ECLI:NL:RBOVE:2023:3344

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
9971269 \ CV EXPL 22-2342
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfgrens en verkrijgende verjaring in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is er een geschil ontstaan over de erfgrens tussen twee percelen. De eiser, die een muur heeft gebouwd, stelt dat deze muur de juridische erfgrens vormt. De gedaagden betwisten dit en hebben de kantonrechter gevraagd om te bewijzen dat de eiser niet te goeder trouw was bij het plaatsen van de muur. In een tussenvonnis van 7 februari 2023 heeft de kantonrechter de gedaagden opgedragen om feiten en omstandigheden te bewijzen die de stelling van de eiser onderuit zouden halen. De gedaagden hebben verschillende bewijsstukken overgelegd, waaronder een e-mail van het Kadaster en een kadastrale kaart, maar zijn er niet in geslaagd om aan de bewijsopdracht te voldoen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagden niet hebben aangetoond dat de eiser niet te goeder trouw was bij het bouwen van de muur. Hierdoor wordt de vordering van de eiser, die stelt dat de muur de juridische erfgrens is geworden door verjaring, toegewezen. De kantonrechter verklaart dat de strook grond tussen de muur en de noordelijke perceelgrens eigendom van de eiser is geworden en veroordeelt de gedaagden om mee te werken aan de wijziging van de kadastrale erfgrens. Daarnaast wordt de gedaagden in de proceskosten veroordeeld. De vordering van de eiser met betrekking tot de sloot wordt afgewezen, omdat hij geen belang meer heeft bij deze vordering.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 9971269 \ CV EXPL 22-2342
Vonnis van 8 augustus 2023
in de zaak van

1.[eiser 1],

te [woonplaats 1],
2.
[eiser 2],
te [woonplaats 2]
eisende partijen, hierna te noemen [eisers],
procederend in persoon,
tegen

1.[gedaagde 1],

te [woonplaats 3],
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 4],
gedaagde partijen, hierna te noemen [gedaagden],
procederend in persoon.

1.Samenvatting

1.1.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter [gedaagden] opgedragen om feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat [eisers] niet te goeder trouw was bij het plaatsen van (een gedeelte van) de muur op de grond van [gedaagden]. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagden] niet in de bewijsopdracht is geslaagd. De vordering van [eisers] zal daarom voor een belangrijk deel worden toegewezen. De kantonrechter legt hieronder uit waarom.

2.Het verdere verloop van de procedure

2.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 februari 2023;
- de akte met bijlagen van [gedaagden];
- de antwoordakte met bijlagen van [eisers].
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De beoordeling

