ECLI:NL:RBOVE:2023:3504

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
C/08/298570 / KG ZA 23-122
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over opheffing van conservatoir beslag op kinderalimentatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 25 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] verzocht om opheffing van een conservatoir beslag dat door [gedaagde] was gelegd op zijn bankrekening. Het beslag was gelegd om zekerheid te bieden voor de betaling van kinderalimentatie, die [eiser] verplicht was te betalen aan [gedaagde] na hun echtscheiding. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van [gedaagde] bij behoud van het beslag zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij opheffing. De voorzieningenrechter overwoog dat [eiser] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat het betalen van de kinderalimentatie voor hem de hoogste prioriteit heeft, vooral gezien zijn huidige financiële situatie en het feit dat hij gedetineerd is.

De procedure begon met een dagvaarding op 3 juli 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 11 augustus 2023. Tijdens de behandeling werd duidelijk dat [eiser] geen achterstand had in de betaling van de kinderalimentatie, maar dat hij ook geen vast inkomen had door zijn detentie. De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat [eiser] zijn resterende vermogen moet aanwenden om aan zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. De voorzieningenrechter wees de vordering van [eiser] tot opheffing van het beslag af en compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/298570 / KG ZA 23-122
Vonnis in kort geding van 25 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats], maar verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Zwolle,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. R.H. Broeksema te Zwolle
tegen
[gedaagde],
wonende op een geheim adres,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. F. Hofstra te Leeuwarden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, uitgebracht op 3 juli 2023,
- de conclusie van antwoord,
- de producties van [eiser],
- de mondelinge behandeling van 11 augustus 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Omdat partijen geen overeenstemming hebben weten te bereiken, hebben zij de voorzieningenrechter gevraagd vonnis te wijzen. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.Inleiding

Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest, tijdens het huwelijk zijn twee kinderen geboren. In de procedure over de echtscheiding is [eiser] de verplichting opgelegd om kinderalimentatie aan [gedaagde] te betalen. Om de zekerheid te hebben dat [eiser] die alimentatie zal (blijven) betalen, heeft [gedaagde] conservatoir beslag laten leggen op de bankrekening van [eiser]. In deze procedure vraagt [eiser] om opheffing van dat beslag.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd op 15 januari 2015. Zij zijn ouders van twee kinderen, [kind 1] en [kind 2], geboren op [geboortedatum 1] 2015 en op [geboortedatum 2] 2017.
3.2.
In mei 2021 en in september 2021 hebben zich tussen partijen een aantal (gewelds)incidenten voorgedaan. Bij vonnis van de meervoudige militaire kamer van de rechtbank Gelderland is [eiser] in verband hiermee veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, vanwege mishandeling en poging tot doodslag van [gedaagde].
3.3.
[eiser] is per 15 april 2022 ontslagen door zijn werkgever het ministerie van Defensie vanwege wangedrag. Hierdoor viel zijn vaste inkomen weg. Doordat hij gedetineerd is heeft [eiser] voorlopig geen andere bron van inkomsten.
3.4.
Bij beschikking van 16 juni 2022 van de rechtbank Noord-Nederland is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast heeft de rechtbank Noord-Nederland bepaald dat [eiser] met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een bedrag van € 415,00 per kind per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Deze bijdrage moet [eiser] betalen aan [gedaagde], bij wie de kinderen wonen.
3.5.
Op 7 oktober 2022 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.6.
Bij beschikking van 8 juni 2023 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de kinderalimentatie met terugwerkende kracht vastgesteld op een bedrag van € 275,00 per kind per maand. Het gerechtshof heeft kort gezegd geoordeeld dat gelet op de omstandigheden van [eiser] verwacht mag worden dat hij zijn resterende vermogen aanwendt om (deels) te kunnen voorzien aan de onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen. Het hof overweegt daarbij dat [eiser] gedragingen (voorzieningenrechter: bedoeld zijn de geweldsincidenten) volledig voor zijn rekening en risico komen en dat de gevolgen daarvan (voorzieningenrechter: bedoeld is het wegvallen van zijn inkomen) niet ten nadele kunnen strekken van zijn onderhoudsverplichting jegens de kinderen. Verder heeft het gerechtshof geoordeeld dat niet valt in te zien waarom andere door [eiser] genoemde toekomstige kosten (waaronder: kosten voor omscholing en rechtsbijstand) voorrang zouden moeten krijgen op die onderhoudsverplichting.
