ECLI:NL:RBOVE:2023:3155

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
C/08/299835 / KG RK 23/299
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring wrakingsverzoek in strafzaak met verzoeker tot wraking

Op 3 augustus 2023 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel het verzoek tot wraking van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker had op 18 juli 2023 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters B.T.C. Jordaans, E. Venekatte en R.G.J. Gehring, die belast waren met de behandeling van zijn strafzaak. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechtbank ten onrechte het noodzaakcriterium had toegepast in plaats van het verdedigingsbelang, wat volgens verzoeker leidde tot een schijn van partijdigheid. Tijdens de behandeling van de strafzaak had de advocaat van verzoeker, mr. L. Noordanus, een mondeling verzoek tot wraking gedaan, dat was vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de meervoudige strafkamer om het aanhoudingsverzoek af te wijzen een processuele beslissing was en dat deze niet op zichzelf een grond voor wraking opleverde. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechters. De beslissing om het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren werd in het openbaar uitgesproken, waarbij werd benadrukt dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/299835 / KG RK 23/299
Beslissing van 3 augustus 2023 in de zaak van
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats], thans verblijvende in de P.I. te Almelo,
verzoeker tot wraking,
advocaat mr. L. Noordanus te Lelystad.

1.De procedure

1.1.
Op 18 juli 2023 heeft verzoeker het verzoek tot wraking gedaan van
mrs. B.T.C. Jordaans, E. Venekatte en R.G.J. Gehring, leden van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank belast met de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker, geregistreerd onder het parketnummer 08-213528-22.
1.2.
Tijdens de openbare behandeling ter terechtzitting van deze strafzaak heeft (de advocaat van) verzoeker een mondeling verzoek tot wraking van de rechters gedaan. Dat is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting van 18 juli 2023. Aan dit proces-verbaal is een e-mailbericht gehecht van de advocaat van verzoeker van 17 juli 2023 (13.56 uur) dat is gericht aan leden van de meervoudige strafkamer en aan de officier van justitie.
1.3.
De leden van de meervoudige strafkamer hebben niet berust in de wraking. Bij brief van 19 juli 2023 hebben zij een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek ingediend. Bij e-mailbericht van 19 juli 2023 heeft de advocaat van verzoeker een reactie op het proces-verbaal aan de griffier in de strafzaak en in cc aan de griffie van de wrakingskamer gestuurd.
1.4.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 26 juli 2023 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling is verzoeker niet verschenen. Hij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaat. De leden van de meervoudige strafkamer hebben laten weten niet te zullen verschijnen. De advocaat van verzoeker heeft het wrakingsverzoek toegelicht, mede aan de hand van een pleitnota.

