ECLI:NL:RBOVE:2023:3894

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
10300105 \ CV EXPL 23-176
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op basis van vaststellingsovereenkomsten en verweer op grond van wilsgebreken

In deze civiele zaak vordert Green-Line Rijssen B.V. een betaling van € 120.873,09 van [partij] op basis van twee vaststellingsovereenkomsten. In reconventie vordert [partij] onder andere dat de vaststellingsovereenkomsten vernietigbaar zijn wegens wilsgebreken zoals dwaling, misbruik van omstandigheden en bedreiging. De kantonrechter heeft de vorderingen van Green-Line toegewezen en de vorderingen van [partij] in reconventie afgewezen. De rechter oordeelt dat de vaststellingsovereenkomsten rechtsgeldig zijn en dat er geen sprake is van de door [partij] aangevoerde wilsgebreken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Green-Line recht heeft op de gevorderde betaling en dat [partij] in de proceskosten wordt veroordeeld. De zaak is behandeld in Almelo, met een mondelinge behandeling op 26 juni 2023 en een vonnis op 26 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10300105 \ CV EXPL 23-176
Vonnis van 26 september 2023
in de zaak van
GREEN-LINE RIJSSEN B.V.,
te Nijverdal,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Green-Line,
gemachtigde: mr. D.P. Kant,
tegen
[partij],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij] ,
gemachtigde: mr. M.A. Knobben.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 april 2023,
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie,
- de aanvullende producties van Green-Line,
- de mondelinge behandeling van 26 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Partijen hebben ter zitting gebruik gemaakt van pleitnotities.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1.
Deze zaak gaat in conventie over de vraag of [partij] moet worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 120.873,09 aan Green-Line op grond van twee vaststellingsovereenkomsten. Als meest verstrekkende verweer beroept [partij] zich op de vernietigbaarheid van deze overeenkomsten op grond van dwaling, misbruik van omstandigheden dan wel bedreiging. Verder doet [partij] een beroep op verrekening. In (voorwaardelijke) reconventie vordert [partij] een verklaring voor recht dat de vaststellingsovereenkomsten geen rechtshandelingen zijn, dan wel dat de kantonrechter de overeenkomsten vernietigt en/of dat deze vernietigbaar zijn. Ten slotte vordert [partij] betaling van de door hem gemaakte kosten voor een huurauto nu deze volgens hem door Green-Line zijn toegezegd en betaling van één maandsalaris en vakantiebijslag, omdat Green-Line in de vaststellingsovereenkomsten de wettelijke opzegtermijn niet in acht heeft genomen.
2.2.
De kantonrechter verwerpt het beroep van [partij] op de hiervoor genoemde wilsgebreken. Ook het beroep van [partij] in conventie op verrekening wordt gepasseerd. De vorderingen van [partij] in (voorwaardelijke) reconventie worden afgewezen.

3.De feiten

3.1.
[partij] is op 1 oktober 2017 bij Green-Line in dienst getreden. Laatstelijk werkte [partij] op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij Green-Line in de functie van bedrijfsleider
3.2.
Green-Line is er op 1 augustus 2022 mee bekend geworden dat [partij] van een opdrachtgever ( [naam] ) een contant bedrag (als aanbetaling voor de werkzaamheden) had ontvangen en deze niet aan Green-Line had afgedragen. Uit verder onderzoek is gebleken dat [partij] meermaals contante gelden heeft aangenomen en deze niet heeft afgedragen.
3.3.
Green-Line heeft [partij] op 18 augustus 2022 geconfronteerd met haar wetenschap van de door [partij] ontvangen en niet afgedragen bedragen, op dat moment begroot op een bedrag van € 13.000,00. Partijen hebben toen een schriftelijke overeenkomst gesloten (hierna: de eerste vaststellingsovereenkomst). De aanhef van die overeenkomst luidt: “
Vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:900 e.v. BW”.Daarin staat onder meer, kort gezegd, dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 19 augustus 2022 met wederzijds goedvinden wordt beëindigd. Verder is in die overeenkomst de wettelijke bedenktermijn van artikel 7:670b lid 2 BW opgenomen. Tevens is daarbij afgesproken, kort gezegd, dat [partij] voormeld bedrag zal terugbetalen, naast een nog aan Green-Line verschuldigd bedrag voor door [partij] afgenomen bouwmaterialen van € 9.5000,00.
