4.3Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 08.000412.23, feiten 1 en 2
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de ten laste gelegde gedragingen sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid. Die opsomming is opgenomen in de bijlage.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden hoe verdachtes handelingen juridisch moeten worden gekwalificeerd. Om tot bewezenverklaring van de telkens primair ten laste gelegde poging tot doodslag te komen, moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden en hij die kans willens en wetens heeft aanvaard.
Of in een concreet geval kan worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, als de verklaringen van verdachte geen inzicht geven over wat er tijdens de gedraging in hem is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Dat houdt in dit geval in dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op het ten laste gelegde sprake moet zijn van een aanmerkelijke kans op de dood van aangevers en de bewuste aanvaarding van die kans door verdachte.
Ten aanzien van parketnummer 08.000412.23 feit 1 primair
In zijn aangifte heeft [slachtoffer 1] verklaard: “
Op vrijdag 30 december 2022 (…) liep ik (…) over de stoep (…). Ik voelde een harde klap op mijn rug. Ik dacht eerst dat het een grap was van een bekende. Ik draaide hierop om. Ik zag een man staan en die begon op mij in te steken. Ik zag dat hij met zijn rechterhand bovenhands op mij in begon te steken. Hij stak echt in het wilde weg op mij in. Ik ben geraakt op mijn rug, linker bovenarm, rechter bovenbeen en rechter knie.”
Verder heeft [slachtoffer 1] bij de politie verklaard: “
Na de eerste steek in mijn rug en nadat ik mij had omgedraaid zag ik hem dus met dat mes omhoog staan en steekbewegingen maken. Hij raakte mij toen ook nog in mijn rechterbovenarm. In een reflex heb ik toen getracht om hem weg te duwen, maar ik weet niet of dat lukte. Het volgende moment duwde hij mij volgens mij met één hand weg, waardoor ik op mijn rug in de voortuin van een woning aan de [straat] kwam te vallen. (…) Hij kwam weer op mij af en stak mij eerst in mijn rechterbovenbeen. (…) Toen ik op was gestaan heeft de man nog wel een paar steekbeweging richting mijn lichaam gemaakt. Vermoedelijk heeft hij mij toen ook nog in mijn rechterknie gestoken.”.
Uit de op 28 februari 2023 door de forensisch arts L. Dijkhuizen opgemaakte en ondertekende letselbeschrijving blijkt dat het letsel op de rug van [slachtoffer 1] zich links midden op de rug, circa drie centimeter links naast de wervelkolom, bevond.
De rechtbank is van oordeel dat het met een mes in iemands rug steken op de wijze en de plek op het lichaam zoals verdachte heeft gedaan, dus met volle kracht (hard), naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in zich bergt op de dood van het slachtoffer.
In het bovenlichaam bevinden zich immers (meerdere) kwetsbare en vitale organen. Een verwonding aan een van die kwetsbare en vitale delen van het lichaam kan levensbedreigend zijn en tot de dood leiden. Dat verdachte zich daarvan niet bewust zou zijn geweest, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden, waarbij de rechtbank heeft betrokken dat niet is gebleken dat bij verdachte vanwege zijn geestelijke stoornis ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak. Uit de hierna te bespreken persoonlijkheidsonderzoeken volgt dat de beweegredenen van verdachte om te steken weliswaar zijn ingegeven door waandenkbeelden, maar hieruit valt niet zonder meer af te leiden dat verdachte zich niet bewust was van wat hij deed.
Op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte, te weten het doelbewust met kracht een mes in de rug van het slachtoffer steken, en daarna in blijven steken op het slachtoffer, waarbij het slachtoffer ook nog in de rechterbovenarm, rechterbovenbeen en rechterknie is geraakt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een of meer vitale delen in het bovenlichaam van het slachtoffer zou raken en het slachtoffer van het leven zou beroven.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij door zijn gedrag de dood van [slachtoffer 1] zou kunnen veroorzaken. De rechtbank acht het opzet (in voorwaardelijke zin) bewezen en verwerpt het verweer van de verdediging.
Het onder 1 primair ten laste gelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 08.000412.23 feit 2 primair
In zijn aangifte heeft [slachtoffer 2] verklaard: “(…)
Ik zag dat hij naar mij toe liep(…)
. Ik zag dat hij vervolgens een groot mes uit zijn zak haalde. (…) Ik zag dat hij het mes vast had in zijn rechterhand met het blad naar beneden. Ik zag dat hij het mes boven zijn hoofd deed en met kracht naar beneden deed. Ik heb mij hierop afgeweerd door weg te draaien en mijn arm naar voren te doen. Ik had meteen door dat hij mij met het mes geraakt had. Als ik niet was weggedraaid dan had hij mij in mijn borst geraakt. Ik zag dat hij opnieuw zijn arm omhoog deed.(….)
Ik zag dat hij opnieuw het mes boven naar beneden (deed) met kracht. Doordat ik achteruit was gegaan miste de jonge mij met zijn mes. Als ik niet naar achteren was gegaan dan was ik geraakt op mijn borst.(…)”.
Verder heeft [slachtoffer 2] bij de politie verklaard: “(…)
Om mijn borst te beschermen draaide ik mijn bovenlichaam bij en draaide (ik) mijn linkerarm naar voren(…)
Op dat moment (…) werd ik door het mes geraakt in mijn ljnker bovenarm. (…) Ik deed een aantal stappen naar achteren om mijn zelf te beschermen. In die tijd dat ik achteruit stapte hief de man de tweede keer het mes omhoog en haalde naar beneden uit. Doordat ik achteruit stapte werd ik gelukkig niet geraakt. (…)”.
Uit de op 28 februari 2023 door de forensisch arts T. Gelderman opgemaakte en ondertekende letselbeschrijving blijkt dat [slachtoffer 2] op de buikzijde van zijn linker bovenarm, vlak boven de elleboogplooi, een huiddoorklieving van 3 centimeter lang heeft opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat het met een mes in de borst proberen te steken, op de wijze zoals verdachte heeft gedaan, te weten met het mes van boven zijn hoofd met kracht naar beneden steken in de richting van de borst van het slachtoffer, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in zich bergt op de dood van het slachtoffer.
Zoals hierboven reeds is overwogen bevinden zich in het bovenlichaam (meerdere) kwetsbare en vitale organen en kan een verwonding aan een van die kwetsbare en vitale delen van het lichaam levensbedreigend zijn en tot de dood leiden. Dat verdachte zich daarvan niet bewust zou zijn geweest is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Ook hier geldt dat niet is gebleken dat bij verdachte vanwege zijn geestelijke stoornis ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak.
Op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte, te weten het doelbewust met kracht een mes in de borst van het slachtoffer proberen te steken, en nadat het slachtoffer naar achteren was gegaan, opnieuw het slachtoffer in de borststreek proberen te steken, is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een of meer vitale delen in het bovenlichaam van het slachtoffer zou raken en het slachtoffer van het leven zou beroven.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank ook hier tot het oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij door zijn gedrag de dood van [slachtoffer 2] zou kunnen veroorzaken. De rechtbank acht het opzet (in voorwaardelijke zin) bewezen en verwerpt het verweer van de verdediging.
Het onder 2 primair ten laste gelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 08.286114.22
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend dat hij een tafel in de Stadkamer in Zwolle heeft vernield.
Nu sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid. Die opsomming is opgenomen in de bijlage.