ECLI:NL:RBOVE:2023:3734

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
C/08/291546 / HA ZA 23-49
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijgende verjaring van eigendom van een schuur op gemeentelijke grond

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 20 september 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Gemeente Deventer en [partij A]. De Gemeente Deventer vorderde een verklaring voor recht dat er geen sprake was van een twintig jaar durend bezit van een schuur door [partij A] en hun rechtsvoorgangers, en dat een eventuele verjaring was gestuit. [partij A] voerden verweer en stelden dat zij door bevrijdende verjaring eigenaar waren geworden van de schuur en de grond onder de schuur. De rechtbank oordeelde dat [partij A] inderdaad eigenaar was geworden door verjaring, omdat zij de schuur en de grond gedurende meer dan twintig jaar in bezit hadden gehad. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de Gemeente werd afgewezen en dat de vordering van [partij A] grotendeels werd toegewezen. De Gemeente werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de eigendom van de schuur en de grond door [partij A] was verkregen door het uitoefenen van feitelijke macht over de schuur, wat als ondubbelzinnig en openbaar werd beschouwd. De rechtbank heeft de Gemeente opgedragen om mee te werken aan de inschrijving van het eigendomsrecht van [partij A] in de openbare registers.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/291546 / HA ZA 23-49
Vonnis van 20 september 2023
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DEVENTER,
gevestigd te Deventer,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. B.F.J. Bollen te Tilburg
tegen

1.[partij A 1],

wonende te [woonplaats 1],
2.
[partij A 2],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [partij A],
advocaat: mr. J.P. Scheltes te Deventer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, uitgebracht op 24 januari 2023,
- de conclusie van antwoord, met daarin een eis in reconventie,
- de brief van 11 april 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de akte met nadere producties aan de kant van [partij A],
- de mondelinge behandeling van 6 juli 2023, waarbij partijen zijn verschenen en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- pleitaantekeningen aan de kant van de gemeente,
- pleitaantekeningen aan de kant van [partij A]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

[partij A] hebben een schuur in gebruik die aan hun perceel grenst, maar op de grond van de gemeente staat. Het gaat in deze zaak om de vraag of [partij A] door bevrijdende verjaring eigenaar zijn geworden van die schuur. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Hieronder zal worden toegelicht hoe de rechtbank tot dat oordeel is gekomen.

