ECLI:NL:RBOVE:2023:240

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
C/08/289736 / KG ZA 22-276
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter en toepasselijkheid Indiaas recht in geschil over Bill of Lading tussen Nederlandse en Indiase vennootschappen

In deze zaak heeft eiseres, [X] V.O.F., goederen gekocht van de Indiase vennootschap MCA. De goederen zijn door gedaagde, een expediteur, van India naar Nederland verscheept, maar kunnen pas worden vrijgegeven nadat MCA een Bill of Lading aan gedaagde heeft verstrekt. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om in dit geschil te oordelen en dat Indiaas recht van toepassing is. MCA en gedaagde zijn niet verschenen, waardoor verstek is verleend. MCA wordt veroordeeld tot afgifte van de Bill of Lading aan gedaagde. De voorzieningenrechter kan echter niet bepalen dat het vonnis dezelfde werking heeft als het afgeven van de Bill of Lading, omdat niet is aangetoond dat het Indiase recht een bepaling heeft die overeenkomt met artikel 3:300 BW. Ook de vordering om gedaagde te veroordelen de container vrij te geven aan eiseres wordt afgewezen, omdat de grondslag hiervoor ontbreekt. De voorzieningenrechter motiveert zijn beslissingen uitvoerig in het vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/289736 / KG ZA 22-276
Vonnis in kort geding van 19 januari 2023
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[X] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. G.R.C. Mostert te Honselersdijk,
tegen

1.de vennootschap naar vreemd recht MAA CHAMUNDA ART,

gevestigd te Jodhpur in India,
hierna te noemen: MCA,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Z] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gedaagden,
niet verschenen.

1.Samenvatting

1.1.
[eiseres] heeft goederen van de Indiase vennootschap MCA gekocht. Deze goederen heeft expediteur [gedaagde] van India naar Nederland laten verschepen, maar kunnen daar pas door [gedaagde] worden vrijgegeven nadat MCA een Bill of Lading aan [gedaagde] heeft verstrekt.
1.2.
De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is te oordelen in dit geschil en Indiaas recht van toepassing is. MCA en [gedaagde] zijn niet verschenen, waarna tegen hen verstek is verleend.
1.3.
MCA wordt veroordeeld tot afgifte van de Bill of Lading aan [gedaagde] . Nu niet is gesteld en gebleken dat het Indiase recht een bepaling heeft overeenkomstig artikel 3:300 BW, kan de voorzieningenrechter niet bepalen dat het vonnis dezelfde werking zal hebben als het afgeven van de Bill of Lading aan [gedaagde] . Nu bovendien de grondslag ontbreekt om [gedaagde] te veroordelen de container (reeds) na het verstrekken van dit vonnis vrij te geven en aan [eiseres] te overhandigen, wordt ook deze vordering afgewezen.
1.4.
De voorzieningenrechter motiveert genoemde beslissingen in zijn vonnis.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 9;
  • de brief van mr. Mostert van 2 januari 2023 met productie 10;
  • de (aantekeningen van de) op 5 januari 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door mr. Mostert de volgende stukken zijn overgelegd:
een aantal whatsappgesprekken;
een e-mail van mr. Mostert aan MCA en de advocaat van MCA van 28 december 2022;
een e-mail van mr. Mostert aan MCA en de advocaat van MCA van 2 januari 2023;
een pleitnotitie;
een aanvulling op de pleitnotitie.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is reeds tegen de niet verschenen gedaagde [gedaagde] verstek verleend.
2.3.
Vonnis is bepaald op heden.

