ECLI:NL:RBOVE:2023:3381

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
C/08/278475 / HA ZA 22-86
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over oplevertermijn en schadevergoeding in aannemingsovereenkomst tussen Asbest Verwijdering Totaal B.V. en [partij] B.V.

In deze zaak heeft Asbest Verwijdering Totaal B.V. (hierna: AVT) in opdracht van [partij] B.V. sloop- en saneringswerkzaamheden verricht. Het geschil betreft de vraag of AVT recht heeft op betaling van de resterende aanneemsom of dat [partij] een vordering op AVT heeft wegens wanprestatie. De rechtbank oordeelt dat AVT tekort is geschoten in haar verplichting om het werk tijdig op te leveren. AVT heeft niet kunnen bewijzen dat de oplevertermijn is verlengd. De rechtbank stelt vast dat [partij] niet voldoende heeft onderbouwd dat zij schade heeft geleden door de overschrijding van de oplevertermijn. [partij] krijgt de gelegenheid om haar vorderingen nader te onderbouwen, waarna een nieuwe mondelinge behandeling zal plaatsvinden. De rechtbank behandelt ook de vorderingen in reconventie van [partij], die onder andere schadevergoeding vordert wegens de vertraging en kosten die zij heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de afspraken tussen partijen niet voldoende zijn komen vast te staan, en dat [partij] in de gelegenheid wordt gesteld om bewijsstukken aan te leveren ter onderbouwing van haar vorderingen. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/278475 / HA ZA 22-86
Vonnis van 16 augustus 2023
in de zaak van
ASBEST VERWIJDERING TOTAAL B.V., hierna genoemd: “AVT”,
gevestigd in Kaatsheuvel,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat: mr. I.C.A. Franken,
tegen
[partij] B.V., hierna genoemd: “ [partij] ”,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat: mr. K.J.J. Kroeze.

1.Samenvatting

1.1.
AVT heeft in opdracht van [partij] sloop- en saneringswerkzaamheden verricht. In de kern draait het geschil erom of hetzij AVT recht heeft op betaling van de resterende aanneemsom, hetzij aan [partij] een (verrekenbare) vordering op AVT toekomt op grond van hoofdzakelijk wanprestatie.
De rechtbank is van oordeel dat AVT tekort is geschoten in haar verplichting om het werk tijdig op te leveren. AVT is niet geslaagd in het eerder opgedragen bewijs van haar stelling dat de overeengekomen oplevertermijn is verlengd. Vooralsnog kan echter niet worden vastgesteld dat [partij] wegens de overschrijding van de oplevertermijn de schade heeft geleden waarvan zij vergoeding vordert. [partij] zal in de gelegenheid worden gesteld om een aantal onderdelen van haar vordering nader per akte te onderbouwen, waarop AVT vervolgens mag reageren. Daarna zal een nieuwe mondelinge behandeling plaatsvinden.
1.2.
Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot haar beslissing is gekomen (onder 5.). Eerst zal de rechtbank het verloop van de procedure weergeven (onder 2.), feiten uiteenzetten die tussen partijen niet ter discussie staan (onder 3.) en de over en weer ingestelde vorderingen omschrijven (onder 4.).

2.Het procesverloop

2.1.
AVT heeft [partij] bij dagvaarding van 2 maart 2022 in deze procedure betrokken. [partij] voert verweer, waartoe zij een conclusie van antwoord heeft genomen. Daarbij heeft [partij] ook reconventionele vorderingen ingesteld. AVT voert op haar beurt verweer tegen de vorderingen van [partij] , waartoe zij een conclusie van antwoord in reconventie heeft genomen. Vervolgens heeft [partij] nadere stukken ingebracht. Op 27 september 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij AVT en [partij] gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen. De rechtbank heeft daarbij mondeling uitspraak gedaan, waarbij een bewijsopdracht aan AVT is verstrekt. Op 16 januari 2023 hebben getuigenverhoren plaatsgevonden, waarna AVT een conclusie na enquête en [partij] een antwoordconclusie hebben genomen. Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

3.Feiten

3.1.