3.De feiten

3.1.
[partij A] zijn vanaf 1 augustus 2022 eigenaar van het perceel aan de [adres], kadastraal bekend als [locatie].
3.2.
Aan de achterzijde van de woning van [partij A] grenst het perceel van [partij A] met het perceel waar voetbalvereniging Go Ahead Eagles (Go Ahead Eagles Holding B.V.) gevestigd is. Dit perceel is in eigendom van de gemeente. Op het perceel van de gemeente, tegen de kadastrale grens met het perceel van [partij A], staat een schuur (hierna: de schuur). Op de kadastrale kaart ziet de situatie er als volgt uit (de schuur is aangeduid met nummer [nummer]):
[Afbeelding]
3.3.
De woning en het perceel aan de [adres] is vanaf 1964 tot medio 1996 door Go Ahead Eagles gebruikt als jeugdinternaat voor de jeugdopleiding van Go Ahead Eagles. De schuur werd in die periode gebruikt als washok/bijgebouw van het jeugdinternaat en als doorgang van en naar de trainingsvelden van het voetbalterrein. Tot de sluiting van het jeugdinternaat werd de schuur beheerd door een werknemer van Go Ahead Eagles, te weten de heer [naam 1] (hierna: [naam 1]).
3.4.
Op 27 juni 1996 is het perceel aan de [adres] door te toenmalig eigenaar, de rechtsvoorganger van Go Ahead Eagles, verkocht aan [naam 1] en zijn echtgenote mevrouw [naam 2]. Hierna hebben [naam 1] en [naam 2] gebruik gemaakt van de schuur.
3.5.
[naam 1] en [naam 2] hebben op 3 februari 2003 het perceel aan de [adres] verkocht aan de heer [naam 3] en mevrouw [naam 4]. Op 1 oktober 2019 hebben [naam 3] en [naam 4] het perceel aan de [adres] verkocht aan de heer [naam 5] (hierna: [naam 5]). [naam 5] is de rechtsvoorganger van [partij A]
3.6.
Bij brief van 12 oktober 2019 aan de gemeente heeft [naam 5] een beroep gedaan op verkrijging van de schuur en de grond onder de schuur door verjaring. De gemeente heeft zich in reactie daarop op het standpunt gesteld dat [naam 5] niet het bewijs heeft geleverd voor de door hem gestelde eigendomsverkrijging door verjaring.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
De gemeente vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat er geen sprake is (geweest) van een twintig jaar durend bezit van het bijgebouw/washok door gedaagde en zijn rechtsvoorgangers, een verklaring voor recht dat een eventuele verjaring gestuit is, met veroordeling van [partij A] in de proceskosten.
4.2.
[partij A] voeren verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie
4.4.
[partij A] vorderen – kort samengevat – een verklaring voor recht dat de rechtsvordering van de gemeente tot beëindiging van het bezit van de schuur is verjaard, een verklaring voor recht dat [partij A] en hun rechtsvoorgangers door verjaring eigenaar zijn geworden van de schuur en de grond waarop de schuur staat, het de gemeente te gebieden medewerking te verlenen aan inschrijving van dit eigendomsrecht, te bepalen dat indien de gemeente geen medewerking verleent, dit vonnis dezelfde kracht heeft, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
4.5.
De gemeente voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie en in reconventie
5.1.
Bij de beoordeling van zowel de vordering in conventie als in reconventie gaat het om de vraag of [partij A] eigenaar zijn geworden van de schuur (en de grond onder de schuur) door bevrijdende verjaring. De beide vorderingen worden daarom hierna gezamenlijk beoordeeld.
Eigendom van de grond en van schuur
5.2.
Allereerst is van belang om vast te stellen wie de (oorspronkelijke) eigenaar van de schuur en de grond onder de schuur is en wat de titel van het gebruik van de schuur door Go Ahead Eagles was. Tussen partijen is niet in geschil dat de gemeente (oorspronkelijk) eigenaar was van de grond. Dit blijkt ook uit de notariële akte tot vestiging van een recht van opstal van 30 maart 2005. Naar het oordeel van de rechtbank ziet de vestiging van een opstalrecht in die akte overigens niet op de schuur, maar enkel op de tribunes en de daaronder gelegen grond. De gemeente heeft betoogd dat er eerder (ook) al sprake was van een recht van opstal op de schuur, maar zij heeft dat, ook na betwisting daarvan door [partij A], niet nader onderbouwd. Van een (eerder) recht van opstal is verder ook niet gebleken. Dat leidt ertoe dat de gemeente op het moment van bouwen van de schuur – wanneer precies is in deze procedure niet vast komen te staan – door natrekking eigenaar geworden van de schuur en in die hoedanigheid gebruiksrechten aan Go Ahead Eagels heeft verleend.
Beroep op interversie van houderschap (artikel 3:111 BW)
5.3.
De gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezit van de schuur, mocht daar al sprake van zijn, voor het eerst is aangevangen in 2003 door de rechtsopvolgers van [naam 1] en [naam 2]. Hiertoe heeft de gemeente kort gezegd aangevoerd dat [naam 1], als beheerder van het jeugdinternaat van Go Ahead Eagles, houder is geweest van de schuur, ten behoeve van de gemeente als eigenaar en de rechtsvoorganger van Go Ahead Eagles als gebruiker van de schuur. Dit gebruik heeft [naam 1] na de sluiting van het jeugdinternaat voortgezet. Volgens de gemeente bepaalt artikel 3:111 BW dat de houder geacht wordt op grond van dezelfde titel het gebruik voort te zetten, zolang niet blijkt dat hierin verandering is gebracht. Het feit dat [naam 1] het gebruik van de schuur na de eigendomsoverdracht van het perceel aan de [adres] in 1996 heeft voortgezet maakt hem dan ook niet tot bezitter, aldus de gemeente.