3.De situatie in het kort

3.1.
[eiseres] handelt in meubels en bestelt sinds 2020 met regelmaat containers met houten meubels bij de Indiase vennootschap MCA.
3.2.
Tussen partijen was bestendige praktijk dat de bestelling in een container door MCA in India werd overgedragen aan expediteur [gedaagde] , die zorg droeg voor het vervoer over zee van de container naar Rotterdam. MCA kreeg dan een Bill of Lading uitgereikt van [gedaagde] . Zodra de container in Nederland aankwam, zond MCA de originele Bill of Lading aan het Indiase kantoor van [gedaagde] . Dit kantoor stuurde de Bill of Lading vervolgens per telex door naar het Nederlandse kantoor van [gedaagde] , dat – zo begrijpt de voorzieningenrechter – de Bill of Lading in de plaats van [eiseres] in ontvangst nam. Door middel van deze zogeheten Telex Release kon de container vervolgens worden vrijgegeven aan [eiseres] en kon [eiseres] feitelijk (in Nederland) beschikken over de goederen. [eiseres] betaalde de bijbehorende factuur binnen zeven dagen nadat de goederen waren vrijgegeven.
3.3.
Na aflevering van een bestelling aan [eiseres] medio juni 2022 stelde [eiseres] dat de geleverde meubels van de serie ‘Verona’ niet aan de tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst voldeden. Partijen hebben vervolgens afgesproken dat [eiseres] voor die levering slechts USD 8.500,00 moest betalen en MCA stuurde daartoe creditfacturen aan [eiseres] . Dit bedrag heeft [eiseres] aan MCA betaald.
3.4.
Op 13 november 2022 kwam er een volgende door [eiseres] bij MCA geplaatste bestelling met tafels van de serie ‘Tokyo’ (met [nummer] ) in Nederland aan. Het factuurbedrag bedroeg USD 36.666,00.
3.5.
Nadat [eiseres] verzocht om de Bill of Lading, stuurde MCA op 18 november 2022 per whatsapp:
“please pay Tokio, after that we will send you the documents”
3.6.
[eiseres] heeft vervolgens het bedrag van USD 36.666,000 aan MCA voldaan.
3.7.
MCA heeft nadien in december 2022 aan [eiseres] bericht dat de verstuurde creditfacturen niet geldig zijn, dat [eiseres] alsnog de oorspronkelijk overeengekomen prijs voor de meubels uit de serie ’Verona’ moet betalen en dat MCA pas na ontvangst van betaling daarvan de Bill of Lading zal sturen. MCA geeft tot op heden de Bill of Lading niet af, waardoor de expediteur de container niet vrij geeft.

4.De vorderingen

4.1.
[eiseres] vordert kort gezegd:
MCA te veroordelen om de Bill of Lading aan [gedaagde] te verstrekken, zulks op straffe van een dwangsom;
te bepalen dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 BW dezelfde kracht zal hebben als (het door MCA aan [gedaagde] verstrekken van) de Bill of Lading;
[gedaagde] te veroordelen om na het verstrekken van het vonnis door [eiseres] aan [gedaagde] de container vrij te geven en te overhandigen aan [eiseres] ;
MCA te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.

