ECLI:NL:RBOVE:2023:2889

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
C/08/299666 / KG ZA 23-141
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing tenuitvoerlegging verstekarrest op grond van belangenafweging toegewezen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eisende partijen, aangeduid als [partij A], vorderden om de tenuitvoerlegging van een verstekarrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te schorsen. Dit arrest was op 27 juni 2023 gewezen en had betrekking op een geschil tussen [partij A] en [partij B] over de verkoop van een woning en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van [partij A] bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder wogen dan die van [partij B]. De voorzieningenrechter overwoog dat de tenuitvoerlegging van het arrest onomkeerbare gevolgen zou hebben voor [partij A], die met hun minderjarige kind in de woning wonen. Bovendien zou de tenuitvoerlegging leiden tot hoge kosten voor [partij A], terwijl [partij B] geen financieel risico loopt door de schorsing, aangezien hij beslag op de woning heeft gelegd. De vordering van [partij A] tot schorsing van de tenuitvoerlegging werd toegewezen, en [partij B] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/299666 / KG ZA 23-141
Vonnis in kort geding van 21 juli 2023
in de zaak van

1.[partij A 1],

te [woonplaats 1], hierna te noemen [partij A 1],
advocaat: mr. J.M. Wolfs te Maastricht,
2.
[partij A 2],
te [woonplaats 2], hierna te noemen [partij A 2],
advocaat: mr. M. van Lith te ’s-Hertogenbosch,
3.
[partij A 3],
te [woonplaats 3], hierna te noemen [partij A 3],
advocaat: mr. M. van Lith te ’s-Hertogenbosch,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen [partij A],
tegen
[partij B],
te [woonplaats 4], hierna te noemen [partij B],
advocaat: mr. J.W. Both te Kampen,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de producties 1 tot en met 4 van mr. Wolfs;
  • de producties 5 tot en met 13 van mr. Van Lith;
  • de conclusie van antwoord in kort geding, tevens houdende conclusie van eis in reconventie met producties 1 tot en met 10;
  • de mondelinge behandeling van 21 juli 2023 en de op die zitting door partijen voorgedragen pleitnota’s.
1.2.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 21 juli 2023 vonnis bepaald. De feiten en de motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt, worden hierna vastgelegd.

2.De zaak in het kort

2.1.
In deze zaak ligt de vraag voor of aanleiding bestaat tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een verstekarrest, in afwachting van (de afdoening van) het tegen dat arrest in te stellen verzet.
2.2.
De voorzieningenrechter zal hierna op grond van een afweging van de belangen van partijen tot het oordeel komen dat de tenuitvoerlegging van het arrest inderdaad moet worden geschorst.

3.De feiten

3.1.
[partij A 3] is ter zake van de aankoop van een café in 2018 een aanzienlijke geldsom aan [partij B] verschuldigd. In maart 2023 bedroeg deze zo’n € 125.000,00.
3.2.
In 2021 hebben [partij A 3] en [partij A 2] hun woning verkocht aan [partij A 1], die de oom van [partij A 3] is. [partij A 1] heeft vervolgens met [partij A 3] en [partij A 2] een huurovereenkomst gesloten op grond waarvan [partij A 3] en [partij A 2] in de woning zijn blijven wonen.
3.3.
[partij B] heeft na levering van de woning aan [partij A 1] conservatoir paulianabeslag op die woning laten leggen.
3.4.
[partij B] heeft op enig moment bij deze rechtbank een bodemprocedure tegen [partij A] aanhangig gemaakt. In die procedure heeft hij zich op het standpunt gesteld dat hij door de verkoop van de woning van [partij A 3] en [partij A 2] aan [partij A 1] als schuldeiser is benadeeld en dat dus sprake is van paulianeus handelen als bedoeld in artikel 3:45 BW. [partij B] heeft in die zaak onder meer de vernietiging van de koopovereenkomst in kwestie gevorderd en de retro-overdracht van de woning aan [partij A 3] en [partij A 2]. Bij vonnis van 26 oktober 2022 (hierna te noemen: het vonnis) heeft de rechtbank de vorderingen van [partij B] afgewezen en is [partij B] in de proceskosten veroordeeld.
3.5.
[partij A] hebben ter zake van die proceskostenveroordeling loonbeslag laten leggen.
3.6.
[partij B] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. [partij A] zijn vervolgens niet verschenen in de appelprocedure. Bij arrest van 27 juni 2023 (hierna te noemen: het arrest) heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de vorderingen van [partij B] alsnog toegewezen. Daarbij zijn [partij A] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, met een maximum van € 100.000,00, hoofdelijk veroordeeld tot retro-overdracht van de woning binnen vier weken na betekening van het arrest. Ook zijn [partij A] hoofdelijk veroordeeld in de bij de rechtbank en het hof door [partij B] gemaakte proceskosten. De betreffende veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.7.
[partij B] heeft het arrest op 3 juli 2023 laten betekenen aan [partij A 3] en [partij A 2] en op 10 juli 2023 aan [partij A 1].