Bij de beoordeling wordt uitgegaan van de volgende feiten:
i. [partij] heeft in onderaanneming aan AVT opgedragen om een te slopen gebouw in Sliedrecht te saneren van asbest en te strippen, ter voorbereiding op de verdere sloop van het gebouw door [partij] . De overeenkomst van partijen is neergelegd in een opdrachtbevestiging van 27 mei 2021. Daarin is bepaald dat AVT het werk uiterlijk op 20 augustus 2021 zal opleveren. De aanneemsom is bepaald op € 175.000 exclusief btw. De algemene voorwaarden van [partij] zijn op de overeenkomst van toepassing verklaard. [partij] heeft de opdracht tot de algehele sloop van het gebouw, waartoe ook de door haar aan AVT uitbestede werkzaamheden behoren, verstrekt gekregen van [bedrijf] B.V. (hierna: ‘ [bedrijf] ’). De sloop is onderdeel van een nieuwbouwproject.
[partij] heeft de aanneemsom tot een bedrag van € 70.000 exclusief btw onbetaald gelaten. [partij] heeft bij brief van haar advocaat van 25 oktober 2021 aan AVT verklaard dat zij haar schuld van € 70.000 exclusief btw verrekent met een haar toekomende vordering op AVT tot schadevergoeding.
[partij] heeft op 16 mei 2022 een factuur van AVT van € 12.500 exclusief btw betaald voor verricht werk op een project in Lisse, hoewel [partij] in haar brief van 25 oktober 2021 had verklaard ook deze schuld te verrekenen met haar vordering op AVT.

4.De vorderingen

in conventie

4.1.
AVT vordert (verkort weergegeven), na wijziging van eis, veroordeling van [partij] om haar € 70.000 exclusief btw te betalen.
4.2.
Daaraan legt AVT ten grondslag dat [partij] haar het resterende gedeelte van de aanneemsom is verschuldigd.
4.3.
[partij] voert daartegen aan dat haar schuld aan AVT teniet is gegaan doordat zij die heeft verrekend met een haar toekomende vordering op AVT tot betaling van € 154.216,27 (zie 4.4).
in reconventie
4.4.
[partij] vordert (verkort weergegeven), na wijziging van eis, veroordeling van AVT (1) om haar € 154.216,27 te betalen en (2) om haar € 12.500 te betalen, voor zover deze vorderingen niet in mindering strekken op de vordering van AVT in conventie.
4.5.
Aan haar vordering (1) legt [partij] ten grondslag dat AVT gehouden is om de schade te vergoeden die zij lijdt wegens het overschrijden van de oplevertermijn, om haar de kosten te vergoeden van door haarzelf verrichte werkzaamheden die behoren tot de aan AVT verstrekte opdracht, en om haar de koopprijs te betalen van aan AVT verkochte tapijttegels.
[partij] legt aan haar vordering (2) ten grondslag dat zij haar betaling van de factuur van € 12.500 exclusief btw niet was verschuldigd, omdat zij die schuld al had verrekend met haar vordering op AVT.
4.6.
AVT voert daartegen aan dat zij niet gehouden is tot betaling van de door [partij] gevorderde schadevergoeding, kosten en koopprijs, en dat [partij] haar betaling van € 12.500 wel was verschuldigd.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
De rechtbank kwalificeert de overeenkomst van partijen als een overeenkomst van aanneming van werk (artikel 7:750 BW). De voorwaarden van de overeenkomst zijn neergelegd in de opdrachtbevestiging, die door [partij] is opgesteld en door AVT is ondertekend. Anders dan AVT lijkt te veronderstellen, komt haar geen beroep toe op de bepalingen uit de offerte die zij heeft uitgebracht voorafgaand aan de toezending van de opdrachtbevestiging door [partij] . Het in de offerte van AVT vervatte aanbod geldt namelijk als verworpen doordat de opdrachtbevestiging van [partij] daarvan (significant) afwijkt (artikel 6:225 lid 1 BW).
5.2.
De toewijsbaarheid van de vordering van AVT is afhankelijk van de vraag in hoeverre aan [partij] een verrekenbare tegenvordering toekomt. Voordat de rechtbank aan de behandeling van de over en weer ingestelde vorderingen toekomt, zullen geschilpunten worden behandeld die zien op de oplevertermijn, op de omvang van de aan AVT verstrekte opdracht en op het bestaan van een door [partij] gestelde afspraak tot vergoeding van door haar gemaakte kosten en geleden schade.
