ECLI:NL:RBOVE:2023:3108

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
10605054 \ CV EXPL 23-2435
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over ontruiming van huurwoning en proceskostencompensatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde, beide procederend in persoon. De eiser, verhuurder van een woning, vorderde ontruiming van de woning door de gedaagde, die in gebreke was gebleven met het betalen van huur en de waarborgsom. De huurovereenkomst was aangegaan voor een jaar, met een huurprijs van € 1.100,- per maand. De gedaagde had slechts een deel van de waarborgsom en de huur voldaan, waardoor de eiser genoodzaakt was om juridische stappen te ondernemen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 juli 2023 was de gedaagde niet aanwezig, en werd verstek verleend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van de eiser, behoudens enkele punten, niet onrechtmatig of ongegrond waren. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst werd afgewezen, omdat dit in kort geding niet toewijsbaar is. Ook de vordering tot machtiging voor ontruiming door een deurwaarder werd afgewezen, aangezien de deurwaarder al bevoegd is om ontruiming te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld om de woning binnen een maand na betekening van het vonnis te verlaten en te ontruimen, en heeft de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.350,- plus wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A. Smedes.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 10605054 \ CV EXPL 23-2435
Vonnis in kort geding van 1 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 juli 2023,
- de mondelinge behandeling op 31 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Namens [eiser] is verschenen gevolmachtigde B. Aalderson. [gedaagde] is niet ter zitting verschenen. Tegen hem is verstek verleend.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] verhuurt met ingang van 1 december 2022, voor een periode van één jaar, aan [gedaagde] de woning aan de [adres] tegen een huurprijs van € 1.100,- per maand (inclusief bijkomende leveringen (nutsvoorzieningen) en diensten (servicekosten)).
2.2.
In de huurovereenkomst is in artikel 4.5. het volgende opgenomen:
“Huurder betaalt aan waarborg een bedrag gelijk aan twee maand huur van € 2200,-.”In de Algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte vastgesteld op 20 maart 2016 is opgenomen:
“Waarborgsom
Als waarborg voor de juiste nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst zal huurder bij ondertekening van de huurovereenkomst een waarborgsom, ter grootte van het in artikel 10 van de huurovereenkomst genoemde bedrag, storten op een door verhuurder opgegeven bankrekening.
21.2
Als de waarborgsom is aangesproken, is huurder verplicht om op eerste verzoek van verhuurder de waarborgsom aan te vullen met het bedrag waarvoor de waarborgsom werd aangesproken.
21.3
Indien en voor zover de waarborgsom niet rechtsgeldig aangesproken is door verhuurder dient verhuurder na beëindiging van de huurovereenkomst de waarborgsom terug te storten op een door huurder op te geven rekeningnummer.”
2.3.
[gedaagde] diende in december 2022 een bedrag van € 3.300,- te voldoen (huur december 2022 + waarborgsom). [gedaagde] heeft een bedrag van € 1.650,- voldaan.
2.4.
[gedaagde] heeft het overige deel van de waarborgsom en de huur voor de maanden januari 2023 tot en met juli 2023 onbetaald gelaten.

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Ontbonden verklaart de huurovereenkomst;
II. [gedaagde] veroordeelt om binnen een maand na betekening van het te wijzen vonnis de woning met de zijnen en met het zijne te verlaten en te ontruimen en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen;
III. [eiser] machtigt om, indien [gedaagde] met die ontruiming in gebreke mocht blijven, deze op kosten van [gedaagde] te doen bewerkstelligen door een deurwaarder, zonodig met behulp van de politie of de gewapende macht;
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 9.350,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling en voorts tot betaling van een bedrag van € 1.100,- voor iedere maand dat [gedaagde] de woning in zijn bezit zal houden, te rekenen vanaf 1 augustus 2023, een ingegane maand voor een volle gerekend;
V. in de proceskosten.
3.2.
De kantonrechter stelt vast dat de bij de dagvaarding voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen.
3.3.
De vorderingen komen de kantonrechter, behoudens hetgeen hierna wordt overwogen, vooralsnog niet onrechtmatig of ongegrond voor en behoren daarom te worden toegewezen. Met betrekking tot de waarborgsom gaat de kantonrechter er van uit dat deze overeenkomstig de algemene bepalingen na beëindiging van de huurovereenkomst wordt terug gestort op een door huurder op te geven rekeningnummer voor zover de waarborgsom niet rechtsgeldig is aangesproken door de verhuurder.
3.4.
Ten aanzien van de vordering onder I. geldt dat deze vordering dient te worden afgewezen. Uit de dagvaarding blijkt niet of [eiser] een verklaring voor recht vordert dat de huurovereenkomst (reeds) ontbonden is, dan wel of het een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen betreft. Wat daar ook van zij, beide hiervoor genoemde vorderingen zijn in kort geding niet toewijsbaar. Een vordering tot ontbinding van een huurovereenkomst door de kantonrechter is immers slechts toewijsbaar in een bodemprocedure. Voorts verdraagt een verklaring voor recht zich niet met het voorlopige karakter van het rechterlijk oordeel in kort geding en is de vordering reeds om die reden niet toewijsbaar.
3.5.
Ook de onder III. gevorderde machtiging om, in het geval [gedaagde] met de ontruiming in gebreke zou blijven, op kosten van [gedaagde] de ontruiming te doen bewerkstelligen door een deurwaarder, zonodig met behulp van politie of de gewapende macht, dient te worden afgewezen. De ontruiming kan namelijk door de deurwaarder bewerkstelligd worden met behulp van de sterke arm op grond van de artikelen 556 lid 1 en 557 jo. 444 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Een machtiging is daarvoor niet nodig.
3.6.
De kantonrechter ziet aanleiding, nu partijen over en weer in het (on)gelijk worden gesteld, de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen een maand na betekening van dit vonnis de woning met de zijnen en met het zijne te verlaten en te ontruimen en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 9.350,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling en voorts tot betaling van een bedrag van € 1.100,- voor iedere maand dat [gedaagde] de woning in zijn bezit zal houden, te rekenen vanaf 1 augustus 2023, een ingegane maand voor een volle gerekend;
4.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
4.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023. (TD)