3.4.
Green-Line heeft van het gesprek van 18 augustus 2022 een gespreksverslag opgesteld, dat door beide partijen is ondertekend. In het gespreksverslag van
19 augustus 2022 is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“(…)Persoonlijke omstandigheden
Ondanks dat een ontslag op staande voet gerechtvaardigd is vanwege een dringende reden, dit gezien de feiten die er liggen en die bij beide partijen bekend zijn, zou het onze voorkeur hebben de samenwerking in goed overleg af te ronden. Dit omdat wij, zoals vanmorgen aangegeven, ons ook bewust zijn van de gevolgen die een ontslag op staande voet voor jou en jouw gezin heeft.
In dat licht zijn wij bereid je tegemoet te komen door je de kans te bieden, dit alvorens daadwerkelijk ontslag op staande voet aan jou wordt verleend, om met ons een vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van jouw dienstverband te sluiten. Vanzelfsprekend dien jij de bedragen die jij contant hebt ontvangen én had moeten afdragen, terug te betalen. Daarnaast stond er ook nog een factuur open voor materialen die jij bij Green-Line hebt afgenomen en die ook nog niet waren betaald. Vooralsnog is het bedrag vastgesteld op € 22.500,- netto en de afspraken t.a.v. de terugbetaling zijn ook in de vaststellingsovereenkomst opgenomen. Wel is benadrukt dat Green-Line zich alle rechten voorbehoudt om eventuele latere vorderingen alsnog op jou te verhalen.
Vaststellingsovereenkomst
De vaststellingsovereenkomst die wij jou hebben overhandigd en met jou hebben doorgenomen heb jij op 18 augustus 2022 ook ondertekend. Wij hebben ook met jou besproken, dat er een wettelijke bedenktermijn van 14 dagen is, waarbinnen jij de vaststellingsovereenkomst ongedaan kan maken. Echter indien de bedenktermijn door jou wordt ingeroepen, dan zullen wij jou - gelet op de ernst van de situatie - (alsnog) op staande voet ontslaan. Wij zullen het ontslag op staande voet in dat geval schriftelijk aan jou verlenen. (…)”
3.5.
Na aanvullend onderzoek in augustus 2022 en september 2022 is Green-Line ermee bekend geworden dat [partij] naast het hiervoor genoemde bedrag nog meer contante betalingen had aangenomen en dat hij ook deze betalingen niet aan Green-Line had afgedragen.
3.6.
Green-Line en [partij] hebben op 7 september 2022 een document getiteld “
Vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:900 e.v. BW” geparafeerd en ondertekend (hierna: de tweede vaststellingsovereenkomst). Hierin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“(…) Green-Line en [partij] tezamen worden ook wel aangeduid als: “Partijen’.nemen in overweging dat:a. het dienstverband tussen Green-Line en [partij] door middel van een vaststellingsovereenkomst d.d. 18 augustus 2022 is beëindigd per 19 augustus 2022;b. [partij] heeft bekend, dat hij gedurende zijn dienstverband bij Green-Line contante betalingen van klanten heeft ontvangen en dat hij deze contante betalingen ten onrechte niet aan Green-Line heeft afgedragen. Daarnaast heeft [partij] bekend, dat hij klanten kortingen op hun aankoop heeft gegeven. Green-Line heeft nimmer toestemming gegeven voor het aannemen van contante betalingen, noch voor het geven van deze kortingen. [partij] heeft onrechtmatig jegens Green-Line gehandeld en daardoor heeft Green-Line schade geleden. De door Green-Line geleden schade, alsmede de nog te lijden schade, dient volledig door [partij] te worden vergoed;c. [partij] materialen van Green-Line heeft afgenomen en voor deze materialen had hij nog niet betaald. De afgenomen materialen zijn opgenomen in een factuur d.d. 29-7-2022, maar deze factuur ter hoogte van € 9.500,- incl. btw is tot op heden