De oplevertermijn
5.3.
Anders dan AVT stelt, is niet komen vast te staan dat partijen zijn overeengekomen om de oplevertermijn van 20 augustus 2021 te verlengen naar 10 september 2021.
5.3.1.
Bij mondelinge uitspraak van 27 september 2022 heeft de rechtbank aan AVT opgedragen om haar stelling te bewijzen dat de heer [naam 1] , de directeur van [partij] , zodanige mededelingen heeft gedaan dat zij daaruit redelijkerwijs mocht afleiden dat de oplevertermijn naar 10 september 2021 werd verschoven.
5.3.2.
AVT is niet in de bewijsopdracht geslaagd.
5.3.3.
AVT heeft drie getuigen laten horen, namelijk de heer [naam 2] (voormalig directeur van AVT), de heer [naam 3] (voormalig uitvoerder bij AVT) en de genoemde heer [naam 1] .
5.3.4.
[naam 2] heeft als getuige onder andere verklaard: dat [naam 1] twee bezoeken aan het werk heeft gebracht, waarbij hij en [naam 3] met [naam 1] hebben gesproken; dat tijdens het tweede bezoek van [naam 1] door hem en [naam 3] aan [naam 1] duidelijk is gemaakt dat AVT de planning niet zou halen en dat AVT zeker twee weken extra nodig zou hebben; en dat [naam 1] toen aangaf dat een uitloop van de planning met twee weken (in principe) geen probleem zou zijn, omdat [partij] die vertraging weer zou kunnen inhalen bij de door haar te verrichten sloopwerkzaamheden.
5.3.5.
[naam 3] heeft onder andere verklaard: dat [naam 1] twee bezoeken aan het werk heeft gebracht, waarbij hij en [naam 2] met [naam 1] hebben gesproken; dat hij en [naam 2] tijdens het eerste bezoek aan [naam 1] hebben meegedeeld dat AVT de oplevertermijn niet zou halen en dat er sprake zou zijn van één of anderhalve week uitloop; dat [naam 1] toen zei dat dit niet erg was en dat deze uitloop wel door [partij] kon worden ingehaald; en dat (bij weten van [naam 3] ) [naam 2] nadien tegen [naam 1] heeft gezegd dat de uitloop van slechts één of anderhalve week niet haalbaar was, waarna tijdens het tweede bezoek van [naam 1] door hem, [naam 2] en [naam 1] is vastgesteld dat de oplevertermijn werd uitgesteld met in totaal drie weken.
5.3.6.
[naam 1] heeft onder andere verklaard: dat hij het werk twee keer heeft bezocht, maar dat daarbij niet over de planning is gesproken; dat hij later wel door [naam 2] is gebeld op zijn vakantieadres, en dat [naam 2] toen aangaf dat AVT de planning niet zou halen; dat hij niet heeft ingestemd met een verlenging van de oplevertermijn, en niet heeft gezegd dat de uitloop van de werkzaamheden van AVT geen probleem was en door [partij] kon worden ingehaald.
5.3.7.
Anders dan AVT betoogt, kan zij niet op basis van de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] in het opgedragen bewijs geslaagd worden geacht. Volgens de verklaring van [naam 2] is gesproken over een uitloop van twee weken, maar niet valt in te zien hoe hij daaruit heeft mogen begrijpen dat de oplevertermijn van 20 augustus werd verlengd naar 10 september 2021; het zou dan immers gaan om een verlenging van drie weken. [naam 2] heeft verder verklaard dat hij niet weet of met [naam 1] is gesproken over de datum van 10 september 2021.
[naam 3] heeft weliswaar verklaard dat is vastgesteld dat de oplevertermijn met drie weken werd uitgesteld, waarmee de nieuwe oplevertermijn inderdaad zou uitkomen op 10 september 2021. Maar [naam 3] heeft desgevraagd niet kunnen verduidelijken hoe dat vaststellen concreet is gegaan en wat [naam 1] daarbij heeft gezegd. Bovendien heeft [naam 3] vervolgens verklaard dat de woorden van [naam 1] erop neerkwamen dat als de vertraging beperkt zou blijven tot drie weken, de vertraging geen consequenties zou hebben voor AVT zolang deze ook geen consequenties zou hebben voor [partij] . Uit dergelijke bewoordingen kan redelijkerwijs geen (onvoorwaardelijke) verlenging van de oplevertermijn worden afgeleid.