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A] vorderen om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis onmiddellijk na betekening van dit vonnis de executieveroordelingen en de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in het arrest, oftewel de tenuitvoerlegging van het arrest, te schorsen, totdat het arrest in kracht van gewijsde zal zijn gegaan c.q. op het geding bij arrest zal zijn beslist, onder veroordeling van [partij B] in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen en te voldoen binnen veertien dagen na heden.
4.2.
[partij B] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij A], dan wel tot afwijzing van hun vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren hoofdelijke veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[partij B] vordert [partij A] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.167,71 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, en tot betaling van een bedrag van € 791,77 aan buitengerechtelijke incassokosten, alsmede veroordeling van [partij A] in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen.
4.5.
[partij A] voeren verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
5.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van het gevorderde.
5.2.
[partij B] meent dat [partij A] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen, omdat zij in het nog in te stellen verzet in hoger beroep op grond van artikel 351 Rv bij incidentele vordering om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis kunnen vragen. Volgens [partij B] moet ook het feit dat [partij A] ervoor hebben gekozen om in hoger beroep geen verweer te voeren tot niet-ontvankelijkheid leiden.
5.3.
De voorzieningenrechter volgt [partij B] niet in dit standpunt. Het feit dat een partij in hoger beroep op grond van artikel 351 Rv bij incident de schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis kan vorderen, neemt niet weg dat die partij er ook voor kan kiezen om die schorsing in een executie kort geding als bedoeld in artikel 438 lid 2 Rv aan de orde te stellen. Niet valt bovendien in te zien dat het feit dat [partij A] (nog) geen verweer hebben gevoerd in de appelprocedure aan het voeren van een dergelijk executie kort geding in de weg staat.
5.4. Hiermee wordt toegekomen aan de vraag of aanleiding bestaat tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest. [partij A] leggen aan die vordering samengevat het volgende ten grondslag. Het arrest bevat meerdere juridische misslagen, nu het hof onder meer heeft miskend dat [partij A 2] beschikkingsbevoegd was ten aanzien van haar onverdeelde aandeel in de woning, dat de pauliana slechts een relatieve nietigheid betreft jegens [partij B] en dat een retro-overdracht geen rechtsgevolg is van een vernietiging op grond van pauliana. Het hof heeft ook geen acht geslagen op de tussen [partij A 3], [partij A 2] en [partij A 1] gesloten huurovereenkomst en heeft de devolutieve werking miskend door te stellen dat onvoldoende is bestreden dat de woning onder de marktwaarde is verkocht. [partij A] zouden ook in een noodsituatie terecht komen indien zij aan het arrest zouden moeten voldoen, omdat dit zou betekenen dat zij € 36.000,00 aan overdrachtsbelasting dienen te betalen en zij dat geld niet hebben. De belangen van [partij A] bij schorsing van de executie van het arrest wegen bovendien zwaarder dan het belang van [partij B] bij voortzetting van die executie, aangezien [partij B] beslag op de woning heeft gelegd en dus geen nadeel zal lijden indien de executie niet wordt voortgezet. Voortzetting van de executie heeft daarentegen grote onomkeerbare gevolgen voor [partij A], nu [partij B] zich wil verhalen op de woning en [partij A 3] en [partij A 2] samen met hun eenjarige dochter in die woning wonen en andere woonruimte schaars is. Aangezien [partij B] zich enkel op het onverdeelde aandeel van [partij A 3] in de woning kan verhalen, is het bovendien praktisch onmogelijk om tot daadwerkelijke executie over te gaan, zeker ook gelet op de met betrekking tot de woning bestaande huurovereenkomst.
5.5.
[partij B] bestrijdt de stellingen van [partij A] gemotiveerd en stelt zich op het standpunt dat hij wel degelijk belang heeft bij een dadelijke executie en verkoop van de woning, die volgens hem in zijn geheel terug moet naar [partij A 3] en [partij A 2]. Hij benadrukt dat [partij A 3] al sinds medio 2018 een betalingsverplichting jegens hem heeft en nog altijd geen cent heeft betaald. Volgens [partij B] staat het water hem financieel aan de lippen en bestaat de kans dat de woningmarkt instort.
5.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat sprake is van een kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een arrest waartegen nog een rechtsmiddel kan worden ingesteld en dat in dat arrest de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad niet is gemotiveerd. Op grond van hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) heeft overwogen geldt in een dergelijk geval als uitgangspunt dat
een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de toepassing van voornoemde maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
