn twee auto’s gedeeltelijk verbrand en is brandgevaar voor de omgeving ontstaan. Met het in brand laten steken van een auto heeft verdachte een groot risico genomen; de gevolgen van de brand hadden immers vele malen ernstiger kunnen zijn. Verdachte heeft met het uitlokken van dit feit geen respect getoond voor de eigendommen van anderen. Bovendien heeft verdachte met zijn handelen de angst bij [slachtoffer 1] alleen maar versterkt. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij met zijn handelen geheel voorbij is gegaan aan de gevoelens van en gevolgen voor [slachtoffer 1] en haar omgeving en zich heeft laten leiden door zijn eigen gevoelens van frustratie en ongenoegen. Daarbij heeft hij de grenzen van het acceptabele ver overschreden.
Persoon van de verdachte
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 23 december 2022. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, te weten bedreiging waarvoor hij in een proeftijd loopt. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportage, opgemaakt door H. Scharft, GZ-psycholoog, van 22 februari 2023. Daarin is te lezen dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de feiten sprake was van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag en een stoornis in het alcoholgebruik. Deze stoornissen hebben de gedragskeuzes en gedragingen beïnvloed ten tijde van het plegen van de feiten. Verdachte heeft een beperkt vermogen om zich in te leven in de mentale belevingswereld van een ander. Daarnaast heeft hij beperkte copingvaardigheden en is hij geneigd om boosheid te onderdrukken. Het problematische alcoholgebruik had bovendien een ontremmende werking. Dit heeft tot gevolg dat verdachte tijdens het plegen van de feiten een verminderde controle had over zijn gedrag. Daarom adviseert de psycholoog het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Verder schat de psycholoog de kans op recidive hoog in, maar nu de voorlopige hechtenis van verdachte sinds december 2022 geschorst is en er geen aanwijzingen zijn dat hij nadien in herhaling is gevallen, stemt dat voorzichtig optimistisch dat het patroon van stalking inmiddels is doorbroken. Verdachte lijkt gemotiveerd voor behandeling, maar het ontbreken van financiële middelen kan een belemmering zijn voor het volgen van een daadwerkelijke behandeling. Als verdachte dakloos wordt, mist hij bovendien de maatschappelijke stabiliteit voor een succesvolle ambulante behandeling. De psycholoog adviseert de rechtbank om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. Een ambulante behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek en een alcoholverbod kunnen bijdragen aan het verminderen van het herhalingsrisico.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog met betrekking tot de toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare en zal bij de strafmaat rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 3 maart 2023, waarin de reclassering adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering heeft geconstateerd dat de kans op herhaling hoog is. De voorlopige hechtenis van verdachte is op 28 december 2022 geschorst en het toezicht in dat kader verloopt naar wens. Inmiddels wordt verdachte ondersteund door Stichting Humanitas DMH, is de huisvesting stabiel en lijkt het alcoholverbod een positief effect te hebben. Verder heeft betrokkene een nieuwe relatie, wat mogelijk de lading van rancune richting zijn ex-partner vermindert.
De straf of maatregel
Vanwege de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die voor soortgelijke feiten zijn opgelegd.
Verdachte heeft 262 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en zijn voorlopige hechtenis is inmiddels onder voorwaarden geschorst. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de nadruk op het reclasseringstraject van verdachte dient te liggen en dat het daarom niet wenselijk is een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Wel acht de rechtbank het noodzakelijk om een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen als stok achter de deur om verdachte te bewegen de voorwaarden na te leven en niet meer in herhaling te vallen.
Daarom zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht (262 dagen) en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 158 dagen. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van het contactverbod, en de proeftijd op drie jaren bepalen.
Tot slot acht de rechtbank, gelet op het gedrag van verdachte jegens [slachtoffer 1] en ter voorkoming van toekomstige strafbare feiten, het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr noodzakelijk. De rechtbank zal verdachte daarom een contactverbod opleggen met [slachtoffer 1] gedurende een periode van twee jaren. Daarbij zal de rechtbank bevelen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van een week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
De rechtbank legt geen locatieverbod op als vrijheidsbeperkende maatregel, omdat zij het locatieverbod met elektronische monitoring dat als bijzondere voorwaarde is opgelegd, in combinatie met een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel, voldoende acht om de veiligheid van [slachtoffer 1] te waarborgen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen
8.1.1.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces ten aanzien van feit 1. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van € 4.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde betreft vergoeding van ander nadeel. De benadeelde partij vordert dit bedrag, omdat zij in haar eer of goede naam is aangetast dan wel omdat sprake is van een aantasting in de persoon van de benadeelde partij.
8.1.2.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces ten aanzien van feit 2. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van € 1.363,98, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde betreft vergoeding van vermogensschade bestaande uit verschillende herstelwerkzaamheden aan de auto.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen geheel kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft bepleit dat sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de vordering van
[slachtoffer 3] .
