ECLI:NL:RBOVE:2023:2667

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
10099057 \ CV EXPL 22-3296
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van geleende en geïnvesteerde bedragen tussen buren in vakantiepark

In deze zaak vorderen eisers, een echtpaar dat buren is van gedaagden in een vakantiepark, terugbetaling van verschillende bedragen die zij aan gedaagden hebben uitgeleend en geïnvesteerd. Eisers stellen dat zij in totaal € 12.500,00 aan gedaagden verschuldigd zijn, waarvan gedaagden slechts € 2.500,00 hebben terugbetaald. De vordering omvat een lening van € 7.500,00, een investering van € 2.500,00 met een beloofde winst van 50%, en een bedrag van € 250,00 dat is overgemaakt voor een vrijgezellenfeest. Gedaagden hebben erkend dat zij een bedrag van € 8.000,00 aan eisers verschuldigd zijn, maar stellen dat zij een tegenvordering van € 4.500,00 hebben op eisers voor geleverde diensten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagden hoofdelijk moeten betalen, wat betekent dat zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het volledige bedrag. De rechter heeft de vordering tot terugbetaling van € 10.000,00 toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten van € 875,00. De vordering tot immateriële schadevergoeding van € 1.500,00 is afgewezen, omdat gedaagden al een boete en schadevergoeding aan het CJIB hebben betaald voor de mishandeling van eisers. De proceskosten zijn ook aan gedaagden opgelegd, die in het ongelijk zijn gesteld.

De uitspraak benadrukt de hoofdelijkheid van de gedaagden en de voorwaarden waaronder de vorderingen zijn toegewezen, evenals de afwijzing van de tegenvordering van gedaagden, die onvoldoende onderbouwd was. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden niet konden aantonen dat zij recht hadden op een vergoeding voor de door hen geleverde diensten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10099057 \ CV EXPL 22-3296
Vonnis van 11 juli 2023
in de zaak van

1.[eiser] ,

2.
[eiseres],
beiden wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partijen, hierna te noemen [eisers] ,
gemachtigde: mr. G.A.H. Wiekamp,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen, hierna te noemen [gedaagden] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 november 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 24 mei 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.Inleiding

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar in een vakantiepark in [woonplaats 2] . [eisers] zijn getrouwd en zijn de eigenaren van chalet nummer [nummer 1] . [gedaagden] huren chalet nummer [nummer 2] .
Wat willen [eisers] ?
2.2.
[eisers] stellen dat zij een bedrag van € 7.500,00 aan [gedaagden] hebben uitgeleend, dat zij samen met een beloning van € 1.000,00 zouden terugkrijgen. Ook stellen zij ter investering een bedrag van € 2.500,00 naar de rekening van [gedaagde 2] te hebben overgemaakt, dat zij met 50% winst zouden terugkrijgen. Daarnaast heeft [eiseres] op verzoek van [gedaagde 1] € 250,00 naar de rekening van [gedaagde 2] overgemaakt voor een vrijgezellenfeest, aldus [eisers] . [gedaagden] hebben een bedrag van € 2.500,00 terugbetaald. [eisers] willen dat [gedaagden] ook de resterende bedragen aan hen (terug)betalen.
2.3.
[eisers] vorderen daarom dat [gedaagden] hoofdelijk worden veroordeeld om een bedrag van € 10.000,00 aan [eisers] te betalen, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten van € 875,00 en de wettelijke rente. Daarnaast vorderen [eisers] dat [gedaagden] hoofdelijk worden veroordeeld om aan hen een bedrag van € 1.500,00 te betalen wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, de proceskosten en de nakosten.
Wat vinden [gedaagden] ?
2.4.
[gedaagden] hebben erkend dat zij een bedrag van € 8.000,00 aan [eisers] verschuldigd zijn. [gedaagden] vinden dat zij een tegenvordering van € 4.500,00 hebben op [eisers] , die zij willen verrekenen met de vordering van [eisers] .