5.4.
[partij A] hebben betwist dat artikel 3:111 BW van toepassing is en hebben daartoe kort gezegd aangevoerd dat niet [naam 1] maar Go Ahead Eagles houder is geweest van de schuur en dat daarom het interversieverbod niet van toepassing is.
5.5.
De rechtbank overweegt als volgt. De bepaling in artikel 3:111 BW komt erop neer dat degene die een goed voor een ander houdt, niet buiten die ander om, of zonder het recht van die ander tegen te spreken, zich tot bezitter kan maken. Uit artikel 3:111 BW volgt dat wanneer eenmaal vaststaat dat men als houder voor een ander een zaak onder zich heeft gekregen, men niet enkel door wilsverandering het bezit van de zaak kan verkrijgen.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een door [naam 1] voortgezet gebruik van de schuur als houder en is daarom artikel 3:111 BW niet van toepassing. Voor dit oordeel is van belang dat de gemeente als eigenaar van de schuur toestemming heeft gegeven aan Go Ahead Eagles om gebruik te maken van de schuur. Go Ahead Eagles heeft aan haar toenmalige werknemer [naam 1] de opdracht gegeven om de schuur te beheren. Dat betekent dat niet [naam 1] maar Go Ahead Eagles in de relatie tot de gemeente als houder van de schuur moet worden aangemerkt. Het gebruiksrecht van Go Ahead Eagles is vervolgens beëindigd in 1996. Het jeugdinternaat werd immers gesloten in 1996, de woning aan de [adres] werd verkocht aan [naam 1] en [naam 2] en de toegang naar het Go Ahead Eagels-terrein werd afgesloten. Vervolgens zijn [naam 1] en [naam 2] de schuur gaan gebruiken als ware het hun eigendom. Gelet op deze omstandigheden is er geen sprake van voortgezet gebruik van [naam 1] als houder van de schuur, zodat de rechtbank aan deze stelling van de gemeente voorbij gaat.
Is er sprake van bevrijdende verjaring?
5.7.
Op grond van artikel 3:105 BW kan eigendom van een goed worden verkregen indien de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid. Met andere woorden indien een rechthebbende nalaat zijn eigendom binnen een bepaalde termijn op te eisen, kan zijn recht daartoe verjaren. Op grond van artikel 3:306 BW verjaart de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit door verloop van 20 jaar.
5.8.
De rechtbank zal dus eerst moeten beoordelen of de schuur door [partij A] (dan wel hun rechtsvoorgangers) in bezit is genomen. Van bezit is sprake wanneer iemand een goed voor zichzelf houdt (artikel 3:107 BW). Of iemand een goed voor zichzelf houdt, wordt beoordeeld naar verkeersopvattingen en op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). Bezit wordt onder meer verkregen door inbezitneming. Iemand neemt een goed in bezit door daarover de feitelijke macht uit te oefenen (artikel 3:113 BW). Volgens vaste rechtspraak op dit punt moet door de machtsuitoefening het bezit van de oorspronkelijke rechthebbende zijn tenietgedaan. De machtsuitoefening door de bezitter moet bovendien ondubbelzinnig en voor een ieder kenbaar zijn. Anderen, waaronder de oorspronkelijke rechthebbende, moeten daaruit begrijpen dat de bezitter pretendeert de eigenaar te zijn (zie o.a. het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309).
5.9.
De stelplicht ten aanzien van de bevrijdende verjaring rust op [partij A] Door [partij A] zijn de volgende feiten aangevoerd op basis waarvan zij menen dat er sprake is geweest van bezit van de schuur gedurende een periode van meer dan 20 jaar:
  • De schuur en het daaronder gelegen perceel is in 1996 aan de kant van het voetbalterrein van Go Ahead Eagles hermetisch en zichtbaar afgesloten;
  • Sindsdien is de schuur door [naam 1] en zijn rechtsopvolgers exclusief gebruikt;
  • Sindsdien hebben [naam 1] en zijn rechtsopvolgers al het onderhoud verricht aan de schuur en alle nutsvoorzieningen afgesloten en betaald;
  • De inrichting van de schuur is door [naam 1] en zijn rechtsopvolgers gewijzigd door het aanbrengen van een nieuwe betonvloer en nieuwe dakbedekking.
Deze door [partij A] gestelde feiten zijn door de gemeente niet weersproken, zodat rechtbank deze bij de beoordeling als uitgangspunt neemt.
5.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam 1] de schuur, na de eigendomsoverdracht van het perceel aan de Brinkgreverweg 238 in 1996, in bezit genomen. Het staat namelijk vast dat [naam 1] de schuur nadien voor zichzelf is gaan gebruiken en dat Go Ahead Eagles noch de gemeente er nadien gebruik van heeft gemaakt. Op dat moment is de schuur ook afgesloten van het terrein van Go Ahead Eagles. Met het afsluiten van de schuur vanaf de kant van het terrein van Go Ahead Eagles zijn [partij A] en hun rechtsvoorgangers op zodanige wijze de macht over de schuur gaan uitoefenen dat zij naar verkeersopvattingen vanaf dat moment geacht worden de grond en de schuur voor zichtzelf te hebben gehouden. Met die afsluiting is immers niet alleen een feitelijke afscheiding