5.De beoordeling

5.1.
Nu geen verweer is gevoerd tegen de stellingen van [eiseres] , gaat de voorzieningenrechter uit van de juistheid daarvan.
5.2.
In deze beoordeling komen de volgende onderdelen achtereenvolgens aan de orde:
  • de verstekverlening;
  • de bevoegdheid;
  • het spoedeisend belang;
  • het toepasselijk recht;
  • de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen.
Verstekverlening
t.a.v. [gedaagde]
5.3.
[eiseres] heeft de op 28 december 2022 aan [gedaagde] betekende dagvaarding overgelegd. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat [gedaagde] correct is opgeroepen voor de mondelinge behandeling en ook de overige bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen. Bovendien heeft mr. Mostert op de mondelinge behandeling verklaard dat hij contact heeft gehad met [gedaagde] en dat zij heeft verklaard niet te verschijnen bij de mondelinge behandeling. De voorzieningenrechter heeft dan ook tegen [gedaagde] verstek verleend.
t.a.v. MCA
5.4.
[eiseres] heeft de voorzieningenrechter verzocht om verkorting van de dagvaardingstermijn.
5.5.
Zowel Nederland als India zijn partij bij het Haags Betekeningsverdrag. [1] [eiseres] heeft op 27 december 2022 op grond van artikel 55 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de dagvaarding aan het parket van het openbaar ministerie bij de rechtbank Den Haag gelaten met het verzoek deze te laten betekenen. Aan de voorzieningenrechter is geen verklaring overgelegd waaruit blijkt dat de dagvaarding in India aan MCA is betekend of dat aan MCA kennisgeving van de dagvaarding is gedaan. Volgens artikel 15 van het Haags Betekeningsverdrag dient de voorzieningenrechter, nu MCA niet is verschenen, zijn beslissing aan te houden.
Zoals uit het door [eiseres] genoemde arrest van de Hoge Raad uit 2007 blijkt belet die bepaling (ingevolge de laatste zin van artikel 15) echter niet dat de rechter in spoedeisende gevallen voorlopige of conservatoire maatregelen neemt. Het spoedeisende karakter van een procedure kan eraan in de weg staan dat de rechter zijn beslissing aanhoudt totdat is gebleken dat aan de in artikel 15 gestelde vereisten is voldaan. De voorzieningenrechter kan dan ook in een kort geding verstek verlenen tegen een in het buitenland woonachtige gedaagde zonder dat in spoedeisende gevallen behoeft te blijken dat aan de voorwaarden van artikel 15 is voldaan. Wel zal met inachtneming van de vereiste spoed zoveel mogelijk, overeenkomstig de doelstelling van het verdrag, gewaarborgd moeten zijn dat een uitgebracht exploot degene voor wie het is bestemd daadwerkelijk bereikt en zo tijdig dat deze nog de mogelijkheid heeft verweer te voeren. [2]
5.6.
De voorzieningenrechter heeft het volgende vastgesteld:
- mr. Mostert heeft op 21 december 2022 per WhatsApp aan de advocaat van MCA bericht dat de mondelinge behandeling op 5 januari 2023 om 9.30 uur zou plaatsvinden. Daarbij is vermeld dat (de advocaat van) MCA via een videoverbinding kon deelnemen. De advocaat van MCA heeft op deze WhatsAppberichten gereageerd;
- een afschrift van het exploot met de Engelse vertaling daarvan is per aangetekende brief en per UPS koerier gezonden aan het adres van MCA;
- een afschrift van het exploot door de advocaat van [eiseres] is op 28 december 2022 per e-mail aan MCA en de advocaat van MCA gezonden.
Hierbij is een e-mailadres gebruikt, welke vermeld staat op de “
export invoice cum packing list” van MCA en op de door MCA verzonden (credit)facturen. Bovendien verklaarde [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling dat hij op zijn telefoon zag dat hij de als productie 2 overgelegde factuur met hetzelfde e-mailadres van MCA aan hem was toegezonden;
- de advocaat van [eiseres] heeft op 28 december 2022 een afschrift van de dagvaarding per WhatsApp aan MCA en de advocaat van MCA gezonden;
- op 5 januari 2023 stond een hybride zitting gepland, waarbij (de advocaat van) MCA was uitgenodigd via Teams aan de mondelinge behandeling deel te nemen. MCA is vervolgens niet (via haar advocaat) verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Mostert nog geprobeerd MCA en haar advocaat telefonisch te bereiken. De advocaat van MCA nam niet op. [Y] (een vertegenwoordiger van MCA met wie [eiseres] altijd zakelijk contact had) schreef na een gemiste oproep om 9.38 uur: “
Please contact my lawyer”. De advocaat van [eiseres] heeft vervolgens het volgende terug geschreven: “
I tried to get in touch with him, but he did not answer my call”. Vervolgens heeft mr. Mostert nogmaals geprobeerd de advocaat van MCA telefonisch te bereiken, maar de telefoon werd niet opgenomen.
5.7.