5.3.8.
Bovendien bevatten de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] onderling wezenlijke tegenstrijdigheden. Immers, volgens de verklaring van [naam 3] zou tijdens het eerste bezoek van [naam 1] al aan [naam 1] te kennen zijn gegeven dat de oplevertermijn niet gehaald zou worden (en zou [naam 1] toen hebben gezegd dat een vertraging van één of anderhalve week door [partij] zou kunnen worden ingehaald), terwijl volgens de verklaring van [naam 2] pas tijdens het tweede bezoek van [naam 1] is gesproken over de planning. Bovendien heeft [naam 2] verklaard dat een uitloop van twee weken is besproken, terwijl [naam 3] heeft verklaard dat tijdens het tweede bezoek van [naam 1] een uitstel van drie weken is vastgesteld.
5.3.9.
Verder stroken de getuigenverklaringen van [naam 2] en [naam 3] niet met de bij dagvaarding door AVT ingenomen stelling dat de verlenging van de oplevertermijn met drie weken, is overeengekomen in overleg met de heer [naam 4] , de projectleider van [partij] (met instemming van [naam 1] ). Volgens de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] was [naam 4] namelijk niet aanwezig bij de tweede bespreking met [naam 1] (en overigens ook niet bij de eerste bespreking) die volgens AVT tot de drieweekse verlenging van de oplevertermijn heeft geleid.
5.3.10.
Tot slot heeft AVT in de dagvaarding gesteld dat de vermeende verlenging van de oplevertermijn ook is besproken met de heer [naam 5] , commercieel manager bij [partij] . AVT heeft de heer [naam 5] echter niet als getuige doen horen.
De omvang van de opdracht
5.4.
Anders dan AVT betoogt, stelt de rechtbank vast dat ook de sloop van het gips achter de natte wanden van het bewuste gebouw behoort tot het door haar aangenomen werk.
5.4.1.
In de opdrachtbevestiging is de volgende beschrijving opgenomen van het aan AVT opgedragen sloopwerk: “
Strippen van het gehele gebouw ten behoeve totaal sloop, gebouw wordt betoncasco opgeleverd aan [partij] (metselwanden mogen achterblijven)”. Deze bewoordingen wijzen erop dat AVT ook de betreffende gipslagen behoorde te strippen en alleen de metselwanden mocht laten staan, zo heeft [partij] onweersproken aangevoerd. AVT heeft geen concrete omstandigheden gesteld waaruit volgt dat partijen niettemin hebben bedoeld om de bewuste gipslagen uit te zonderen van het opgedragen werk.
5.4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft AVT, bij monde van de heer [naam 2] , toegelicht dat zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst wel met [partij] heeft afgesproken om het gips te verwijderen, maar dat het haar niet bekend was dat ook achter de natte wanden gips aanwezig was (van maar liefst vijf lagen dik). Dat AVT zich naar eigen zeggen op de aanwezigheid van de betreffende gipslagen verkeken heeft, maakt echter niet dat deze buiten het bereik van het aangenomen werk vallen. [partij] mocht in redelijkheid verwachten dat AVT ook het bewuste gips zou verwijderen, nu niet gesteld of gebleken is dat zij zich ervan bewust was dat, naar AVT stelt, AVT de betreffende gipslagen over het hoofd had gezien. Daar komt bij dat AVT er zelf voor verantwoordelijk was om de omvang van de klus adequaat te inventariseren.
De door [partij] gestelde afspraak tot vergoeding van kosten en schade
5.5.
Niet ter discussie staat dat partijen gaandeweg de uitvoering van het werk door AVT, zijn overeengekomen dat het toen nog aanwezige gips door [partij] zou worden verwijderd in plaats van door AVT. Daardoor kon AVT zich toeleggen op de andere onderdelen van de opdracht en kon vertraging worden tegengegaan.
5.6.
[partij] stelt dat is afgesproken dat de kosten van het door haar uit te voeren gedeelte van het werk dat aan AVT was opgedragen, en ook de door haar te lijden schade wegens het overschrijden van de oplevertermijn, verrekend zal worden met de aan AVT verschuldigde prijs. AVT betwist deze afspraak.
5.7.