3.7.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 14 juni 2023 het door [gedaagde] gevraagde verlof verleend om conservatoir beslag te leggen op de bankrekening van [eiser] en heeft de vordering daarbij voorlopig begroot op € 66.000,00.
3.8.
Op 14 juni 2023 heeft [gedaagde] conservatoir beslag laten leggen op de bankrekening van [eiser]. De beslaglegging is op 16 juni 2023 aan [eiser] betekend. Het beslag trof voor ruim € 24.000,00 doel.
3.9.
[eiser] heeft op dit moment geen achterstand in de betaling van de kinderalimentatie aan [gedaagde].

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert de opheffing van het op 14 juni 2023 gelegde beslag, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiser], met compensatie van de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
Artikel 705 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) biedt de beslagschuldenaar de mogelijkheid om in kort geding opheffing van het beslag te vorderen. Een debat over de vraag of daar al dan niet voldoende spoedeisend belang bij is kan dus achterwege blijven.
Het toetsingskader
5.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat er voor nog niet opeisbare vorderingen slechts conservatoir beslag kan worden gelegd, ook al is er een executoriale titel voor toekomstige vorderingen. Executoriaal beslag is namelijk niet mogelijk vóórdat de vordering opeisbaar is geworden.
5.3.
In dit geval heeft [gedaagde] een executoriale titel op grond waarvan [eiser] gehouden is maandelijks kinderalimentatie aan haar te voldoen, maar die toekomstige maandelijkse kinderalimentatie is nog niet opeisbaar geworden. Het conservatoir beslag zal, na het opeisbaar worden van de desbetreffende maandelijkse termijn, voor dat deel op de voet van artikel 704 lid 1 Rv van rechtswege overgaan in executoriaal beslag.
5.4.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Deze in de wet genoemde gronden voor opheffing zijn niet limitatief. Dat zich een opheffingsgrond voordoet brengt overigens niet automatisch met zich dat het beslag moet worden opgeheven. Het komt in een procedure als deze namelijk altijd aan op een afweging van de wederzijdse belangen.
De belangenafweging
5.5.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat haar belang bij behoud van het beslag is gelegen in de zekerheid die het beslag haar geeft dat [eiser] aan zijn alimentatieverplichtingen zal (blijven) voldoen, in ieder geval zolang zijn vermogen dat toelaat. Volgens [gedaagde] is het beslag gerechtvaardigd gelet op het tempo waarmee [eiser] inteerde op zijn vermogen en gelet op het feit dat [eiser], zo blijkt uit zijn bankafschriften, geen prioriteit geeft aan betaling van de kinderalimentatie. De beschikking van het gerechtshof heeft zonder het gelegde beslag geen waarde, aldus [gedaagde].
5.6.
[eiser] heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat het beslag niet proportioneel is omdat er volgens hem geen sprake is van (gebleken) betalingsonwil en omdat het bedrag waarvoor beslag is gelegd, te hoog is.