3.De beoordeling

Lening van € 7.500,00
3.1.
Tussen partijen staat vast dat [eisers] een bedrag van € 7.500,00 aan [gedaagde 1] hebben uitgeleend en dat zij dat bedrag op de rekening van [gedaagde 2] hebben gestort met als onderwerp “korte lening”. Vast staat ook dat partijen hebben afgesproken dat [eisers] een bedrag van € 1.000,00 zouden krijgen als beloning voor het uitlenen van het geld. [gedaagden] zouden het bedrag van € 7.500,00, samen met de beloning van € 1.000,00, binnen een week aan [eisers] (terug)betalen.
3.2.
[gedaagden] hebben erkend dat zij deze bedragen moeten terugbetalen. Zij hebben verklaard dat zij dat nog niet hebben gedaan in verband met storingen bij de bank. De kantonrechter zal [gedaagden] dan ook veroordelen om het totaalbedrag van € 8.500,00 aan [eisers] terug te betalen.
De investering
3.3.
Tussen partijen staat vast dat [eisers] ter investering een bedrag van € 3.100,00 naar de bankrekening van [gedaagde 2] hebben overgemaakt. Dat bedrag bestond uit € 2.500,00 inleg en € 600,00 administratiekosten. Vast staat ook dat partijen zijn overeengekomen dat [eisers] de inleg van € 2.500,00 met 50% winst zouden terugkrijgen.
3.4.
[gedaagden] hebben ter zitting erkend dat zij een bedrag van € 3.570,00 aan [eisers] verschuldigd zijn. Zij zullen dan ook worden veroordeeld om dit bedrag aan [eisers] terug te betalen.
€ 250,00 voor het vrijgezellenfeest
3.5.
Tussen partijen staat vast dat [eiseres] op verzoek van [gedaagde 1] een bedrag van € 250,00 naar de bankrekening van [gedaagde 2] heeft overgemaakt voor de organisatie van een vrijgezellenfeest voor [gedaagde 2] . Het vrijgezellenfeest is niet doorgegaan.
3.6.
[gedaagden] hebben erkend dat zij het bedrag van € 250,00 aan [eisers] moeten terugbetalen. [gedaagden] stellen dat zij hebben aangeboden om het bedrag terug te betalen, maar [eisers] zouden hebben gezegd dat zij het geld niet terug hoefden te hebben. [eisers] hebben daarop gesteld dat zij hebben afgezien van terugbetaling van die € 250,00 onder de voorwaarde dat [gedaagden] de rest van de bedragen die [gedaagden] aan hen verschuldigd zijn, zouden terugbetalen.
3.7.
De kantonrechter gaat ervan uit dat [eisers] aan het afzien van het terugbetalen van het bedrag van € 250,00 inderdaad de voorwaarde hebben gesteld dat [gedaagden] het geld dat zij hadden geleend, zouden terugbetalen. Zoals hiervoor is overwogen, waren [gedaagden] immers (nog) grote(re) bedragen aan [eisers] verschuldigd. [eisers] hebben onweersproken gesteld dat partijen over de terugbetaling van die bedragen in gesprek waren. Mede gelet op die context hebben [gedaagden] de door [eisers] gestelde gang van zaken onvoldoende weersproken. Nu [gedaagden] de overige verschuldigde bedragen niet aan [eisers] hebben terugbetaald, moeten zij (ook) het bedrag van € 250,00 aan [eisers] terugbetalen.
Tussenconclusie
3.8.
[gedaagden] waren in totaal een bedrag van € 12.500,00 aan [eisers] verschuldigd. Zij hebben een bedrag van € 2.500,00 betaald. [gedaagden] zijn dus nog een bedrag van € 10.000,00 aan [eisers] verschuldigd.
De tegenvordering van [gedaagden]
3.9.
hebben gesteld dat zij een bedrag van € 4.500,00 van [eisers] tegoed hebben. [gedaagden] stellen dat zij de tuin van [eisers] hebben verzorgd, dat [eisers] aan hen de kosten van een tank benzine verschuldigd zijn, dat [eisers] gebruik hebben gemaakt van hun wifi en Netflix-account en dat [gedaagde 1] ontzettend veel tijd, opgeteld 638 uur, heeft gestoken in hulp in de huwelijkscrisis van [eisers] . Zij willen daarvoor een vergoeding.
3.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter hebben [gedaagden] onvoldoende onderbouwd dat zij om deze redenen nog geld van [eisers] krijgen. Gelet op de toenmalige verhouding tussen partijen en het karakter van de opgevoerde posten moet ervan worden uitgegaan dat zij vriendendiensten aan [eisers] hebben verleend. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [gedaagden] daarvoor achteraf een vergoeding kunnen verlangen. Voor verrekening bestaat geen aanleiding.