De rechtbank oordeelt dat de door [partij] gestelde afspraak niet is komen vast te staan.
5.7.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is van de zijde van [partij] toegelicht dat de bewuste afspraak stilzwijgend zou zijn gemaakt; de heer [naam 4] ( [partij] ) heeft verklaard aan de heer [naam 2] (AVT) te hebben meegedeeld dat verrekening van de door [partij] te maken kosten en te lijden schade zou plaatsvinden, en de heer [naam 2] zou daar niet op hebben gereageerd.
5.7.2.
[partij] heeft in de gegeven omstandigheden aan het gestelde stilzwijgen van de heer [naam 2] niet zonder meer het vertrouwen mogen ontlenen dat AVT instemde met de verrekenbaarheid van de door [partij] te maken kosten en te lijden schade. De door [partij] aangehaalde mededeling van de heer [naam 4] ziet zeer algemeen op door haar te maken kosten en te lijden schade, zonder dat daarbij kennelijk is gespecificeerd welk tarief [partij] zou hanteren, in hoeverre ook materieelkosten in rekening zouden worden gebracht en op welke schadeposten werd gedoeld. Bij gebreke van een duidelijke afbakening van de omvang van de bewuste kosten en schade, mocht [partij] er niet zonder meer vanuit gaan dat [naam 2] bereid was AVT deze voor haar rekening te laten nemen, laat staan zonder daar verder over na te denken of hierover intern overleg te voeren.
De vordering van [partij] tot vergoeding van vertragingsschade
5.8.
[partij] vordert ten eerste vergoeding van schade die zij stelt te hebben geleden doordat AVT de overeengekomen oplevertermijn van 20 augustus 2021 heeft overschreden. Volgens [partij] bestaat deze schade uit kosten van € 52.325 wegens het stilstaan van twee kranen, extra kosten van € 3.400 voor projectleiding, een door haar aan [bedrijf] betaalde schadevergoeding van € 50.000, en extra kosten van € 41.111,27 voor het afvoeren van puin.
5.9.
De rechtbank stelt vast dat AVT tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting om het werk uiterlijk op 20 augustus 2021 op te leveren. AVT is er immers niet in geslaagd om te bewijzen dat de oplevertermijn is verlengd, en tussen partijen staat vast dat AVT het werk niet op of voor 20 augustus 2021 heeft opgeleverd. Wanneer het werk wel door AVT is opgeleverd staat tussen partijen ter discussie.
Uit het voorgaande volgt dat voor zover komt vast te staan dat [partij] schade heeft geleden als gevolg van het overschrijden van de oplevertermijn, AVT in beginsel gehouden is om die schade te vergoeden (artikel 6:74 BW).
5.10.
AVT voert in zijn algemeenheid tegen dit onderdeel van de vordering van [partij] aan dat gedeelten van het gebouw wel binnen de oplevertermijn waren gesaneerd en vrijgegeven, zodat [partij] die gedeelten alvast had kunnen slopen.
De rechtbank gaat aan dat verweer voorbij. Niet ter discussie staat dat volgens de planning waaraan AVT zich heeft gecommitteerd, [partij] pas met de door haar uit te voeren sloopwerkzaamheden zou beginnen nadat AVT het door haar uit te voeren sanerings- en stripwerk volledig zou hebben afgerond. [partij] heeft toegelicht dat de toepasselijke regelgeving en de veiligheidseisen het niet toelieten dat zij over zou gaan tot de sloop van een gedeelte van het gebouw, zolang AVT in datzelfde gebouw nog werkzaamheden uitvoerde. In het licht van het voorgaande heeft AVT onvoldoende gemotiveerd dat [partij] niettemin zonder bezwaar alvast met een gedeelte van het door haar uit te voeren sloopwerk had kunnen beginnen.
5.11.
Ook verwerpt de rechtbank het beroep van AVT op schending van de klachtplicht door [partij] als bedoeld in artikel 6:89 BW. Over een vertraging in de nakoming hoeft namelijk niet te worden geklaagd, aangezien de klachtplicht niet ziet op gevallen van niet-tijdige nakoming. [1]
-
De kraankosten (€ 52.325)
5.12.