Op basis van het voorgaande acht de voorzieningenrechter het voldoende gewaarborgd dat het exploot MCA daadwerkelijk en ook tijdig genoeg heeft bereikt, zodat MCA de mogelijkheid heeft gehad verweer te voeren. Nu ook aan de overige bij de wet voorgeschreven formaliteiten is voldaan, zal de voorzieningenrechter ook tegen MCA verstek verlenen.
Is de Nederlandse rechter bevoegd?
t.a.v. [gedaagde]
5.8.
De bevoegdheid van de voorzieningenrechter ten aanzien van de vordering tegen [gedaagde] volgt uit artikel 2 Rv.
t.a.v. MCA
5.9.
Nu MCA is gevestigd in India en [eiseres] in Nederland, dient de voorzieningenrechter zijn bevoegdheid om van de vorderingen kennis te nemen vast te stellen aan de hand van de in Rv neergelegde bevoegdheidsregels. Artikel 6 sub a Rv bepaalt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt in zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst als de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Op basis van artikel 6a sub a Rv is – tenzij anders is overeengekomen – voor de koop en verkoop van roerende zaken de plaats van uitvoering in Nederland gelegen als de zaken volgens de overeenkomst in Nederland geleverd werden of geleverd hadden moeten worden.
5.10.
De wetgever heeft met artikel 6a sub a Rv aansluiting gezocht bij artikel 5 lid 1 sub b van de EEX-Verordening (Brussel-I). [3] Het ligt dan ook voor de hand om de rechtspraak van het Hof van Justitie mee te nemen in de uitleg van artikel 6a sub a Rv. Het Hof van Justitie heeft over artikel 5 lid 1 sub b van de EEX-Verordening – thans artikel 7 lid 1 sub b van de herschikte verordening [4] - bepaald dat de plaats van (feitelijke) levering primair moet worden bepaald aan de hand van hetgeen partijen zijn overeengekomen en in de bepaling van de koopovereenkomst hebben vastgelegd. Als dat niet mogelijk is, komt de bevoegdheid toe aan de rechter van de plaats van de (daadwerkelijke of beoogde) materiële overdracht van de zaken, die ertoe leidt of had moeten leiden dat de koper op de eindbestemming van de koopovereenkomst de feitelijke macht over de goederen verkrijgt. [5]
5.11.
Partijen zijn schriftelijk geen afleveradres overeengekomen. Gezien de bestendige praktijk van partijen (zoals hiervoor beschreven onder 3.2) kon [eiseres] feitelijk beschikken over de goederen, zodra MCA de Bill of Lading aan [gedaagde] had toegezonden en [gedaagde] de container in Nederland had vrijgegeven. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de goederen in Nederland (feitelijk) geleverd moeten worden, zodat de Nederlandse rechter op grond van artikel 6 juncto artikel 6a Rv bevoegd is in dit geding te beslissen. Gelet op het feitelijk karakter van de levering kan de vraag of levering naar Nederlands of naar Indiaas recht uitgelegd moet worden onbeantwoord blijven.
Is sprake van een spoedeisend belang?
5.12.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is, dient het Nederlands procesrecht te worden toegepast. Op basis daarvan dient de voorzieningenrechter in een kortgedingprocedure te beoordelen of eiser een zodanig spoedeisend belang heeft dat van hem niet mag worden verwacht de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. De voorzieningenrechter moet daarbij beoordelen of op basis van de feiten en omstandigheden de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing in kort geding gerechtvaardigd is.
5.13.
Er is voldoende gebleken dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorzieningen. [eiseres] heeft immers gesteld dat de massief houten meubels op dit moment buiten in een container staan en daardoor schade kunnen ondervinden als die daar langer blijven staan. Bovendien heeft [eiseres] te maken met de dagelijkse opslagkosten van de container bij [gedaagde] . Het spoedeisend belang is daarmee gegeven. [eiseres] is dan ook ontvankelijk in haar vorderingen.
Welk recht is van toepassing?
t.a.v. [gedaagde]
5.14.
[eiseres] en [gedaagde] zijn beiden in Nederland gevestigd. Op hun rechtsverhouding is dus het Nederlands recht van toepassing.
t.a.v. MCA
5.15.
Uit het bepaalde in artikel 10:154 BW volgt dat ook als een verbintenis buiten de werkingssfeer van de Rome I-Verordening [6] en de terzake geldende verdragen valt, de bepalingen van de Rome I-Verordening van overeenkomstige toepassing zijn op verbintenissen uit overeenkomst. Op grond van artikel 4 lid 1 onder a van de Rome I-Verordening worden overeenkomsten voor de verkoop van roerende zaken beheerst door het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfsplaats heeft. Dat is in het onderhavige geval India, zodat in beginsel Indiaas recht van toepassing is.
5.16.
[eiseres] stelt dat op basis van artikel 4 lid 3 van de Rome I-Verordening het Nederlands recht dient te worden toegepast, omdat de overeenkomst een kennelijk nauwere band met Nederland dan met India zou hebben. Daartoe stelt [eiseres] dat het in deze procedure gaat om een Nederlandse koper en de juridische levering een in Nederland te verrichten prestatie betreft.