onbetaald gebleven.d. op het moment van sluiten van de vaststellingsovereenkomst d.d. 17 augustus jl. bekend was dat [partij] een bedrag van € 22.500,- aan Green-Line diende te betalen. Echter na 17 augustus 2022 is duidelijk geworden, dat [partij] meer contante betalingen heeft ontvangen dan hij eerder had verteld en de schade voor Green-Line is dus veel groter dan eerder begroot. [partij] dient dus een hoger bedrag aan Green-Line terug te betalen dan in de eerdere vaststellingsovereenkomst is genoemd. Reden waarom partijen onderhavige aanvullende afspraken hebben gemaakt.e. het bedrag dat [partij] zich onrechtmatig heeft toegeëigend, bovenop het onder punt d genoemde bedrag, bedraagt - tot op heden berekend - € 66.500,- -. Dit bedrag heeft [partij] zelf genoemd en is berekend aan de hand van zijn eigen administratie en door Green-Line onderzochte administraties.f. [partij] in totaal - ten behoeve van misgelopen inkomsten en renteverlies - een bedrag van€ 104.605,-aan Green-Line dient te betalen;g. Green-Line door het handelen van [partij] niet alleen inkomsten heeft misgelopen, maar daarnaast heeft Green-Line ook kosten moeten maken, welke kosten eveneens door [partij] vergoed dienen te worden. Deze schade bedraagt tot op heden een bedrag van€ 17.100,-.h. Bij de afwikkeling van het dienstverband een bedrag van € 876,91 op de eindafrekening is ingehouden. Dit bedrag dient in mindering gebracht te worden op het totale schadebedrag;i. [partij] bij ondertekening vaststellingsovereenkomst zijn loon-eindafrekening heeft ontvangen.
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1. Ter vergoeding van de door Green-Line geleden schade, zal [partij] aan Green-Line terugbetalen een bedrag van in totaal€ 120.873,09(€ 104.650 + € 17.100 - € 876,91);2. [partij] dientvoor 1 oktober 2022met een betalingsvoorstel te komen, in welk voorstel in ieder geval rekening is gehouden met een volledige terugbetaling van het onder punt 1 genoemde bedrag en welvóór 1 januari 2023.3. Indien [partij] niet, niet tijdig of niet volledig aan bovenstaande verplichtingen voldoet, dan is het (resterende) bedrag van de schadevergoeding (zoals onder punt 1 genoemd) per direct opeisbaar. Het staat Green-Line in dat geval vrij om de rechtsmaatregelen te treffen die zij noodzakelijk acht. De daaruitvoortvloeiende kosten, inclusief rente, komen voor rekening en risico van [partij] .4. De onder punt 1 genoemde schade, is de schade die bekend is d.d. 7 september 2022. Echter indien na ondertekening van de onderhavige vaststellingsovereenkomst blijkt, dat de schade die Green-Line heeft geleden hoger is dan de onder punt 1 genoemde schade, dan behoudt Green-Line zich het recht voor om deze schade eveneens op [partij] te verhalen.5. Deze overeenkomst is een vaststellingsovereenkomst in de zin van art. 7:900 BW. Partijen doen hierbij afstand van hun recht om de ontbinding en/of vernietigbaarheid van deze overeenkomst in te roepen; (…)”
3.7.
[partij] heeft Green-Line op 16 september 2022, voor zover van belang, als volgt bericht:
“(…) Als vorige week overlegt kom ik hierbij met mijn betaling voorstel, ingaand eerste betaling uiterlijk 31 oktober 2022, steeds verval laatste dag van de maand. Per maand minimaal bedrag € 750,- al wat meer kan zal extra afgelost worden. Ondertussen (blijvend) zoeken naar totaal aflossing. Uiterlijke totaalaflossing binnen 5 jaar vanaf 1 januari 2023 gerekend. Gehele bedrag afgelost uiterlijk 31 december 2027.
N.b. UWV erkend aanvraag WW-uitkering niet per direct. UWV verwacht dat Green-Line loon doorbetaald t/m 30 september 2022 (opzegtermijn). Dit bedrag mag geheel ingelost worden. (…)”
3.8.
