5.3.Anders dan AVT stelt, is niet komen vast te staan dat partijen zijn overeengekomen om de oplevertermijn van 20 augustus 2021 te verlengen naar 10 september 2021.
5.3.1.Bij mondelinge uitspraak van 27 september 2022 heeft de rechtbank aan AVT opgedragen om haar stelling te bewijzen dat de heer [naam 1] , de directeur van [partij] , zodanige mededelingen heeft gedaan dat zij daaruit redelijkerwijs mocht afleiden dat de oplevertermijn naar 10 september 2021 werd verschoven.
5.3.2.AVT is niet in de bewijsopdracht geslaagd.
5.3.3.AVT heeft drie getuigen laten horen, namelijk de heer [naam 2] (voormalig directeur van AVT), de heer [naam 3] (voormalig uitvoerder bij AVT) en de genoemde heer [naam 1] .
5.3.4.[naam 2] heeft als getuige onder andere verklaard: dat [naam 1] twee bezoeken aan het werk heeft gebracht, waarbij hij en [naam 3] met [naam 1] hebben gesproken; dat tijdens het tweede bezoek van [naam 1] door hem en [naam 3] aan [naam 1] duidelijk is gemaakt dat AVT de planning niet zou halen en dat AVT zeker twee weken extra nodig zou hebben; en dat [naam 1] toen aangaf dat een uitloop van de planning met twee weken (in principe) geen probleem zou zijn, omdat [partij] die vertraging weer zou kunnen inhalen bij de door haar te verrichten sloopwerkzaamheden.
5.3.5.[naam 3] heeft onder andere verklaard: dat [naam 1] twee bezoeken aan het werk heeft gebracht, waarbij hij en [naam 2] met [naam 1] hebben gesproken; dat hij en [naam 2] tijdens het eerste bezoek aan [naam 1] hebben meegedeeld dat AVT de oplevertermijn niet zou halen en dat er sprake zou zijn van één of anderhalve week uitloop; dat [naam 1] toen zei dat dit niet erg was en dat deze uitloop wel door [partij] kon worden ingehaald; en dat (bij weten van [naam 3] ) [naam 2] nadien tegen [naam 1] heeft gezegd dat de uitloop van slechts één of anderhalve week niet haalbaar was, waarna tijdens het tweede bezoek van [naam 1] door hem, [naam 2] en [naam 1] is vastgesteld dat de oplevertermijn werd uitgesteld met in totaal drie weken.
5.3.6.[naam 1] heeft onder andere verklaard: dat hij het werk twee keer heeft bezocht, maar dat daarbij niet over de planning is gesproken; dat hij later wel door [naam 2] is gebeld op zijn vakantieadres, en dat [naam 2] toen aangaf dat AVT de planning niet zou halen; dat hij niet heeft ingestemd met een verlenging van de oplevertermijn, en niet heeft gezegd dat de uitloop van de werkzaamheden van AVT geen probleem was en door [partij] kon worden ingehaald.
5.3.7.Anders dan AVT betoogt, kan zij niet op basis van de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] in het opgedragen bewijs geslaagd worden geacht. Volgens de verklaring van [naam 2] is gesproken over een uitloop van twee weken, maar niet valt in te zien hoe hij daaruit heeft mogen begrijpen dat de oplevertermijn van 20 augustus werd verlengd naar 10 september 2021; het zou dan immers gaan om een verlenging van drie weken. [naam 2] heeft verder verklaard dat hij niet weet of met [naam 1] is gesproken over de datum van 10 september 2021.
[naam 3] heeft weliswaar verklaard dat is vastgesteld dat de oplevertermijn met drie weken werd uitgesteld, waarmee de nieuwe oplevertermijn inderdaad zou uitkomen op 10 september 2021. Maar [naam 3] heeft desgevraagd niet kunnen verduidelijken hoe dat vaststellen concreet is gegaan en wat [naam 1] daarbij heeft gezegd. Bovendien heeft [naam 3] vervolgens verklaard dat de woorden van [naam 1] erop neerkwamen dat als de vertraging beperkt zou blijven tot drie weken, de vertraging geen consequenties zou hebben voor AVT zolang deze ook geen consequenties zou hebben voor [partij] . Uit dergelijke bewoordingen kan redelijkerwijs geen (onvoorwaardelijke) verlenging van de oplevertermijn worden afgeleid.
5.3.8.Bovendien bevatten de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] onderling wezenlijke tegenstrijdigheden. Immers, volgens de verklaring van [naam 3] zou tijdens het eerste bezoek van [naam 1] al aan [naam 1] te kennen zijn gegeven dat de oplevertermijn niet gehaald zou worden (en zou [naam 1] toen hebben gezegd dat een vertraging van één of anderhalve week door [partij] zou kunnen worden ingehaald), terwijl volgens de verklaring van [naam 2] pas tijdens het tweede bezoek van [naam 1] is gesproken over de planning. Bovendien heeft [naam 2] verklaard dat een uitloop van twee weken is besproken, terwijl [naam 3] heeft verklaard dat tijdens het tweede bezoek van [naam 1] een uitstel van drie weken is vastgesteld.
5.3.9.Verder stroken de getuigenverklaringen van [naam 2] en [naam 3] niet met de bij dagvaarding door AVT ingenomen stelling dat de verlenging van de oplevertermijn met drie weken, is overeengekomen in overleg met de heer [naam 4] , de projectleider van [partij] (met instemming van [naam 1] ). Volgens de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] was [naam 4] namelijk niet aanwezig bij de tweede bespreking met [naam 1] (en overigens ook niet bij de eerste bespreking) die volgens AVT tot de drieweekse verlenging van de oplevertermijn heeft geleid.
5.3.10.Tot slot heeft AVT in de dagvaarding gesteld dat de vermeende verlenging van de oplevertermijn ook is besproken met de heer [naam 5] , commercieel manager bij [partij] . AVT heeft de heer [naam 5] echter niet als getuige doen horen.
De omvang van de opdracht