ECLI:NL:RBOVE:2023:3616

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
10574057 \ EJ VERZ 23-212
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens langdurige ziekte en afwijzing ontslagvergunning UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst. De werkgever, een stichting werkzaam in het primair onderwijs, verzocht de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op grond van langdurige ziekte. De werknemer was sinds 11 mei 2020 arbeidsongeschikt en had geen recht op een WIA-uitkering, omdat het UWV haar arbeidsongeschiktheid op 30,17% had vastgesteld, wat onder de 35% ligt. De werkgever had eerder een ontslagvergunning aangevraagd bij het UWV, maar deze was op 25 april 2023 geweigerd. De werkgever voerde aan dat de werknemer niet meer in staat was om de bedongen arbeid te verrichten en dat het niet te verwachten viel dat dit binnen 26 weken zou veranderen. De kantonrechter oordeelde dat er een redelijke grond was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, omdat de werknemer structureel niet inzetbaar was. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 oktober 2023, en de werkgever werd veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 24.712,35 aan de werknemer. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 10574057 \ EJ VERZ 23-212
PROCES-VERBAALvan de op 28 augustus 2023 te Zwolle gehouden zitting van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
[verzoeker],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
verzoekende partij, hierna te noemen werkgever of [verzoeker],
gemachtigde: mr. K. van Boltaringen-Roumen
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij, hierna te noemen werknemer of [verweerder],
gemachtigde: K. Ruisch, CNV Connectief
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2023.
Tegenwoordig:
- mr. A.M. Koene, kantonrechter
- drs. A. Panjer-Hartman, griffier
Na uitroeping van de zaak verschenen:
- [verzoeker], vertegenwoordigd door [naam] (voorzitter College van Bestuur), bijgestaan door mr. K. van Boltaringen-Roumen;
- [verweerder], in persoon, bijgestaan door mr. K. Ruisch.
De kantonrechter stelt vast dat beide partijen zijn verschenen.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter mondeling uitspraak gedaan. De uitspraak en de toelichting daarop luiden als volgt:

1.Wat aan het verzoek vooraf ging

1.1.
[verweerder], geboren [geboortedatum] 1969, is op 6 september 1993 in dienst getreden bij werkgever. De laatste functie die de werknemer vervulde, is die van leerkracht, met een salaris van € 2.120,04 bruto exclusief vakantietoeslag (bij een wtf van 0,4636). Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het primair onderwijs (CAO PO) van toepassing.
1.2.
[verweerder] is op 11 mei 2020 uitgevallen wegens ziekte.
1.3.
Bij beslissing van het UWV van 5 januari 2023 is bepaald dat [verweerder] per 9 mei 2022 geen aanspraak kan maken op een WIA uitkering. Volgens het UWV is zij namelijk 30,17 % arbeidsongeschikt en dat is minder dan 35%. Uit het bijbehorende arbeidsdeskundig rapport blijkt wel dat het eigen werk van leerkracht voor [verweerder] niet passend is.
1.4.
Op grond van de cao eindigt de loondoorbetalingsverplichting niet na de wachttijd van 104 weken. Als onderwijswerkgever is [verzoeker] eigen risicodrager voor de WW en bovenwettelijke werkloosheidsuitkering op grond van de WOPO. In verband daarmee is [verzoeker] aangesloten bij het Participatiefonds.
1.5.
Volgens het reglement van het participatiefonds komt een werkgever onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor een verlaging van de eigen bijdrage in de werkloosheidsuitkeringskosten van 50 procent naar 10 procent. Die voorwaarden houden (onder meer) in dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd op grond van artikel 7:669, derde lid onder b van het Burgerlijk Wetboek en dat de werkgever in verband daarmee de ontslagvergunning van het UWV of een beschikking van de rechtbank overlegt.
1.6.
In artikel 3.7 lid 2 van de CAO PO is bepaald “
De werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard door het UWV in het kader van de uitvoering van de WIA, wordt na afloop van de salarisdoorbetalingstermijn van 2 jaar, niet ontslagen uit zijn dienstbetrekking op grond van artikel 3.6 lid 1 onder b, tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang. Van een zwaarwegend dienstbelang is in elke geval sprake indien het in dienst houden van de werknemer leidt tot ernstige financiële problemen voor de werkgever”.
1.7.
[verzoeker] heeft op of omstreeks 21 maart 2023 aan het UWV gevraagd om een ontslagvergunning voor [verweerder] vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. [verzoeker] heeft bij haar verzoek een rapportage van de bedrijfsarts gevoegd van 1 maart 2023. Daarin schrijft de bedrijfsarts dat terugkeer in het eigen of aangepast werk bij de werkgever binnen een periode van 26 weken niet wordt verwacht.
1.8.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft bij besluit van 25 april 2023 geweigerd om aan werkgever toestemming te geven tot opzegging van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.

2.Het verzoek

2.1.
[verzoeker] verzoekt de arbeidsovereenkomst met werknemer te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel b, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel b, BW. Dat houdt in dat [verzoeker], na een periode van twee jaar ziekte en nadat het verlenen van een ontslagvergunning door het UWV is geweigerd, aan de kantonrechter vraagt om de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op grond van ziekte of gebreken van de werknemer waardoor de werknemer niet meer in staat is om de bedongen arbeid te verrichten en het ook niet valt te verwachten dat dit binnen 26 weken wel weer het geval zal zijn. [verzoeker] voert daarbij aan dat er sprake is van een zwaarwegend dienstbelang dat meebrengt dat het dienstverband met [verweerder] tot een einde moet komen.
2.2.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.

3.De gronden van de beslissing

3.1.
De kantonrechter is van oordeel dat er een redelijke grond bestaat voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Die grond is gelegen in het feit dat [verweerder] structureel niet inzetbaar is in haar eigen of een andere functie bij [verzoeker] in verband met haar beperkingen. Dit volgt uit de overgelegde stukken en is door [verweerder] niet betwist. Evenmin is door [verweerder] betwist dat daarbij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang aan de kant van [verzoeker]. Dat zwaarwegend dienstbelang is erin gelegen dat het in dienst houden van [verweerder] drukt op de financiële middelen van [verzoeker], terwijl hier geen arbeidsprestatie van [verweerder] en geen bekostiging vanuit het ministerie tegenover staat. De bekostiging door het ministerie is namelijk gebaseerd op het aantal leerlingen en niet op het aantal formatieplaatsen dat een onderwijsinstelling in dienst heeft.
3.2.
De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst ontbinden met ingang van 1 oktober 2023. Bij de vaststelling van die datum is rekening gehouden met de geldende opzegtermijn van drie maanden en de duur van deze procedure (die aanving op 23 juni 2023) die daarop in mindering strekt.
3.3.
[verweerder] heeft voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, gevraagd om toekenning van een transitievergoeding. [verzoeker] heeft verklaard dat zij bereid is om de transitievergoeding van € 24.712,35 bruto aan [verweerder] te voldoen. De kantonrechter zal [verzoeker] veroordelen tot betaling van deze vergoeding.
3.4.
Gelet op de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

4.De beslissing

De kantonrechter,
4.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 oktober 2023;
4.2.
veroordeelt de [verzoeker] om aan de [verweerder] een transitievergoeding te betalen van € 24.712,35 bruto;
4.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
4.4.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2023.
Waarvan proces-verbaal,
de kantonrechter