[partij] heeft Green-Line op 22 september 2022, voor zover van belang, als volgt bericht:
“(…) Vorige week heb ik jou, als overlegt tijdens ons gesprek bij Green-Line, een betaling voorstel gedaan. Ik dacht dat dit een goed voorstel was, met voor ons een absolute einddatum. Echter, is deze door jou afgekeurd. Tijdens ons laatste gesprek heb jij mij het voorstel gedaan ons huis over te kopen, waarop ik na enige bedenktijd voor heb bedankt. Ook kwam je tijdens het gesprek met de mogelijkheid, om met een goed betaling voorstel te komen, anders als in de VSO.
Wil je de tijd van de absolute einddatum van 5 jaar verkorten naar 2 jaar? Het maandbedrag kan ik op dit moment niet verhogen. Wat ik nu met jou afspreek moet voor mij ook uitvoerbaar zijn. Alles wat ik per maand meer kan missen, zal ik erbij overmaken, minimum bedrag € 750,00. Als ook eerder met jou besproken, zie ik wel mogelijkheden, maar dat heeft tijd nodig. In de tussentijd wil wel graag beginnen met terugbetalen. (…)”
3.9.
Green-Line heeft [partij] op 22 september 2022, voor zover van belang, als volgt bericht:
“(…) Het voorstel voldoet niet aan eisen gesteld in de VSO, waarin aangegeven is dat betaling voor 1 januari 2023 een absolute voorwaarde is, jou bekend, en waarvan niet kan en zal worden afgeweken. Derhalve aanvaardt Green-Line BV dit voorstel dan ook niet.Wij kunnen enkel nogmaals aangeven dat aan alle voorwaarden van de VSO voldaan moet worden. Zo niet dan zullen wij genoodzaakt zijn een civiele én een strafrechtelijke (middels aangifte bij de politie) procedure te starten waarbij de hoofdsom en alle (bijkomende) schade/kosten op jou zullen worden verhaald.
Wij verwachten een dergelijk voorstel voor 01-10-2022, als gesteld in de VSO. (…)”
3.10.
Green-Line heeft op 7 oktober 2022 conservatoir beslag gelegd op de woning van [partij] .

4.Het geschil

in conventie
4.1.
Green-Line vordert dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [partij] veroordeelt om aan Green-Line te betalen een bedrag van € 120.873,09, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2022 althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling. Ook vordert Green-Line veroordeling van [partij] in de proceskosten, de kosten van € 1.006,49 van het op 7 oktober 2022 op de woning van [partij] gelegde conservatoir beslag daaronder begrepen, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, te vermeerderen met de nakosten, met bepaling dat over de proceskostenveroordeling wettelijke rente verschuldigd zal zijn indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis aan de proceskostenveroordeling is voldaan.
4.2.
Aan haar vordering legt Green-Line, kort samengevat, ten grondslag dat [partij] uit hoofde van de tweede vaststellingsovereenkomst gehouden is een bedrag van € 120.873,09 aan Green-Line te betalen. Partijen zijn daarbij immers overeengekomen dat [partij] dit bedrag aan Green-Line dient te betalen. Tevens diende [partij] voor 1 oktober 2022 met een betalingsvoorstel te komen, inhoudende dat hij uiterlijk 31 december 2022 dat bedrag zou hebben voldaan, bij gebreke waarvan voormeld bedrag ineens opeisbaar zou zijn en Green-Line rechtsmaatregelen zou mogen nemen. Nu volgens [partij] betalingsvoorstel het verschuldigde bedrag pas op zijn vroegst per 31 december 2024 is voldaan, kan
Green-Line het gehele bedrag opeisen en is zij gerechtigd de onderhavige procedure te starten.
4.3.
[partij] voert verweer tegen de vorderingen van Green-Line.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.4.