[partij] voert aan dat de twee kranen, een Hitachi 300 en een Hitachi 690, naar de bewuste locatie zijn vervoerd om te worden ingezet bij de door haar te verrichten sloopwerkzaamheden; dat de kranen echter dertien dagen hebben stilgestaan omdat de aan AVT opgedragen werkzaamheden op 20 augustus 2021 nog niet gereed waren; en dat het stilstaan van de Hitachi 300 en de Hitachi 690 haar respectievelijk € 1.375 en € 2.650 per dag heeft gekost.
5.13.
Dit onderdeel van de vordering zal niet worden toegewezen.
5.13.1.
In de eerste plaats heeft [partij] niet behoorlijk toegelicht waarom de door haar genoemde kosten aangemerkt moeten worden als te vergoeden schade. De rechtbank begrijpt dat de betreffende kranen eigendom zijn van [partij] . Kennelijk verhuurt [partij] deze kranen, gezien de prijslijst die zij heeft overgelegd ter onderbouwing van haar vordering (productie 7). Echter, niet gesteld of gebleken is dat [partij] huurinkomsten is misgelopen doordat de kranen vanwege de vertraging langer op het bewuste project aanwezig waren.
5.13.2.
In de tweede plaats kan uit hetgeen [partij] heeft aangedragen niet worden opgemaakt dat de kranen inderdaad dertien dagen hebben stilgestaan wegens de overschrijding van de oplevertermijn. De rechtbank begrijpt uit het betoog van [partij] dat om vertraging tegen te gaan, de kranen zijn ingezet bij werkzaamheden die behoorden tot de aan AVT verstrekte opdracht, met name bij de verwijdering van gips. [partij] heeft echter niet behoorlijk inzichtelijk gemaakt, in het licht van dat betoog, op welke dagen de kranen dan wel hebben stilgestaan. Daar komt bij dat, afgaande op de eigen stellingen van [partij] , de Hitachi 300 al sinds 30 juli 2021 op het werk aanwezig was en dat de Hitachi 690 pas op 26 augustus 2021 is aangevoerd. [2] [partij] heeft niet uitgelegd hoe die aanvoerdata zich verhouden tot haar stelling dat de kranen bestemd waren om direct na de overeengekomen opleverdatum van 20 augustus 2021 te worden ingezet, en dat zij dagelijks schade lijdt bij het stilstaan van de kranen.
5.13.3.
[partij] heeft subsidiair gesteld dat AVT aansprakelijk is voor de kraankosten die zij heeft gemaakt bij de verwijdering van het gips, op de grond dat AVT tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen door dit deel van de opdracht niet uit te voeren. De rechtbank verwerpt die stelling, omdat niet ter discussie staat dat partijen nader zijn overeengekomen dat [partij] de betreffende werkzaamheden zou verrichten in plaats van AVT (zie 5.5).
- Extra projectleiding (€ 3.400)
5.14.
[partij] voert aan dat zij wegens de vertraging in de uitvoering van het werk door AVT, veertig extra uren aan projectleiding heeft moeten besteden. Het gaat volgens [partij] met name om overleg met AVT over de planning van het door AVT uit te voeren werk, het aanpassen van haar eigen planning, het aansturen van extra werkzaamheden en afstemming met [bedrijf] .
5.15.
Dit onderdeel van de vordering zal niet worden toegewezen. [partij] heeft in het licht van het gevoerde verweer onvoldoende inzichtelijk gemaakt wanneer de extra werkzaamheden zijn verricht. Daardoor kan ook niet worden vastgesteld of AVT toen in verzuim verkeerde. Daarnaast heeft [partij] niet behoorlijk toegelicht door wie de bewuste uren zijn gemaakt, en is niet gesteld of gebleken dat de betreffende projectleider(s) vanwege deze extra werkzaamheden niet op andere projecten konden worden ingezet. Tot slot is onduidelijk waarop het tarief van € 85 per uur is gebaseerd dat [partij] bij haar schadeberekening hanteert.
- De aan [bedrijf] betaalde schadevergoeding (€ 50.000)
5.16.
[partij] voert aan dat zij € 50.000 aan [bedrijf] heeft betaald ter vergoeding van schade die het gevolg is van de door AVT veroorzaakte vertraging. [bedrijf] had haar schade aanvankelijk begroot op € 66.250, op basis van een kostenspecificatie die [partij] als productie 11 heeft overgelegd.
