ECLI:NL:RBOVE:2023:3689

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
10528236 \ CV EXPL 23-1925
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde autoverzekeringspremies

In deze zaak vordert Achmea Schadeverzekeringen N.V. betaling van onbetaalde premies van een autoverzekering door gedaagde. De vordering bedraagt € 188,99, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Achmea stelt dat er een verzekeringsovereenkomst is gesloten voor een Volvo V70, waarvoor gedaagde een premie van € 113,12 per maand diende te betalen. Gedaagde betwist de overeenkomst en stelt dat de verzekering bij een andere maatschappij is afgesloten. De kantonrechter oordeelt dat Achmea voldoende bewijs heeft geleverd dat er een verzekeringsovereenkomst bestond en dat gedaagde de premies niet heeft betaald. De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van de hoofdsom van € 176,31 toe, maar wijst de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af, omdat Achmea niet heeft aangetoond dat gedaagde de aanmaningen heeft ontvangen. De wettelijke rente over de hoofdsom wordt wel toegewezen. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 10528236 \ CV EXPL 23-1925
Vonnis van 12 september 2023
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Apeldoorn,
eisende partij, hierna te noemen: Achmea,
gemachtigde: GGN Mastering Credit N.V. te Alemelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek.
1.2.
[gedaagde] heeft hierna, hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld, niet meer gereageerd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

De vordering

2.1.
Achmea vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 188,99, vermeerderd met de wettelijke rente over € 176,31 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening. De vordering van
€ 188,99 bestaat uit een hoofdsom van € 176,31 aan onbetaalde premies, € 48,40 aan vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (inclusief btw) en € 5,44 aan wettelijke rente tot de dag van de dagvaarding (10 mei 2023), minus een bedrag van € 41,16 dat [gedaagde] volgens Achmea op 19 april 2023 heeft betaald.
2.2.
Achmea legt aan haar vordering ten grondslag dat zij met [gedaagde] een verzekeringsovereenkomst heeft gesloten. Volgens het door Achmea bij de dagvaarding overlegde polisblad (hierna: het polisblad) gaat het om een autoverzekering met polisnummer [polisnummer] bij FBTO (onderdeel van Achmea) voor een Volvo V70 met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto). [gedaagde] moet volgens het polisblad een premie van in totaal € 113,12 per maand betalen. Ondanks herhaalde sommaties zou [gedaagde] volgens Achmea premies over de verzekerde periode niet (volledig) hebben betaald.
Het verweer
2.3.
[gedaagde] voert als verweer aan dat de vordering van Achmea moet worden afgewezen, omdat zij geen verzekeringsovereenkomst met Achmea heeft of in het verleden heeft gehad. De auto is volgens haar bij Klaverblad verzekerd. [gedaagde] heeft van de gemachtigde van Achmea begrepen dat de verzekeringsovereenkomst bij Achmea via internet is afgesloten met een e-mailadres dat niet van haar is. Van de gemachtigde van Achmea zou zij slechts één keer, te weten op 26 april 2023, een brief hebben gehad over de vordering.

3.De beoordeling

Is er een verzekeringsovereenkomst gesloten?