[partij] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a)
primairvoor recht verklaart dat de door [partij] ondertekende beëindigingsovereenkomsten van 18 augustus 2022 en 7 september 2022, wegens het ontbreken van de wil van [partij] , géén rechtshandeling zijn in de zin van artikel 3:33 BW;
subsidiairde ondertekende beëindigingsovereenkomsten van 18 augustus 2022 en 7 september 2022 vernietigt op grond van artikel 3:44 BW;
meer subsidiairvoor recht verklaart dat de door [partij] ondertekende beëindigingsovereenkomsten van 18 augustus 2022 en 7 september 2022 op grond van artikel 3:44 BW (gedeeltelijk) vernietigbaar zijn;
b) Green-Line veroordeelt om aan [partij] te betalen de som van € 671,85 en € 4.335,06 bruto en € 357,64 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2022 en met veroordeling van Green-Line in de proceskosten.
4.5.
Aan zijn vorderingen legt [partij] ten grondslag dat de beëindigingsovereenkomsten vernietigbaar zijn op grond van dwaling, misbruik van omstandigheden dan wel bedreiging. Verder heeft Green-Line volgens [partij] toegezegd de kosten voor een huurauto te dragen, nu [partij] zijn leaseauto op 18 augustus 2022 heeft achtergelaten. Dat betreft een bedrag van € 671,85. Ten slotte heeft Green-Line de wettelijke opzegtermijn van één maand niet in acht genomen, zodat zij eveneens één maandsalaris en de vakantiebijslag hierover aan [partij] dient te betalen. Dat betreft een bedrag van € 4.335,07 bruto en € 357,64 bruto. Voor zover verrekening in conventie van deze bedragen met hetgeen [partij] erkent aan Green-Line verschuldigd te zijn (een bedrag van € 57.923,09) niet opgaat, worden deze drie bedragen in reconventie gevorderd, aldus [partij] .
4.6.
Green-Line voert verweer tegen de vorderingen van [partij] .
4.7.
Op de stellingen van partijen in conventie en (voorwaardelijke) reconventie wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij op 18 augustus 2022 en 7 september 2022 twee overeenkomsten hebben getekend. [partij] heeft als meest verstrekkende verweer tegen de vorderingen van Green-Line aangevoerd dat die overeenkomsten vernietigbaar zijn op grond van wilsgebreken, in het bijzonder dwaling, bedreiging dan wel misbruik van omstandigheden (zie artikel 6:228 BW, 3:44 lid 2 BW en 3:44 lid 4 BW).
5.2.
Vooropgesteld wordt dat aan de totstandkoming van een rechtshandeling en de daaruit voortvloeiende gebondenheid onder meer een (vrij gevormde) wil ten grondslag ligt. Het kan echter zijn dat er bij de totstandkoming van de wil iets misgaat, bijvoorbeeld wanneer er verkeerde informatie is verstrekt of er oneigenlijke druk is uitgeoefend. Er is dan wel een wil tot het aangaan van de rechtshandeling, maar deze is op een onzuivere manier tot stand gekomen. Een gebrekkige wilsvorming verhindert het tot stand komen van de rechtshandeling niet, maar indien aan alle vereisten van de artikelen 6:228 BW dan wel 3:44 BW is voldaan, kan de rechtshandeling worden vernietigd. Bij de toepassing van de wilsgebreken gaat het om de afweging tussen de bescherming van de (niet in vrijheid gevormde) wil van de ene partij tegenover het (gerechtvaardigd) vertrouwen van de andere partij.
5.3.
Volgens [partij] betreffen de twee op 8 augustus 2022 respectievelijk op 7 september 2022 aangegane overeenkomsten geen vaststellingsovereenkomsten, omdat een vaststellingsovereenkomst strekt tot het beëindigen of voorkomen van een geschil. Naar [partij] heeft gesteld, zijn de twee overeenkomsten voor Green-Line echter aanleiding geweest om de onderhavige procedure te starten en er was geen geschil tussen [partij] en Green-Line over het bestaan van een vordering van Green-Line. Er was onduidelijkheid over de hoogte van de vordering. Aan die onduidelijkheid is echter geen einde gekomen na ondertekening van de beëindigingsovereenkomsten, naar [partij] heeft gesteld. Naar het oordeel van de kantonrechter betreffen de twee overeenkomsten vaststellingsovereenkomsten. Op grond van artikel 7:900 BW is een vaststellingsovereenkomst een overeenkomst gericht op beëindiging of voorkoming van een onzekerheid of een geschil. Hierbij binden partijen zich jegens elkaar aan een vaststelling omtrent wat rechtens tussen hen geldt, ook voor zover deze toestand mocht afwijken van de tevoren tussen hen bestaande rechtstoestand. Gelet op de aanhef van beide overeenkomst en de verdere inhoud ervan, wordt geoordeeld dat die overeenkomsten kwalificeren als vaststellingsovereenkomsten. Dit neemt niet weg dat ook een vaststellingsovereenkomst vernietigd kan worden als deze tot stand is gekomen door een wilsgebrek. Daarbij heeft wél als uitgangspunt te gelden dat daarbij terughoudendheid gepast is, gelet op de aard van een vaststellingsovereenkomst, die immers strekt tot het verkrijgen van rechtszekerheid.