5.17.
De voorzieningenrechter gaat niet mee in deze stelling en is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een kennelijk nauwere band met Nederland. Artikel 4 lid 1 onder a van de Rome I-Verordening is juist geschreven voor de situatie dat de koper zich in een ander land bevindt dan de verkoper en ook zal de levering in veel gevallen in het land van de koper plaatsvinden. Deze omstandigheden zijn dan ook onvoldoende om een uitzondering te maken op de hoofdregel dat het recht van het land van de verkopende partij van toepassing is.
5.18.
De voorzieningenrechter komt dan ook tot het oordeel dat het Indiaas recht op de overeenkomst tussen [eiseres] en MCA van toepassing is.
Moet MCA de Bill of Lading aan [gedaagde] verstrekken?
5.19.
[eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een koopovereenkomst tussen haar en MCA, waarbij MCA zich heeft verplicht tot het leveren van goederen en [eiseres] zich heeft verplicht de goederen te betalen. Een verkoper is in dat geval gehouden om de koper in de gelegenheid te stellen om te beschikken over de goederen door deze aan haar af te leveren. De artikelen 31 tot en met 33 van de Indiase The Sale of Goods Act 1930, waarnaar [eiseres] verwijst, luiden onderscheidenlijk
:
Artikel 31 (Duties of seller and buyer)
“It is the duty to the seller to deliver the goods and of the buyer to accept and pay for them, in accordance with the terms of the contract of sale.”
Artikel 32 (Payment and delivery are concurrent conditions)
“Unless otherwise agreed, delivery of the goods and payment of the price are concurrent conditions, that is to say, the seller shall be ready and willing to give possession of the goods to the buyer in exchange for the price, and the buyer shall be ready and willing to pay the price in exchange for possession of the goods.”
Artikel 33 (Delivery)
“Delivery of goods sold may be made by doing anything which the parties agree shall be treated as delivery or which has the effect of putting goods in the possession of the buyer or any person authorised to hold them on his behalf.”
[eiseres] heeft uitgelegd dat tussen MCA en [eiseres] de bestendige praktijk was dat de goederen eerst werden afgeleverd en daarmee ter beschikking gesteld tegen afgifte van de Bill of Lading en dat [eiseres] vervolgens achteraf de daarbij behorende factuur betaalde. In dit geval heeft [eiseres] de goederen zelfs al betaald. MCA voldeed bij het voorgaande dan aan haar als tot
‘delivery’omschreven verplichting door [eiseres] in staat te stellen met gebruikmaking van de Bill of Lading over de verkochte goederen te beschikken.
5.20.
MCA wordt dan ook veroordeeld de Bill of Lading van de betreffende container af te geven aan [gedaagde] .
5.21.
In de betekende dagvaarding staat dat het om het verstrekken van de Bill of Lading voor container met nummer
[nummer]gaat, maar per brief van 2 januari 2023 heeft [eiseres] de rechtbank erop gewezen dat dit een typefout was en dat het containernummer
[nummer]betrof. Deze brief heeft [eiseres] per diezelfde dag per e-mail aan (de advocaat van) MCA verzonden. In dat licht – en rekening houdende met de omstandigheid dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het voor partijen duidelijk is om welke container het gaat en het containernummer niet in geschil was tussen partijen – zal de voorzieningenrechter in de beslissing het gecorrigeerde containernummer opnemen.
5.22.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] een aanvulling op de pleitnota overgelegd, waarbij zij de voorzieningenrechter verzocht om onder het onder vordering A gevorderde woord ‘verstrekt’ het navolgende te lezen en in het dictum het volgende op te nemen:
“verstrekt, waarbij dit vonnis als aan MCA verstrekt heeft te geleden indien het i) overeenkomstig artikel 55 lid 1 Rv is betekend aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie en ii) tevens aan MCA is toegezonden per e-mail op de e-mailadressen (…).”
5.23.
Op grond van het bepaalde in artikel 130 lid 3 Rv staat het een eisende partij echter niet vrij om tijdens de mondelinge behandeling haar eis te veranderen als de gedaagde partij niet in het geding is verschenen. De voorzieningenrechter kan dan ook slechts het gevorderde in de betekende dagvaarding toewijzen.
5.24.
Nu het Nederlandse procesrecht van toepassing is, verbindt de voorzieningenrechter aan de veroordeling een dwangsom. De voorzieningenrechter acht in deze zaak het opleggen van een dwangsom het voor de effectiviteit van de gevraagde voorlopige voorziening noodzakelijke complement van de eveneens in het Nederlandse procesrecht opgenomen verklaring dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is. De gevorderde dwangsom acht de voorzieningenrechter redelijk en wijst hij toe, zoals hieronder vermeld in de beslissing.