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] verzocht de vordering betreffende smartengeld fors te matigen, omdat de verzochte schadevergoeding hoog is en de onderbouwing evidente onjuistheden bevat.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering van [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat er geen sprake is van rechtstreekse schade. Meer subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b, Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank ziet in dit geval geen grond om de vordering tot betaling van smartengeld toe te wijzen op grond van het schaden van de eer of goede naam van de benadeelde partij, zoals de benadeelde partij heeft verzocht. Voor de vraag of de benadeelde partij in dit geval in aanmerking komt voor vergoeding van ander nadeel is van belang of is voldaan aan de grondslag “aantasting van de persoon op andere wijze”. Daarvan is in ieder geval sprake als de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon 'op andere wijze' sprake is. De rechtbank kan op basis van de onderbouwing door de benadeelde partij niet naar objectieve maatstaven vaststellen dat bij haar sprake is van geestelijk letsel.
Wel volgt uit de bewezenverklaring, inhoudend dat de verdachte door een groot aantal en ver gaande gedragingen gedurende een lange periode wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij met het oogmerk haar te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen, dat sprake is van een ernstige aantasting van de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij die grond biedt voor het aannemen van een aantasting in de persoon. De rechtbank is van oordeel dat verdachte aldus door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De rechtbank ziet in dit geval, gelet op alle omstandigheden van het geval, aanleiding om de vergoeding van ander nadeel (smartengeld) naar billijkheid vast te stellen op € 1.500,00. De rechtbank zal de vordering voor bedrag toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
8.4.2
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3]
De vordering heeft betrekking op het onder 2 ten laste gelegde. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. Nu de benadeelde partij voldoende heeft gesteld dat sprake is van schade, de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en de opgevoerde schadeposten niet inhoudelijk zijn betwist, zal de rechtbank de vordering toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Verdachte en [medeverdachte 1] zijn voor vergoeding van de schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten zijn toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen (ten aanzien van de schadevergoeding van € 1.500,00) en 23 dagen (ten aanzien van de schadevergoeding van € 1.363,98) gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De vordering tenuitvoerlegging

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de oorspronkelijke vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 08.205220.20 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 145 dagen ter terechtzitting gewijzigd, in die zin dat hij een gedeeltelijke tenuitvoerlegging heeft gevorderd, omgezet naar een taakstraf voor de duur van 80 uren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair om afwijzing van de vordering verzocht, omdat tenuitvoerlegging zou leiden tot een doorkruising van het door de reclassering voorgestelde traject.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat verdachte na zijn recente voorwaardelijke veroordeling opnieuw ernstige feiten heeft gepleegd en zij zal daarom gedeeltelijke tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf gelasten, te weten 90 dagen omgezet naar een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. Dit oordeel van de rechtbank is ingegeven door wat de rechtbank onder 7.3 heeft overwogen over het al dan niet opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan het reeds ondergaande voorarrest.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38w en 57 en 60a Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
belaging;
feit 2 subsidiair, het misdrijf:
opzettelijke uitlokking van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
420 (vierhonderdtwintig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
158 (honderdachtenvijftig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen door Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest)
om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak en hoe lang verdachte wordt gecontroleerd;
- zich niet in Zwolle bevindt en meewerkt aan elektronische monitoring op dit locatieverbod. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat hij in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering dit locatieverbod (deels) laten vervallen;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidals
bedoeld in artikel 38v Sr voor de duur van
2 (twee) jaren;
- beveelt dat verdachte gedurende 2 jaren op geen enkele wijze – direct of
indirect – contact op zal nemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum 2] 1971 te [geboorteplaats 2] ;
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel per overtreding wordt vervangen door
1 (één) weekhechtenis en bepaalt daarbij dat de maximale hechtenis zes maanden bedraagt;
- toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
schadevergoedingen
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 1.500,00;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1): van een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2022;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.500,00, (zegge: vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 1] , voor een deel van € 2.500,00
niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 1.363,98;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 2): van een bedrag van € 1.363,98, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2021, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.363,98, ( zegge: dertienhonderddrieënzestig euro en achtennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 23 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 08.205220.20
- beveelt de
gedeeltelijke tenuitvoerleggingvan de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten een
gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, van de bij vonnis van rechtbank Overijssel van 14 april 2021 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 145 dagen en beveelt daarbij de
omzettingvan deze 90 dagen gevangenisstraf
in een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid,
voor de duur van 200 uren, bij niet goed verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P.K van Rosmalen, voorzitter, mr. J. de Ruiter en
mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. van der Hulst, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, Districtsrecherche IJsselland met nummer ON1R021108, onderzoek Renkoekoek. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, Districtsrecherche IJsselland met nummer ON1R021108, onderzoek Renkoekoek. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 9 december 2021 (pagina 390).
4.Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] ) van 14 december 2021 (pagina 410, onder ‘samenvatting’ en ‘gemeen gevaar voor goederen’).
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 9 december 2021 (pagina’s 388 en 389) en het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 9 december 2021 (pagina’s 468 en 469).
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 11 april 2022 (pagina’s 168 tot en met 171) en het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 26 april 2022 (pagina’s 225 en 229).
7.Het proces-verbaal van de rechter-commissaris van verhoor getuige [medeverdachte 1] van 27 februari 2023 (pagina 2).
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 26 april 2022 (pagina 189, alinea 7).
9.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] van 26 april 2022 (pagina 260, alinea 3).
10.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 19 april 2022 (pagina’s 519 en 520).