ontstaan, maar is de schuur ook naar uiterlijke kenmerken onderdeel gaan uitmaken van het perceel van (de rechtsvoorgangers van) [partij A] Door de afsluiting is de schuur onderdeel geworden van hun tuin, hebben [partij A] en hun rechtsvoorgangers daarover de feitelijke macht verkregen en zijn zij de schuur gaan gebruiken alsof deze hun eigendom is. Dit bezit kan daarom worden aangemerkt als ondubbelzinnig en openbaar. Voor dit oordeel is ook van belang dat de gemeente wist van beëindiging van het jeugdinternaat en had kunnen vaststellen dat de doorgang tussen de woning en het voetbalterrein vervolgens is afgesloten. Ten slotte is van belang dat het aanbrengen van een nieuwe betonvloer en dakbedekking in en op de schuur als bezitsdaden zijn aan te merken; het zijn daden van iemand die pretendeert eigenaar te zijn.
5.11.
De gemeente heeft nog aangevoerd dat Go Ahead Eagles toestemming heeft gegeven voor het gebruik van de schuur en dat de afsluiting van het voetbalterrein door Go Ahead Eagles is aangebracht. Dit maakt het oordeel van de rechtbank echter niet anders. Het feit dat Go Ahead Eagles toestemming zou hebben gegeven voor het gebruik van de schuur, mocht dit al zo zijn, raakt immers niet de relatie tussen de gemeente en [naam 1] en [naam 2]. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen was het de gemeente die in 1996 eigenaar was van de grond met schuur. Go Ahead Eagles had enkel een persoonlijk gebruiksrecht dat is geëindigd bij de sluiting van het jeugdinternaat. Tot die datum bestond het gebruiksrecht dus enkel in de relatie tussen de gemeente en Go Ahead Eagles. [naam 1] was daarbij geen partij. Dat Go Ahead Eagles het initiatief heeft genomen om het terrein af te sluiten doet niet af aan het oordeel dat [naam 1] en [naam 2] de schuur in bezit hebben genomen. Aan deze stelling van de gemeente gaat de rechtbank dan ook voorbij.
5.12.
Het voorgaande maakt naar het oordeel van de rechtbank dat [partij A] en hun rechtsvoorgangers de schuur in bezit hebben en dat dit bezit al meer dan 20 jaar (onafgebroken) voortduurt. Dit betekent dat [partij A] door bevrijdende verjaring eigenaar zijn geworden van de schuur en de grond die zich daar onder bevindt.
De vordering van [partij A]in reconventie
5.13.
De kern van het betoog van [partij A] is dat zij door bevrijdende verjaring eigenaar zijn geworden van de schuur en de grond onder de schuur. Dat zal de rechtbank dan ook, zoals gevorderd onder iii, voor recht verklaren. Dat impliceert dat de rechtsvordering van de gemeente tot beëindiging van het bezit van [partij A] is verjaard, zodat de gevorderde verklaring voor recht op dat punt (onder i) bij gebrek aan voldoende belang wordt afgewezen. Dat geldt ook voor de gevorderde verklaring voor recht dat de rechtsvoorgangers van [partij A] door verjaring eigenaar zijn geworden van de schuur en de grond onder de schuur (onder ii). [partij A] zijn immers door rechtsopvolging eigenaar geworden van de schuur en de grond onder de schuur.
5.14.
Verder vorderen [partij A] (onder iv) dat de rechtbank de gemeente zal gebieden medewerking te verlenen aan inschrijving van dit eigendomsrecht en onder v te bepalen dat indien de gemeente geen medewerking verleent, dit vonnis ex artikel 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als hetgeen de gemeente onder iv had moeten verrichten, dan wel het vonnis ex artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats daarvan treedt. Toewijzing van het eerste gedeelte van deze vordering op grond van artikel 3:300 lid 1 BW brengt mee dat het tweede gedeelte (op grond van lid 2) moet worden afgewezen.
Conclusie
5.15.
De vordering van de gemeente zal worden afgewezen. De vordering van [partij A] zal grotendeels worden toegewezen.
Tot slot
5.16.
De gemeente is de partij die in conventie en in reconventie ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [partij A] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.510,00
5.17.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
In conventie
6.1.
wijst de vorderingen van de gemeente af,
In reconventie
6.2.
verklaart voor recht dat [partij A] eigenaar zijn geworden van de schuur en de grond waarop de schuur zich bevindt,
6.3.
gebiedt de gemeente om op het eerste verzoek van [partij A] mee te werken aan de inschrijving van dit eigendomsrecht in de openbare registers,
6.4.
bepaalt dat als de gemeente niet binnen vier weken na de datum van dit vonnis de hiervoor onder punt 6.3. genoemde medewerking heeft verleend, dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als hetgeen de gemeente onder punt 6.3. had moeten verrichten,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
In conventie en in reconventie
6.6.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [partij A] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.510,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.7.
veroordeelt de gemeente in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als MatchWorks niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van hetgeen is beslist onder punt 6.1., 6.2 en 6.5.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023. (wv)