3.1.
In het tussenvonnis van 7 februari 2023 heeft de kantonrechter aan [gedaagden] opgedragen om feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat [eisers] niet te goeder trouw was bij het plaatsen van (een gedeelte van) de muur op de grond van [gedaagden]. Om aan de bewijsopdracht te voldoen heeft [gedaagden] stukken in het geding gebracht.
[gedaagden] is niet geslaagd in de bewijsopdracht
3.2.
[gedaagden] stelt zich op het standpunt dat [eisers] niet te goeder trouw was ten tijde van het plaatsen van de muur omdat er in 2009 al grenspaaltjes tussen de percelen van [gedaagden] en [eisers] stonden en dat [eisers] deze bij bouwen van de muur bewust heeft genegeerd. Als onderbouwing van zijn stelling verwijst [gedaagden] naar een e-mail van het Kadaster van 16 maart 2023. Uit de e-mail volgt dat het Kadaster in 1990 ‘Veldwerk’ heeft gedaan op basis waarvan de grens is geregistreerd. Volgens [gedaagden] volgt hieruit dat er sinds 1990 grenspaaltjes tussen beide percelen staan, dat [eisers] de paaltjes heeft gezien bij het bouwen van de muur in 2009 en daarom niet te goeder trouw was.
3.3.
[gedaagden] verwijst ook naar een kadastrale kaart die [eisers] heeft ontvangen bij de koop van zijn woning. Uit de kaart volgt volgens [gedaagden] dat de hoek tussen de oostelijke en noordelijke perceelgrens (en noordelijke en westelijke perceelgrens) haaks is, waardoor [eisers] had moeten weten dat hij de muur op dezelfde wijze haaks op de oostelijke perceelgrens had moeten plaatsen om binnen de perceelgrenzen te blijven. Omdat [eisers] dat niet heeft gedaan was hij bij het bouwen van de muur volgens [gedaagden] niet te goeder trouw.
3.4.
[eisers] betwist de standpunten van [gedaagden] en voert -samengevat- aan dat de paaltjes pas bij de grensreconstructie in 2019 tussen de percelen zijn gezet en dat ook uit de overgelegde kadastrale kaart niet kan worden afgeleid dat hij de muur bewust op de grond van [gedaagden] heeft geplaatst.
3.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de e-mail van het Kadaster niet dat de grenspaaltjes al tijdens de bouw van de muur in 2009 tussen de percelen stonden. Zoals [eisers] heeft aangevoerd volgt uit de e-mail van het Kadaster weliswaar dat er in 1990 Veldwerk heeft plaatsgevonden, maar niet dat de grenspaaltjes in 1990 tussen de percelen zijn geplaatst. Bovendien volgt uit het bericht van het Kadaster dat het Veldwerk uit 1990 niet bruikbaar is omdat er is gemeten is op basis van coördinaten. Dit is volgens het Kadaster niet precies genoeg om een perceelgrens uit te zetten.
3.6.
Ook uit de kadastrale kaart volgt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat [eisers] de muur bewust op de grond van [gedaagden] heeft gebouwd. Er kan namelijk op basis van die kaart niet worden vastgesteld hoe groot de hoek tussen de noordelijke en oostelijke perceelgrens is en hoe schuin de perceelgrens precies loopt. Uit de kadastrale kaart volgt daarom niet dat [eisers] bij de bouw van de muur de hoek bewust groter heeft gemaakt, waardoor hij de muur (die ook schuin loopt) deels op de grond van [gedaagden] heeft geplaatst.
3.7.
Gelet op het voorgaande volgt uit de stukken die [gedaagden] heeft overgelegd niet dat [eisers] bij het plaatsen van de muur in 2009 niet te goeder trouw was. [gedaagden] is daarom niet geslaagd in zijn bewijsopdracht.
3.8.
Omdat [gedaagden] er niet in is geslaagd te bewijzen dat [eisers] niet te goeder trouw was, is er voldaan aan de voorwaarden van artikel 3:99 BW zoals genoemd in het tussenvonnis. De door [eisers] gevorderde verklaring voor recht dat de muur, die de feitelijke grens vormt tussen de percelen van partijen aan de noordkant van het perceel van [eisers], de juridische erfgrens is geworden, zal worden toegewezen. De strook grond tussen de noordelijke perceelgrens en de muur (zoals gearceerd in productie 1 bij de dagvaarding) wordt daarmee eigendom van [eisers]. Ook zal [gedaagden] worden veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan wijziging van de kadastrale erfgrens in de openbare registers.
[eisers] heeft geen belang bij zijn vordering over de sloot
3.9.
[eisers] heeft, zoals opgenomen in het tussenvonnis onder 4.1., ook gevorderd [gedaagden] te veroordelen om de sloot tussen de percelen vrij te maken en vrij te houden van zaken. Volgens [eisers] betreft dit een gemeenschappelijke sloot waarop hij afwatert en wordt dit afwateren beperkt door [gedaagden] omdat hij een bomstomp in de sloot heeft gegooid.
3.10.
[gedaagden] stelt zich op het standpunt dat de sloot op zijn grond ligt, dat [eisers] daarom geen recht heeft op afwateren en dat hij met de sloot mag doen wat hij wil. Tijdens de descente op 8 november 2022 heeft [gedaagden] toegezegd dat hij de boomstomp die dag zou verwijderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 december 2022 heeft de kantonrechter geconstateerd (en heeft [eisers] bevestigd) dat [gedaagden] de boomstomp heeft verwijderd. Omdat niet gesteld of gebleken is dat de sloot nog op andere wijze geblokkeerd wordt, heeft [eisers] naar het oordeel van de kantonrechter geen belang meer bij zijn vordering.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verklaart voor recht dat de feitelijke erfgrens tussen de percelen van [eisers] en [gedaagden], welke wordt gevormd door een muur, door verjaring de juridische erfgrens is geworden en dat de strook grond tussen de noordelijke perceelgrens en de muur (zoals gearceerd in productie 1 bij de dagvaarding) daarmee eigendom van [eisers] is geworden;
4.2.
veroordeelt [gedaagden] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan de wijziging van de kadastrale erfgrens in de openbare registers en bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking indien [gedaagden] met de medewerking in gebreke blijft;
4.3.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, tot dit vonnis aan de zijde van [eisers] begroot op € 50,- voor reiskosten;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2023.