Conclusie
3.11.
Nu het beroep op verrekening van [gedaagden] niet slaagt, zal de vordering tot betaling van het bedrag van € 10.000,00 worden toegewezen.
3.12.
[eisers] hebben een hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] gevorderd. Dat betekent dat [gedaagden] allebei voor het gehele bedrag kunnen worden aangesproken. Het betekent ook dat als één van beiden betaalt, de ander ten opzichte van [eisers] van zijn of haar betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
De kantonrechter overweegt dat [eisers] de bovenstaande bedragen steeds naar de bankrekening van [gedaagde 2] hebben overgemaakt. Weliswaar heeft [gedaagde 2] verklaard dat hij altijd buiten de afspraken tussen [gedaagde 1] en [eisers] heeft gestaan, maar ter zitting is gebleken dat [gedaagde 2] van de afspraken over de lening, de investering en het vrijgezellenfeest wist en daarin samen met [gedaagde 1] is opgetrokken. Daarnaast volgt uit hun opstelling in deze procedure dat zij bij de ter zake doende gebeurtenissen niet individueel maar als tweemanschap hebben geopereerd. Ook hebben zij de tegenvordering samen ingesteld. [gedaagden] zullen daarom hoofdelijk worden veroordeeld om het bedrag van € 10.000,00 aan [eisers] te betalen.
Immateriële schadevergoeding
3.13.
[eisers] hebben € 1.500,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd. Zij stellen dat [gedaagden] hen hebben mishandeld, bedreigd en beledigd. Ze kunnen niet meer rustig naar het chalet gaan, omdat ze bang zijn voor nieuwe escalaties, aldus [eisers] .
3.14.
[gedaagde 1] heeft ter zitting erkend dat zij [eiseres] een klap heeft gegeven. [gedaagde 2] heeft ter zitting erkend dat hij [eiser] een klap heeft gegeven waardoor [eiser] ‘tegen de grond is gegaan’. [gedaagden] hebben echter gesteld dat zij via een strafbeschikking van het CJIB al een boete èn een schadevergoeding hebben betaald. Zij vinden dat zij niet nogmaals een bedrag aan schadevergoeding hoeven te betalen.
3.15.
[eisers] hebben niet betwist dat [gedaagden] niet alleen een boete aan het CJIB hebben betaald maar ook de aan hen opgelegde schadevergoedingsmaatregel zijn nagekomen. Daar gaat de kantonrechter dan ook vanuit. Voor zover het doorbetalen van die vergoeding aan [eisers] vertraging heeft opgelopen kan dat [gedaagden] niet worden tegengeworpen. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben [eisers] onvoldoende onderbouwd waarom [gedaagden] voor de mishandeling daarnaast nog verdere schadevergoeding verschuldigd zijn.
De incassokosten en rente
3.16.
[eisers] hebben aan [gedaagden] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. Het gevorderde bedrag van € 875,00 aan buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook worden toegewezen.
3.17.
De wettelijke rente over de hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten zal, zoals gevorderd, worden toegewezen vanaf 30 augustus 2022 (de dag van dagvaarding) tot de dag van volledige betaling.
De proceskosten
3.18.
[gedaagden] worden in deze procedure in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten van [eisers] betalen. Deze worden tot op heden begroot op:
kosten dagvaarding € 129,82
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde
€ 792,00(2 punten x liquidatietarief € 396,00)
totaal € 1.165,82
3.19.
De nakosten worden begroot op € 132,00 (½ punt van het liquidatietarief met een maximum van € 132,00).

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de ander in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [eisers] een bedrag van € 10.000,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 30 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de ander in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [eisers] een bedrag van € 875,00 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 30 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eisers] begroot op € 1.165,82;
4.4.
veroordeelt [gedaagden] in de nakosten, begroot op € 132,00;
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2023. (SB)