2.Aanleiding en het wrakingsverzoek

Voorafgaand verzoek

2.1.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de strafzaak heeft mr. Noordanus bij e-mailbericht van 17 juli 2023 primair een verzoek tot het horen van een aantal getuigen-deskundigen en een verzoek om een aanvullende reclasseringsrapportage en subsidiair een aanhoudingsverzoek van de mondelinge behandeling van de strafzaak gedaan. De aanleiding daarvoor was dat het rapport van één van de getuigen-deskundigen pas op 10 juli 2023 voor verzoeker beschikbaar was. De adviezen van de getuigen-deskundigen wijken onderling af en leiden bij verzoeker tot vragen. Door de korte periode tussen de ontvangst van het tweede rapport en de zittingsdatum van 18 juli 2023 is er geen gelegenheid geweest om de vragen schriftelijk aan de getuigen-deskundigen te stellen.
Herhaald verzoek ter terechtzitting
2.2.
De voorzitter van de meervoudige strafkamer heeft tijdens de behandeling van de strafzaak meegedeeld dat het vanwege de korte termijn niet is gelukt om de getuigen-deskundigen te laten verschijnen ter terechtzitting omdat deze waren verhinderd, en dat het aanhoudingsverzoek eventueel kan worden herhaald ter terechtzitting door de advocaat van verzoeker. Mr. Noordanus heeft daarna het aanhoudingsverzoek ter terechtzitting herhaald. Zij heeft een toelichting gegeven als aanvulling op de inhoud van haar e-mailbericht van 17 juli 2023.
2.3.
Na een onderbreking van het onderzoek voor beraad in raadkamer heeft de voorzitter van de meervoudige kamer meegedeeld dat het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen. Volgens de meervoudige kamer moet het verzoek tot het horen van getuigen-deskundigen worden getoetst aan het noodzaakcriterium en is die noodzaak niet voldoende onderbouwd. Daarbij is in aanmerking genomen dat door verzoeker niet kenbaar is gemaakt over welke specifieke verschillen in de rapportages de deskundigen bevraagd zouden moeten worden en dat de rechtbank geen prangende vragen ziet die opheldering behoeven.
Wrakingsverzoek
2.4.
Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek - samengevat weergegeven - ten grondslag gelegd dat de rechtbank ten onrechte het (beperktere) noodzaakcriterium heeft toegepast terwijl de omstandigheden in deze zaak aanleiding geven om het (ruimere) verdedigingsbelang te hanteren. Op zichzelf is dit volgens verzoeker een juridische beslissing. Verzoeker meent echter dat de rechtbank met haar beslissing om hem niet de gelegenheid te geven de getuigen-deskundigen te (laten) horen, de schijn heeft gewekt dat zij al een beslissing heeft genomen over straf en strafmodaliteit, mede in het licht van de omstandigheden dat eerder observatie in het Pieter Baan Centrum nodig werd geacht, en, toen verzoeker zijn medewerking daaraan weigerde, dubbelrapportage is gevraagd waarmee de weg naar het opleggen van de maatregel TBS openstaat. In dat kader acht verzoeker van belang dat de rechtbank niet heeft onderbouwd waarom zij heeft gekozen voor het noodzaakcriterium. Bovendien blijkt uit het verzoek tot oproeping van de getuigen-deskundigen voldoende dat verzoeker de getuigen-deskundigen wenst te bevragen over cruciale tegenstrijdigheden tussen de twee rapportages, die zien op de strafmodaliteit. Verzoeker vindt de beslissing van de rechtbank dan ook onbegrijpelijk.
Het voorgaande maakt dat er bij verzoeker sprake is van een gerechtvaardigde vrees van partijdigheid of vooringenomenheid bij de rechtbank, aldus verzoeker.