5.4.
De kantonrechter zal in het hiernavolgende de door [partij] aangevoerde wilsgebreken afzonderlijk bespreken.
Dwaling
5.5.
[partij] stelt allereerst dat de vaststellingsovereenkomsten tot stand gekomen zijn onder invloed van dwaling. [partij] stelt daartoe dat Green-Line hem onjuiste informatie heeft verstrekt over de hoogte van de vordering. [partij] heeft als gevolg daarvan gedwaald bij de ondertekening van de overeenkomsten, welke dwaling voor rekening van Green-Line dient te komen. Verder heeft Green-Line volgens [partij] informatie achtergehouden, namelijk de onderbouwing van de gemaakte onderzoekskosten, die opgevoerd worden in de overeenkomst van 7 september 2022. [partij] kon de juistheid van de hoogte van deze onderzoekskosten daarom niet controleren. Green-Line heeft aldus informatie achtergehouden, die zij met [partij] had moeten delen. Ook dit rechtvaardigt volgens [partij] een beroep op dwaling.
5.6.
Green-Line betwist dat er sprake is van dwaling. Haar in de tweede vaststellingsovereenkomst opgenomen vordering van € 120.873, 09 is correct. Voor de hoogte van haar vordering heeft Green-Line onder meer verwezen naar de door haar als productie 14 overgelegde specificatie. Green-Line stelt verder dat zij de onderzoekskosten voorafgaand aan de totstandkoming van de tweede vaststellingsovereenkomst aan [partij] heeft toegelicht. Dat betreffen de kosten van de door haar ingeschakelde accountant en jurist en haar eigen kosten.
5.7.
In artikel 6:228 lid 1 BW is onder meer bepaald dat een overeenkomst die tot stand gekomen is onder invloed van dwaling en die bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is, indien a. de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij (inlichting van de wederpartij) dan wel b. indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten (schending van spreekplicht).
5.8.
De stelling van [partij] dat sprake is van dwaling, omdat Green-Line onjuiste informatie heeft verstrekt over de hoogte van haar vordering, wordt niet gevolgd door de kantonrechter. In dit verband is door [partij] aangevoerd dat hij, gelijk blijkt uit zijn overzicht van door hem van opdrachtgevers ontvangen, maar niet door hem afgedragen bedragen, welk overzicht hij voorafgaand aan de sluiting van de tweede vaststellingsovereenkomst aan Green-Line heeft vertrekt (productie 8 van [partij] ), slechts een bedrag van € 49.300,00 aan ontvangen, maar niet afgedragen gelden is verschuldigd, hetgeen vermeerderd dient te worden met een bedrag van € 9.500,00 aan niet door hem betaalde bouwmaterialen. De kantonrechter overweegt het volgende.