Kan het vonnis dezelfde werking hebben als het verstrekken van de Bill of Lading?
5.25.
[eiseres] wil – kort gezegd – dat de voorzieningenrechter op grond van artikel 3:300 BW bepaalt dat dit (veroordelende) vonnis dezelfde kracht zal hebben als de rechtshandeling waarbij de Bill of Lading voor de betreffende container door MCA aan [gedaagde] wordt verstrekt.
5.26.
[eiseres] heeft onvoldoende gesteld dat het ook naar Indiaas recht mogelijk is dat het vonnis – als ware – dezelfde kracht heeft als de rechtshandeling die moet worden verricht, in dit geval het verstrekken van de Bill of Lading. Nu een kortgedingprocedure als deze zich niet leent voor een bewijsopdracht daartoe, wijst de voorzieningenrechter deze vordering in kort geding af.
Kan [gedaagde] worden veroordeeld de container vrij te geven en te overhandigen aan [eiseres] ?
5.27.
[eiseres] vordert veroordeling van [gedaagde] om de container onverwijld nadat dit vonnis aan haar is verstrekt, vrij te geven en te overhandigen aan [eiseres] . Dit onder de voorwaarde dat de vordering van [eiseres] onder a) en of onder b) toegewezen is. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] niet aan [eiseres] willen bevestigen dat zij mee zal werken aan de vrijgave van de container aan [eiseres] op basis van de gevorderde veroordelingen. De voorzieningenrechter zal slechts de vordering onder a) toewijzen. [gedaagde] is gehouden de container af te geven tegen afgifte van de Bill of Lading of, in geval het vonnis in de zin van artikel 3:300 BW dezelfde kracht heeft als een akte die de rechtshandeling van het verstrekken van de Bill of Lading omvat, tegen verstrekking van het vonnis. Nu de vordering onder a) slechts ziet op afgifte door MCA van de Bill of Lading aan [eiseres] en de voorzieningenrechter de vordering onder b) zal afwijzen zal de voorzieningenrechter de vordering gericht tegen [gedaagde] afwijzen.
Wie wordt in de proceskosten veroordeeld?
t.a.v. [gedaagde]
5.28.
Nu de vordering tegen [gedaagde] wordt afgewezen, wordt [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] , tot op heden begroot op nihil.
t.a.v. MCA
5.29.
Nu deze procedure in Nederland voor de rechtbank wordt gevoerd, en [eiseres] zich laat bijstaan door een in Nederlands gevestigde advocaat, zal de voorzieningenrechter de proceskosten vaststellen aan de hand van het Nederlandse recht.
5.30.
MCA zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- betekening oproeping € 108,41
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
656,00
Totaal € 1.440,41
5.31.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskostenveroordeling wordt afgewezen, nu onvoldoende is gesteld dat op basis van Indiaas recht wettelijke rente kan worden toegewezen over de proceskosten, waartoe in dit geval MCA wordt veroordeeld.
5.32.
De gevorderde nakosten, die ook als proceskosten te zien zijn, wijst de voorzieningenrechter toe overeenkomstig de Aanbeveling tarieven kort gedingen kantonzaken en handelszaken, zoals hieronder vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde MCA;
6.2.
veroordeelt Maa Chamunda Art binnen twee dagen nadat dit vonnis aan haar is verstrekt de Bill of Lading inzake de container met [nummer] , alsmede alle andere documenten benodigd voor het daadwerkelijk door [Z] B.V. aan [X] V.O.F. vrijgeven van de betreffende container, op de voor partijen gebruikelijke wijze aan [Z] B.V. te verstrekken, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van USD 2.000,- (tweeduizend dollar) met een maximum van USD 50.000,- (vijftigduizend dollar) voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Maa Chamunda Art hiermede in gebreke zal blijven;
6.3.
veroordeelt [X] V.O.F. in de proceskosten van [Z] B.V., aan de zijde van [Z] B.V. tot op heden begroot op nihil;
6.4.
veroordeelt Maa Chamunda Art in de proceskosten van [X] V.O.F., tot op heden begroot op € 1.440,41, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis;
6.5.
veroordeelt MCA in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00;
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2023. (JK) [7]

Voetnoten

1.Verdrag inzake de betekening en kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke- en handelszaken van 15 november 1965,
2.HR 14 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7192.
3.Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
4.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 20212 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
5.HvJ EU 25 februari 2010, nr. C-381/08,
6.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.
7.type: