ECLI:NL:RBOVE:2023:3105

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
C/08/288070 / HA ZA 22/390
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van inzageverzoek in administratie als fishing expedition

In deze zaak heeft de eiser, een besloten vennootschap, verzocht om inzage en afschrift van de administratie van de gedaagde partij, Palace Properties B.V., op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De eiser stelt dat zij recent conservatoire derdenbeslagen heeft gelegd en dat uit verklaringen van derden blijkt dat de gedaagde partij geen geld op de bank heeft. De eiser heeft belang bij inzage om te beoordelen of zij rechtsmaatregelen moet treffen tegen de (indirecte) bestuurders van de gedaagde partij. De gedaagde partij heeft verweer gevoerd en betwist dat de eiser rechtmatig belang heeft bij de gevraagde inzage, en stelt dat het verzoek een 'fishing expedition' is.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser onvoldoende heeft aangetoond dat zij een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde stukken. De rechtbank concludeert dat de situatie waarvoor artikel 843a Rv bedoeld is, niet aan de orde is, omdat de eiser niet kan aantonen dat de inhoud van de bewijsmiddelen aan haar bekend is, maar dat zij deze nog niet in haar bezit heeft. De rechtbank wijst daarom de vordering van de eiser af en veroordeelt haar in de kosten van het incident. De zaak zal op 29 maart 2023 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/288070 / HA ZA 22/390
Vonnis in incident van 15 maart 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak, eisende partij in het incident,
hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. H. Holland,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PALACE PROPERTIES B.V.,
gevestigd te Soesterberg,
gedaagde partij in de hoofdzaak, verwerende partij in het incident,
hierna te noemen PP,
gemachtigde: mr. J.M. Henriquez.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van PP,
- de incidentele conclusie ex artikel 843 Rv van [eiser] ,
- de conclusie van antwoord in het incident van PP.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[eiser] vordert ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat de rechtbank PP bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt om uiterlijk zeven dagen na betekening van het incidentele vonnis over te gaan tot het verstrekken van primair afschrift, subsidiair inzage, meer subsidiair uittreksel van de hierna te noemen bescheiden aan de betekenend deurwaarder, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag of deel daarvan dat PP hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 100.000,-, met veroordeling van PP in de kosten van dit incident.
Daartoe voert [eiser] aan dat zij recent conservatoire derdenbeslagen heeft gelegd en dat uit de door de derde-beslagenen afgelegde verklaringen, meer specifiek van ABN AMRO, blijkt dat PP “geen geld op de bank heeft”. PP, die risicodrager is van het project van partijen, kan daarmee niet meer voldoen aan haar verplichtingen jegens de kopers en de verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst jegens [eiser] . Wanneer het zo is dat de ontwikkelwinst van het project van circa € 400.000,-door de (indirect) bestuurder(s) aan PP is onttrokken en/of is uitgekeerd, zijn de bestuurders aansprakelijk voor het tekort. [eiser] heeft daarom recht op en belang bij inzage en afschrift van de administratie van PP om te kunnen beoordelen of zij rechtsmaatregelen tegen de (indirecte) bestuurder(s) dient te treffen en of de door de derde-beslagenen afgelegde verklaringen correct zijn. [eiser] vordert daarom afschrift, inzage dan wel uittreksel van:
I. de (voorlopige) jaarcijfers, ten minste inhoudende de (voorlopige) jaarrekening inclusief jaarverslag en winst- en verliesrekening, althans concept jaarrekening inclusief concept jaarverslagen en concept winst- en verliesrekening, althans de voorlopige cijfers en toelichting daarop van PP over 2021 en 2022;
II. alle afschriften van de door PP bij ABN AMRO Bank aangehouden bankrekeningen uit 2021 en 2022;
III. de notariële afrekening(en) na het verlijden van de twaalf leveringsakten waarmee de appartementsrechten aan de kopers zijn geleverd;
IV. alle notulen van vergaderingen van de aandeelhouders in 2021 en 2022, althans alle notulen van vergaderingen in 2021 en 2022 waarin wordt gesproken over het bestemmen dan wel uitbetalen van door PP ontvangen gelden dan wel winsten.
2.2.
PP voert verweer tegen de vordering in het incident van [eiser] . Volgens PP is niet voldaan aan de criteria van artikel 843a Rv, zodat de vordering dient te worden afgewezen.
Het incident is door [eiser] eerst opgeworpen nadat de derde-beslagenen verklaringen hadden ingevuld. [eiser] wil inzicht verkrijgen in de verzochte stukken om te kunnen beoordelen wat in de toekomst mogelijk relevant kan zijn om mogelijk rechtsmaatregelen te treffen tegen de (indirect) bestuurders van PP. Dit houdt geen verband met de vordering in de hoofdzaak. In de hoofdzaak gaat het immers om een mogelijke tekortkoming en mogelijke aansprakelijk-heid voortvloeiende uit de samenwerkingsovereenkomst tussen partijen. [eiser] heeft aldus geen rechtmatig belang bij haar vorderingen in het incident, temeer daar bij [eiser] niet meer dan een vermoeden bestaat dat de te verkrijgen informatie kan dienen ter onderbouwing van haar stellingen ter zake van de aansprakelijkheid van de (indirect) bestuurder(s). Het gaat hier dus om een “fishing expedition” en daar is artikel 843a Rv niet voor bedoeld. PP betwist dat zij geen geld heeft om haar verplichtingen na te komen en “dat € 400.000,- aan het zicht en verhaal is onttrokken”. PP zal ter zake in de hoofdzaak verweer voeren.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna -voor zover van belang- nader ingegaan.