5.17.
In het licht van het door AVT gevoerde verweer, kan de rechtbank vooralsnog niet vaststellen dat [bedrijf] de betreffende kosten heeft gemaakt als gevolg van de aan AVT toerekenbare vertraging.
5.18.
[partij] zal in de gelegenheid worden gesteld om bij akte nader te onderbouwen waarop de in de genoemde specificatie vermelde kosten precies zien, wanneer [bedrijf] die heeft gemaakt en dat die het gevolg zijn van de niet-tijdige oplevering door AVT.
- Extra kosten voor afvoeren puin (€ 41.111,27)
5.19.
[partij] voert aan dat zij wegens de niet-tijdige oplevering door AVT, niet meer in de gelegenheid was om het door haar afgevoerde puin eerst op de slooplocatie te breken. Volgens [partij] heeft zij hierdoor 13.261,70 ton puin in niet-afgebroken staat moeten afvoeren, wat tot meerkosten van € 3,10 per ton heeft geleid ten opzichte van haar begroting.
5.20.
De rechtbank kan vooralsnog niet vaststellen dat [partij] meerkosten heeft gemaakt ter hoogte van het gestelde bedrag. Weliswaar heeft [partij] met wegingsbonnen en facturen onderbouwd welke afvoerkosten zij feitelijk heeft gemaakt (productie 9 [partij] ). Maar [partij] heeft niet met bewijs onderbouwd dat, naar zij stelt maar AVT betwist, de afvoerkosten slechts € 1,40 per ton zouden hebben bedragen als zij het puin in afgebroken staat zou hebben aangeleverd.
5.21.
[partij] zal in de gelegenheid worden gesteld om met bewijsstukken te onderbouwen dat de afvoer van het puin € 1,40 per ton zou hebben gekost als het puin vooraf zou zijn gebroken.
De door [partij] gevorderde vergoeding wegens minderwerk
5.22.
[partij] vordert betaling van € 5.380 ter vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt bij de uitvoering van werkzaamheden die behoren tot de aan AVT verstrekte opdracht. Die werkzaamheden bestaan volgens [partij] , zo begrijpt de rechtbank, uit het verwijderen van gips (zie 5.5). Voor zover [partij] heeft bedoeld te stellen dat zij naast het verwijderen van gips ook andere werkzaamheden heeft verricht die onder de aan AVT verstrekte opdracht vielen, heeft zij onvoldoende gespecificeerd om welke werkzaamheden het gaat en hoeveel tijd en kosten zij daaraan heeft besteed. De kosten waarvan [partij] vergoeding vordert bestaan volgens haar berekening uit een bedrag van € 2.500 voor de inzet van bobcats en een bedrag van € 2.880 aan zeventig manuren tegen een uurtarief van
€ 40.
5.23.
Dit onderdeel van de vordering is vooralsnog niet zonder meer toewijsbaar.
5.23.1.
Vast is komen te staan dat de sloop van het gips in zijn volledigheid behoort tot het oorspronkelijk door AVT aangenomen werk (zie 5.4). Niet ter discussie staat, zoals gezegd, dat gaandeweg de uitvoering van het werk is afgesproken dat [partij] het toen nog aanwezige gips zou verwijderen (zie 5.5). AVT betwist echter dat [partij] de genoemde kosten heeft gemaakt bij de verwijdering van het gips.
5.23.2.
Als primaire grondslag voor dit onderdeel van de vordering draagt [partij] aan dat zij met AVT heeft afgesproken dat de kosten voor dit deel van het aan AVT opgedragen werk, verrekend zullen worden met de aanneemsom. Deze door [partij] gestelde afspraak is, zoals gezegd, echter niet komen vast te staan (zie 5.7).
5.23.3.