3.1.
Het verweer van [gedaagde] is bij repliek door Achmea gemotiveerd weersproken. [gedaagde] heeft volgens Achmea niet betwist dat de auto waar de verzekeringsovereenkomst betrekking op heeft, van haar is. Ook heeft [gedaagde] geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij voor de auto, voor de periode zoals vermeld op het polisblad, een verzekering bij Klaverblad heeft gehad. [gedaagde] moet volgens Achmea op de hoogte zijn geweest van de verzekeringsovereenkomst en het openstaande bedrag aan premie. Achmea heeft ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst het polisblad naar [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] heeft daarnaast in 2021 meerdere keren telefonisch contact gehad met Achmea over de verzekering van de auto. Dit blijkt volgens Achmea uit de gespreksnotities die zij bij repliek heeft overlegd. Ook heeft de gemachtigde van Achmea op 21 januari 2022, 11 februari 2022, 27 januari 2023 en 20 april 2023 sommatiebrieven voor de onbetaalde premies gestuurd naar [gedaagde] .
3.2.
[gedaagde] heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te dupliceren. De kantonrechter is van oordeel dat Achmea de stellingen van [gedaagde] bij conclusie van repliek voldoende heeft weerlegd, zodat wordt aangenomen dat sprake is geweest van een verzekeringsovereenkomst tussen partijen. [gedaagde] heeft niet betwist dat de auto waarvoor de verzekering is gesloten van haar is. Zij heeft alleen aangevoerd dat de verzekeringsovereenkomst gesloten is via internet met een e-mailadres dat niet overeenkomt met die van haar. [gedaagde] heeft echter niet aangegeven om welk e-mailadres dit gaat en waar dit staat aangegeven. In het polisblad staat geen e-mailadres vermeld, waardoor niet gebleken is dat de verzekeringsovereenkomst door een derde op naam van [gedaagde] is afgesloten.
3.3.
Uit de door Achmea overlegde gespreksnotities blijkt dat [gedaagde] , al dan niet samen met haar zoon, telefonisch contact heeft gehad over de verzekering bij Achmea. Volgens de gespreksnotitie van 2 september 2021 is [gedaagde] dubbel verzekerd geweest voor dezelfde auto. Een verzekering met polisnummer [polisnummer 2] zou zijn beëindigd op
29 augustus 2021. De verzekering waar de vordering van Achmea op ziet, te weten de verzekering met polisnummer [polisnummer] , zou volgens de gespreksnotities op of omstreeks
9 december 2021 door [gedaagde] zijn beëindigd. Volgens het polisblad zou de verzekeringsovereenkomst op 26 augustus 2021 zijn ingegaan. [gedaagde] heeft de inhoud van de gespreksnotities niet betwist, zodat Achmea naar het oordeel van de kantonrechter voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat er in de periode tussen 26 augustus 2021 en
9 december 2021 een verzekeringsovereenkomst voor de auto tussen partijen heeft bestaan.
De hoofdsom
3.4.
Nu vast is komen te staan dat [gedaagde] een verzekeringsovereenkomst met Achmea heeft gehad, was [gedaagde] gehouden om premies te betalen. Uit de dagvaarding blijkt dat [gedaagde] in totaal een bedrag van € 176,31 aan premies onbetaald heeft gelaten. Volgens de dagvaarding zien deze onbetaalde premies op de maanden augustus, september en oktober 2021. Nu deze maanden liggen in de periode waarin er tussen partijen een verzekeringsovereenkomst bestond, is [gedaagde] de gevorderde hoofdsom aan onbetaalde premies verschuldigd. De hoogte van de gevorderde hoofdsom is verder niet door [gedaagde] weersproken. De kantonrechter oordeelt daarom dat [gedaagde] de hoofdsom van € 176,31 aan Achmea verschuldigd is.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.5.
De in rekening gebrachte buitengerechtelijke incassokosten dienen te worden beoordeeld aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gemachtigde van Achmea heeft [gedaagde] op 21 januari 2022 een aanmaning (14 dagenbrief) verzonden, die voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gestelde eisen. [gedaagde] heeft echter aangevoerd dat zij deze aanmaning niet heeft ontvangen.
3.6.
Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet die persoon hebben bereikt om werking te hebben (artikel 3:37 lid 3 BW). [gedaagde] stelt dat zij slechts één keer een brief heeft ontvangen van de gemachtigde van Achmea, te weten de brief van 20 april 2023 die zij bij de conclusie van antwoord heeft overlegd. Zij betwist daarmee de ontvangst van de aanmaning van 21 januari 2022. Het had dan ook op de weg van Achmea gelegen te bewijzen dat die aanmaning door [gedaagde] is ontvangen. Achmea heeft in dat kader gesteld dat zij meerdere aanmaningen aan [gedaagde] per post heeft gestuurd naar haar huidige adres. Ook zou Achmea aanmaningen per e-mail aan [gedaagde] hebben gestuurd. Met de enkele stelling dat er aanmaningen per post en per e-mail zijn verzonden, heeft Achmea echter niet aangetoond dat deze ook daadwerkelijk door [gedaagde] zijn ontvangen. Daarnaast heeft Achmea niet aangetoond welke aanmaningen per e-mail zijn verstuurd en welk e-mailadres hiervoor is gebruikt. Daardoor kan niet worden achterhaald of [gedaagde] de aanmaning van 21 januari 2022 daadwerkelijk heeft ontvangen.
3.7.
[gedaagde] had de gelegenheid moeten krijgen het gevorderde bedrag te voldoen zonder dat daarvoor extra kosten werden gerekend. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij de aanmaning van de gemachtigde van Achmea van 20 april 2023 wel heeft ontvangen, maar in die brief worden al extra kosten in rekening gebracht. Alles overwegende oordeelt de kantonrechter dat het bedrag van € 48,40 (inclusief btw) aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten onterecht in rekening is gebracht, zodat dit bedrag niet toewijsbaar is.
Wettelijke rente
3.8.
Vaststaat dat [gedaagde] niet tijdig heeft betaald en hierdoor in verzuim is geraakt. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarom de wettelijke rente van € 5,44 toewijsbaar, eveneens als de gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hoofdsom vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening.
Deelbetaling
3.9.
Volgens de dagvaarding komt op de vordering van Achmea een bedrag van € 41,16 in mindering, omdat [gedaagde] dit bedrag op 19 april 2023 zou hebben betaald. Ingevolge artikel 6:44 BW strekt een betaling in de eerste plaats in mindering van de kosten, vervolgens in mindering van de verschenen rente en ten slotte in mindering van de hoofdsom en de lopende rente. Dit betekent dat in dit geval het bedrag van € 41,16 in mindering strekt op de wettelijke rente van € 5,44 en de hoofdsom van € 176,31, zodat een bedrag van
€ 140,59 aan hoofdsom resteert.
Proceskosten
3.10.
[gedaagde] zal, als de (gedeeltelijk) in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Achmea worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op:
- dagvaarding: € 130,49
- griffierecht: € 128,00
- salaris gemachtigde: € 78,00 (2 punten x tarief € 39,00)
- nakosten:
€ 19,50 +
Totaal: € 355,99

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Achmea tegen bewijs van kwijting te betalen
€ 140,59, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 10 mei 2023 tot aan de dag van algehele voldoening,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van Achmea, die tot de uitspraak van dit vonnis worden bepaald op € 355,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023. (nr)