3.De beoordeling

in het incident
3.1.
Om een vordering op grond van artikel 843a Rv te kunnen toewijzen dient aan drie cumulatieve vereisten te zijn voldaan: (1) de eiser dient een rechtmatig belang te hebben en het moet gaan om (2) bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorgangers partij zijn.
Verder bepaalt het vierde lid dat degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet gehouden is om aan een vordering tot inzage te voldoen als daarvoor gewichtige redenen zijn en/of als redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] in dit incident onvoldoende duidelijk heeft gesteld en gemotiveerd dat zij een rechtmatig belang heeft bij kennisneming van de stukken onder I. tot en met IV., en wat de relevantie is van die stukken met betrekking tot een feit of een omstandigheid waarop haar vordering in de hoofdzaak, die gebaseerd is op tekortkoming in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst door PP, rust. In de hoofdzaak is aan de orde of PP jegens [eiser] tekortgeschoten is in de nakoming van haar verbintenissen uit de samenwerkingsovereenkomst, dan wel ongerechtvaardigd wordt verrijkt, en of PP daarmee schadeplichtig is jegens [eiser] . Op basis van de stellingen van [eiser] valt niet in te zien hoe de verzochte stukken dienstbaar zijn bij beantwoording van de vraag of PP tekortschiet en/of aansprakelijk is jegens [eiser] uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst. Het belang van [eiser] bij de stukken lijkt vooral te zien op eventuele verhaalsmogelijkheden op de (indirect) bestuurder(s) van PP als gevolg van een vermoeden van onrechtmatige onttrekking dan wel uitkering van winst, voor het geval de rechtbank in de hoofdzaak zou oordelen dat [eiser] een vordering heeft op PP als gevolg van tekortschieten in de nakoming van de overeenkomst.
3.3.
Voor zover [eiser] de genoemde bescheiden heeft verzocht “
teneinde inzicht te krijgen of zij rechtsmaatregelen tegen het (indirecte) bestuur dient te treffen en tevens of de door de derden-beslagenen afgelegde verklaringen correct zijn.”, kwalificeert dit naar het oordeel van de rechtbank als een “fishing expedition”. De situatie waarvoor artikel 843a Rv bedoeld is, namelijk dat de (strekking van de) inhoud van de bewijsmiddelen wel aan [eiser] bekend is maar dat zij die nog niet in haar bezit heeft, is hier dus niet aan de orde.
3.4.
De rechtbank zal gezien het voorgaande de incidentele vordering afwijzen en [eiser] veroordelen in de kosten van het incident, aan de zijde van PP begroot op € 598,- aan salaris advocaat (1 punt x tarief van € 598,-).
in de hoofdzaak
3.5.
De rechtbank zal bepalen dat de zaak weer op de rol zal komen van 29 maart 2023 voor conclusie van antwoord aan de zijde van PP.

4.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
4.1.
wijst de vordering af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten, aan de kant van PP begroot op € 598,-, en bepaalt dat de kosten dienen te worden voldaan binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, in het geval voldoening binnen deze termijn niet plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot de dag van voldoening, alsmede met de nakosten van € 173,-, dan wel, als betekening van het vonnis plaatsvindt, van € 271,-;
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 29 maart 2023 voor conclusie van antwoord aan de zijde van PP.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023. (TD)