5.7.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het belang van [partij A] bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest allereerst is gelegen in het behoud van een dak boven het hoofd van [partij A 3], [partij A 2] en hun minderjarige kind. [partij A] wijzen er ook terecht op dat de tenuitvoerlegging van het arrest onomkeerbare gevolgen zal hebben indien tot executoriale verkoop van de woning wordt overgegaan. [partij A] hebben er belang bij niet met die onomkeerbare gevolgen te worden geconfronteerd. Aannemelijk is verder dat de tenuitvoerlegging tot hoge notariële en/of fiscale kosten aan de zijde van [partij A 3] en [partij A 2] zal leiden, dit terwijl uit de stellingen van [partij B] over zijn financiële positie kan worden afgeleid dat ter zake van die kosten sprake is van een restitutierisico. [partij A] hebben dus ook om die reden een belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest.
5.8.
Het belang van [partij B] bij de tenuitvoerlegging van het arrest is vooral gelegen in het binnen handbereik krijgen van een verhaalsobject. Dit belang legt tegenover de belangen van [partij A] naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment echter onvoldoende gewicht in de schaal. [partij B] loopt door de schorsing van de tenuitvoerlegging namelijk geen financieel risico, nu hij beslag op de woning heeft laten leggen. Weliswaar bestaat de kans dat de woning de komende tijd in waarde zal dalen, maar hier staat tegenover dat het voor [partij B] lastig zal zijn om de woning in bewoonde staat – waar in dit kort geding van moet worden uitgegaan – voor de marktwaarde te verkopen. Aan de belangen van [partij A 2] en [partij A 1] moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter bovendien extra gewicht worden toegekend, omdat [partij B] verhaal zoekt voor zijn vordering uit hoofde van de verkoop van het café aan [partij A 3] en [partij A 2] en [partij A 1] daar buiten staan. [partij B] heeft ter zitting nog gewezen op de mogelijkheid dat [partij A 3] een beroep gaat doen op de WNSP, maar ook dit kan hem niet baten. [partij B] heeft aan zijn vorderingen in de bodemzaak immers ten grondslag gelegd dat sprake is geweest van benadeling van hem als schuldeiser en in geval van een WNSP zullen juist de belangen van de schuldeisers leidend zijn. De voorzieningenrechter is alles overziend dus van oordeel dat de belangen van [partij A] bij schorsing van de tenuitvoerlegging dienen te prevaleren boven de belangen van [partij B] bij die tenuitvoerlegging. Dit leidt ertoe dat de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest zal worden toegewezen.
5.9.
De overige door partijen aangevoerde stellingen behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
5.10.
[partij B] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.
in reconventie
5.11.
[partij B] vordert in reconventie de terugbetaling van de uit hoofde van het vonnis betaalde proceskosten, die volgens hem voor een bedrag van € 906,04 via het gelegde loonbeslag zijn voldaan en voor het overige doordat een familielid een bedrag van
€ 3.261,67 heeft overgemaakt aan de deurwaarder. [partij B] stelt zich op het standpunt dat met het arrest de rechtsgrond aan die betalingen is komen te vervallen en dat dus sprake is van onverschuldigde betaling.
5.12.
Voor zover al aangenomen moet worden dat [partij B] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen in reconventie, vloeit reeds uit het oordeel in conventie voort dat die vorderingen niet toewijsbaar zijn. De schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest ziet immers ook op de veroordeling van [partij A] in de bij de rechtbank door [partij B] gemaakte proceskosten en de beslissing over die proceskosten zal in de nog in te stellen verzetprocedure opnieuw aan de orde komen. De vorderingen van [partij B] in reconventie zullen dus worden afgewezen.
5.13.
[partij B] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie, zullen deze kosten worden gehalveerd.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
schorst onmiddellijk na betekening van dit vonnis de tenuitvoerlegging van het verstekarrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gewezen onder zaaknummer 200.322.263/01 d.d. 27 juni 2023 totdat dat arrest in kracht van gewijsde is gegaan, dan wel totdat in het geval van een tijdig ingesteld verzet in appel is beslist;
6.2.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten, tot dit vonnis vastgesteld op:
- € 129,85 aan explootkosten aan de zijde van [partij A];
- € 314,00 aan griffierecht en € 1.016,00 aan salaris advocaat aan de zijde van [partij A 1];
- € 86,00 aan griffierecht en € 1.016,00 aan salaris advocaat aan de zijde van [partij A 2] en [partij A 3],
een en ander te voldoen binnen veertien dagen na heden;
6.3.
veroordeelt [partij B] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [partij B] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.6.
wijst de vorderingen af;
6.7.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten, tot dit vonnis vastgesteld op:
- € 508,00 aan salaris advocaat aan de zijde van [partij A 1];
- € 508,00 aan salaris advocaat aan de zijde van [partij A 2] en [partij A 3].
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2023. De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn afzonderlijk vastgelegd op 28 juli 2023.