5.7.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Aan een beslag zoals in deze zaak aan de orde is, namelijk voor toekomstige vorderingen, mogen hoge eisen worden gesteld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat die hoge drempel in dit geval wordt gehaald. Voor dit oordeel is met name van belang hetgeen het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de beschikking van 8 juni 2023 heeft geoordeeld met betrekking tot de kinderalimentatie. Het gerechtshof heeft namelijk in weerwil van het feit dat [eiser] op dat moment geen inkomen had, een alimentatieverplichting vastgesteld. Het gerechtshof heeft daarbij expliciet overwogen dat het gelet op de omstandigheden van [eiser] verwacht mag worden dat hij zijn resterende vermogen aanwendt om (deels) te kunnen voldoen aan de onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen. Daarbij moet worden bedacht dat het belang van het kind zwaar weegt, aangezien het van openbare orde is. Daarnaast heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk weten te maken dat hij zijn betalingsverplichting ten volle omarmt. Zo blijkt bijvoorbeeld uit het proces-verbaal van de zitting bij het gerechtshof dat [eiser] zijn resterende vermogen ook aan andere zaken wil besteden dan kinderalimentatie. Ook tijdens de zitting van deze kort geding procedure heeft [eiser] de voorzieningenrechter niet kunnen overtuigen van zijn stelling dat het (blijven) betalen van de kinderalimentatie voor hem prioriteit nummer één is. Zo heeft [eiser] ter zitting verklaard dat het niet is uitgesloten dat hij in de toekomst kosten zal gaan maken met betrekking tot een te volgen opleiding, wanneer de opleiding human resource management die hij nu volgt hem niet bevalt. Hoewel het invoelbaar is dat [eiser] zich door middel van het volgen van een opleiding wil voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij, legt dit belang het momenteel af tegen het door [gedaagde] verdedigde onderhoudsbelang. Dat de kinderen juist van [eiser] omscholing profiteren omdat het hem in staat stelt om na zijn detentie weer werk en dus een inkomen te vinden, zoals [eiser] heeft bepleit, staat vooralsnog niet vast. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat [eiser] nog geruime tijd in detentie zal verkeren en dat het niet gezegd is dat hij snel daarna weer een inkomen dat ruimte laat voor alimentatiebetalingen zal kunnen vergaren, terwijl de onderhoudsbehoefte van de kinderen op dit moment een hard gegeven is.
5.8.
[eiser] heeft ook aangevoerd dat het bedrag waarvoor beslag is gelegd te hoog is, en dat gelet daarop het beslag niet proportioneel is. Dit standpunt wordt niet gevolgd. [eiser] kan namelijk te allen tijde in een procedure om verlaging van zijn alimentatieverplichting vragen, wanneer daartoe volgens hem aanleiding bestaat. Er is geen aanleiding om daar in dit kort geding op vooruit te lopen.
5.9.
[eiser] heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat hem vanwege het gelegde beslag de mogelijkheid wordt ontnomen om rechtsbijstand in te schakelen. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] dit standpunt onvoldoende aannemelijk gemaakt. Hiervoor is van belang dat [eiser] voor de procedure over de (afwikkeling van de) echtscheiding een toevoeging heeft aangevraagd en die ook, zij het voorwaardelijk, heeft verkregen. [eiser] heeft weliswaar aangevoerd dat hij hoe dan ook geen recht heeft op die toevoeging, en dat hij de toevoeging om die reden heeft laten intrekken, maar door [gedaagde] is gemotiveerd bepleit dat [eiser] de toevoeging (onvoorwaardelijk) zal verkrijgen. Gelet daarop kan op voorhand niet met zekerheid worden gezegd dat [eiser] geen toevoeging zal krijgen. Ook is niet gesteld of gebleken dat [eiser] de ingetrokken toevoeging niet weer kan herkrijgen. Daarnaast heeft [eiser] ook voor deze kort geding procedure [eiser] een toevoeging aangevraagd. Daar komt bij dat [eiser], omdat hij gedetineerd is, geen eigen bijdrage verschuldigd is. Gelet op het voorgaande gaat de voorzieningenrechter aan dit standpunt van [eiser] dan ook voorbij.
5.10.
[eiser] heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij drie motoren heeft, en dat er dus andere objecten zijn waarop beslag kan worden gelegd. Daargelaten dat dit standpunt erg laat is ingenomen, namelijk pas in de tweede termijn tijdens de mondelinge behandeling, heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat gelet op die omstandigheid, zo begrijpt de voorzieningenrechter, het door [gedaagde] gelegde beslag onnodig is. Zo heeft [eiser] niets gesteld over bijvoorbeeld de waarde van de motoren. Daarnaast heeft [gedaagde] onweersproken gesteld dat de motoren in de huwelijksgemeenschap vallen en dat zij om die reden (onverdeeld) eigenaar is van de helft van de motoren. De voorzieningenrechter gaat dan ook aan deze stelling van [eiser] voorbij.
Conclusie
5.11.
De voorzieningenrechter is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat er voldoende grond bestaat voor het beslag en dat het belang van [gedaagde] bij behoud van het beslag zwaarder moet wegen dan het belang van [eiser] bij opheffing daarvan. Dat betekent dat de vordering van [eiser] tot opheffing van het beslag zal worden afgewezen.
Tot slot
5.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2023. (wv)