Wel is de vordering mogelijk (deels) toewijsbaar op de grond dat uit de aard van de aannemingsovereenkomst en de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit (zie artikel 6:248 lid 1 BW), dat voor zover aan AVT opgedragen werkzaamheden feitelijk door [partij] zijn verricht, het met die werkzaamheden corresponderende gedeelte van de aanneemsom niet door [partij] is verschuldigd. Anders dan [partij] betoogt, kan het op de aanneemsom in te houden bedrag niet zonder meer gelijk worden gesteld aan de kosten die zij heeft gemaakt bij de uitvoering van het minderwerk. [3] Beslissend is wat de waarde van dit deel van het werk is zoals die besloten ligt in de aanneemsom. Niet gesteld of gebleken is dat partijen een specifieke prijs aan dit deel van het werk hebben toegekend. Daarom is het redelijk om het op de aanneemsom in te houden deel, vast te stellen op een bedrag dat evenredig is aan de verhouding tussen de omvang van het minderwerk en de totale omvang van de opdracht. Uit de tot dusver door [partij] gestelde feiten kan echter niet worden afgeleid wat de verhouding is tussen de door haar uitgevoerde sloop van het gips ten opzichte van het gehele door AVT aangenomen werk.
5.24.
[partij] zal in de gelegenheid worden gesteld om te onderbouwen wat de omvang is van het minderwerk (het door haar gesloopte gips) in verhouding tot het gehele aan AVT opgedragen werk.
De door [partij] gevorderde koopprijs
5.25.
[partij] vordert betaling van de koopprijs van € 2.000 die zij stelt met AVT te zijn overeengekomen voor de levering van tapijttegels.
AVT voert daartegen aan dat [partij] de tapijttegels niet aan haar heeft verkocht maar aan een derde partij, met wie zij [partij] in contact heeft gebracht.
5.26.
De rechtbank kan vooralsnog niet vaststellen dat AVT als koper is opgetreden, zoals [partij] stelt. AVT heeft (in de persoon van de heer [naam 2] ) met betrekking tot de bewuste tapijttegels per WhatsApp aan [partij] bericht “
wat wil je ervoor hebben?” en “
weet waarschijnlijk iemand”, zo blijkt uit door [partij] ingebrachte stukken (productie 17). Naar het oordeel van de rechtbank heeft [partij] daaruit niet zonder meer mogen begrijpen dat AVT de tapijttegels zelf wilde kopen.
5.27.
De rechtbank zal [partij] in de gelegenheid stellen om nader te onderbouwen waaruit zij heeft mogen begrijpen dat AVT zelf de tapijttegels wilde kopen. Daarbij dient [partij] ook te verduidelijken of zij de tapijttegels heeft afgeleverd aan ofwel AVT ofwel de bewuste derde, en of (bij haar weten) die derde de genoemde koopprijs aan AVT heeft betaald.
De verdere procesgang
5.28.
Nadat [partij] haar akte heeft genomen zal AVT in de gelegenheid worden gesteld om een antwoordakte te nemen. Beide akten dienen zo bondig mogelijk te worden gehouden en alleen gericht te zijn op door [partij] aan te dragen onderbouwing zoals genoemd in 5.18., 5.21., 5.24. en 5.27.
5.29.
Nadat de akten genomen zijn zal een nieuwe mondelinge behandeling plaatsvinden. Daarbij zal onderzocht worden of een schikking kan worden bereikt. Ook kunnen zo nodig nadere inlichtingen worden ingewonnen. Er zal geen gelegenheid worden gegeven aan de advocaten om spreekaantekeningen voor te dragen.
5.30.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing in conventie en in reconventie

De rechtbank
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van
27 september 2023 voor het nemen van een akte door [partij]waarin zij de in 5.18., 5.21., 5.24. en 5.27. genoemde onderbouwing kan aanleveren;
6.2.
bepaalt dat
AVT uiterlijk op 8 november 2023 de in 5.28. genoemde antwoordaktekan nemen;
6.3.
bepaalt dat er een nieuwe mondelinge behandeling zal plaatsvinden en
stelt beide partijen in de gelegenheid om op de rol van 27 september 2023 opgave te doen van hun verhinderdatain de periode van 15 november 2023 tot en met februari 2024;
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2023. (HJB)

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld Hof ’s-Hertogenbosch 23 augustus 2001, ECLI:NL:GHSHE: 2001:AD3875, r.o. 4.7
2.Volgens de toelichting van [partij] in haar op 27 september 2022 ingediende akte (onder nummer 3) zou het gaan om 30 juli en 26 augustus
3.Overigens heeft AVT er terecht op gewezen dat de berekening van die kosten door [partij] een fout bevat, aangezien de vermenigvuldiging van 70 uren tegen een uurtarief van € 40 resulteert in € 2.800 en niet in € 2.880.