3.Het standpunt van mrs. Jordaans, Venekatte en Gehring

3.1.
De rechters stellen dat uit het wrakingsverzoek niet anders kan worden afgeleid dan dat verzoeker het niet eens is met de door hen genomen inhoudelijke beslissing. Wraking is geen middel dat ertoe strekt om op te komen tegen onwelgevallige (tussen)beslissingen. Zelfs niet in het geval – hier wat hen betreft niet aan de orde - op de motivering van die beslissing een en ander af te dingen zou zijn of indien die motivering zou ontbreken. Wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich ertegen dat de wrakingskamer oordeelt over de juistheid van die beslissing. Het voorgaande is alleen anders als de motivering van een (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. Die situatie doet zich niet voor. Nu uit de (motivering van de) beslissing niet blijkt van vooringenomenheid, of zelfs de schijn daartoe, wordt verzocht om het wrakingsverzoek af te wijzen.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer moet de vraag beantwoorden of de rechter partijdig is of dat hij die indruk bij verzoeker heeft gewekt. Die indruk gaat niet alleen maar over het persoonlijke gevoel van verzoeker, maar moet ‘geobjectiveerd’ zijn. Dat wil zeggen dat een willekeurige andere persoon in de plaats van verzoeker op grond van bepaalde feiten en omstandigheden óók moet hebben gedacht dat de rechter partijdig is. Het uitgangspunt is dat de rechter vanwege zijn aanstelling als rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dat kan anders zijn als sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid, waaruit kan worden afgeleid dat hij vooringenomen is.
4.2.
De beslissing van de meervoudige strafkamer om het aanhoudingsverzoek af te wijzen is een processuele beslissing. Als uitgangspunt geldt dat een voor een partij onwelgevallige processuele beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Met het nemen van de beslissing blijkt weliswaar onvermijdelijk van een standpunt van de rechter, maar dat levert niet zonder meer een zwaarwegende aanwijzing op dat een vrees voor partijdigheid objectief is gerechtvaardigd. Dit kan anders zijn indien een beslissing zo onbegrijpelijk is, dat voor die beslissing redelijkerwijze geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat die beslissing voortvloeit uit vooringenomenheid van de rechter, in die zin dat de beslissing objectief gezien bij de verzoeker tot wraking de gerechtvaardigde vrees heeft kunnen wekken (waarbij ook rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn) dat de beslissing is ingegeven door vooringenomenheid jegens verzoeker. Indien niet voldaan is aan dit strikte criterium, kunnen onwelgevallige beslissingen geen gerede grond voor wraking opleveren.
4.3.
Aan de orde is de vraag of en in hoeverre dit ook geldt voor de motivering van de (tussen)beslissing om de verdediging niet de gelegenheid te bieden de getuigen-deskundigen te horen. Bij de beantwoording van die vraag moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook als het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is alleen anders als de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vgl. onder meer
HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, NJ 2009, 428).
4.4.
Van een dergelijke situatie is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake.
De wrakingskamer meent dat het verzoek van mr. Noordanus om aan getuigen-deskundigen vragen te mogen stellen na de recente ontvangst van één van de rapportages op zichzelf niet onbegrijpelijk is. Door de korte periode tussen de ontvangst en de datum van de terechtzitting heeft verzoeker geen gelegenheid gehad om eventuele vragen schriftelijk aan de getuigen-deskundigen voor te leggen.
Dat zowel de officier van justitie als de meervoudige strafkamer oog hebben gehad voor dit belang van de verdachte blijkt uit het gegeven dat de officier van justitie zich heeft ingespannen om de getuigen-deskundigen ter terechtzitting te laten verschijnen en uit het gegeven dat de voorzitter van de meervoudige strafkamer er mee akkoord is gegaan dat de getuigen-deskundigen (digitaal) tijdens de terechtzitting zouden worden gehoord.
De beslissing ter zitting om het aanhoudingsverzoek af te wijzen staat daar evenwel los van en is een inhoudelijke beslissing van de meervoudige strafkamer waar op zich geen vooringenomenheid uit volgt.
Op de motivering van deze beslissing valt wel wat af te dingen omdat die niet helemaal recht doet aan de inhoud en de onderbouwing van het verzoek, waaruit immers duidelijk wordt waarom de advocaat van verzoeker de getuigen-deskundigen wil bevragen. Maar uit deze motivering kan niet worden afgeleid dat er bij de leden van de meervoudige strafkamer sprake is van vooringenomenheid. In het bijzonder kan uit de afwijzing van het aanhoudingsverzoek en de motivering van die beslissing niet worden afgeleid dat de meervoudige strafkamer al had besloten tot het opleggen van de maatregel TBS.
Het maakt de (tussen)beslissing ook niet in zodanige mate onbegrijpelijk dat geconcludeerd moet worden dat de rechters in de strafzaak vooringenomen zijn of dat de schijn daarvan is gewekt.
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is namens verzoeker nog naar voren gebracht dat de rechtbank geen beslissing heeft genomen op het verzoek om een nadere reclasseringsrapportage, maar dat de rechtbank (ook) dit verzoek kennelijk heeft opgevat als een verzoek om deze getuige eveneens ter zitting te mogen horen. Nog daargelaten dat verzoeker dit niet aan zijn tijdens de behandeling van zijn strafzaak mondeling gedane wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, is verder ook niet toegelicht op grond waarvan dit tot de conclusie zou moeten leiden dat sprake is van (de schijn van) partijdigheid of (de schijn van) vooringenomenheid bij de rechtbank.
4.6.
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, is de slotsom dat de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond zal verklaren.

5.De beslissing

De wrakingskamer
verklaart het verzoek ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, F. Koster en A. Smedes, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A.M. Booijink en in openbaar uitgesproken op
3 augustus 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.