De eerste vaststellingsovereenkomst gaat uit van een door [partij] verschuldigd bedrag van in totaal € 22.500,00, Zonder nader toelichting, die ontbreekt, is dan ook onbegrijpelijk waarom die eerste overeenkomst bloot staat aan vernietiging op grond van dwaling ten gevolge van onjuiste informatie verstrekt door Green-Line. Dat [partij] die eerste overeenkomst niet zou hebben gesloten bij een juiste voorstelling van zaken (dus uitgaande van de visie van [partij] dat de vordering in totaal € 58.800,00 beloopt) is in elk geval niet aannemelijk. Maar ook voor wat betreft de tweede vaststellingsovereenkomst kan niet geoordeeld worden dat deze tot stand is gekomen onder invloed van dwaling die te wijten is aan onjuiste informatie van de zijde van Green-Line. De omvang van de vordering die Green-Line op [partij] heeft, blijkt volgens hem immers uit het voormelde overzicht dat hij voorafgaand aan de tweede vaststellingsovereenkomst aan Green-Line heeft verstrekt, te vermeerderen met het door [partij] erkende bedrag aan niet betaalde bouwmaterialen. [partij] stelt zich kennelijk op het standpunt dat hij niettemin (hoewel hij vóór het sluiten van de tweede vaststellingsovereenkomst dus wist wat hij verschuldigd was aan
Green-Line) akkoord is gegaan met de in de tweede vaststellingsovereenkomsten genoemde schadebedragen door onjuiste informatie daarover van de zijde van Green-Line, maar wat die onjuiste informatie dan is geweest, heeft hij niet gesteld. Hij heeft slechts de juistheid van de in de tweede vaststellingsovereenkomst genoemde schadebedragen van € 22.500,00, € 66.500,00, € 104.650,00 en € 17.100,00 betwist. Nu Green-Line heeft weersproken dat zij vóór het sluiten van de tweede vaststellingsovereenkomst onjuiste informatie heeft vertrekt, had het op de weg van [partij] gelegen tenminste te stellen waaruit de beweerde onjuiste informatie van Green-Line heeft bestaan die hem heeft bewogen de tweede vaststellingsovereenkomst aan te gaan. Dat heeft hij nagelaten. Bij gebreke van een voldoende onderbouwing wordt het beroep op dwaling ex artikel 6:228 lid 1 onder a. BW dan ook gepasseerd.
5.9.
Ook de stelling van [partij] dat Green-Line informatie heeft achtergehouden, namelijk de onderbouwing van de gemaakte onderzoekskosten, kan zijn beroep op dwaling niet baten. Op de eerste plaats valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom het achterhouden van die onderbouwing de eerste vaststellingsovereenkomst vernietigbaar maakt. Daarin worden geen onderzoekskosten vermeld.
Verder wordt geoordeeld dat de omstandigheid dat aan [partij] nooit informatie is verstrekt waarmee hij de juistheid van het in de tweede vaststellingsovereenkomst opgenomen onderzoekskostenbedrag van € 17.100,00 kan vaststellen, nog niet maakt dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 onder b. (schending mededelingsplicht). Bij het aangaan van de tweede vaststellingsovereenkomst bestond er rechtens geen verplichting voor Green-Line om [partij] een onderbouwing te geven van die kosten, zodat hij die kon controleren. Dit zou anders zijn wanneer [partij] ten tijde van de sluiting van de tweede vaststellingsovereenkomst om een dergelijke onderbouwing verzocht zou hebben, maar dat is gesteld noch gebleken.
5.10.
Gelet op al het vorenstaande, gaat het beroep op dwaling niet op.
Misbruik van omstandigheden
5.11.
[partij] stelt op de tweede plaats dat de vaststellingsovereenkomsten zijn gesloten onder invloed van misbruik van omstandigheden. Voorafgaand aan het eerste gesprek met [partij] is door Green-Line slechts aangegeven dat het zou gaan over het “ [projectnaam] ”. Er is bij de uitnodiging voor het gesprek door Green-Line niet te kennen gegeven dat het doel van het gesprek de beëindiging van het dienstverband van [partij] zou zijn. Om die reden zijn de overeenkomsten op grond van misbruik van omstandigheden vernietigbaar, aldus [partij] .
5.12.
Op grond van artikel 3:44 lid 4 BW is misbruik van omstandigheden aanwezig indien iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, waaronder noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid of abnormale geestestoestand of onervarenheid bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hij weet of moet begrijpen hem daarvan had behoren te weerhouden.
5.13.
Het ligt op de weg van [partij] om in elk geval te stellen dat hij de vaststellingsovereenkomsten niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten als het misbruik niet had plaatsgehad en dat Green-Line wist of moet begrijpen dat [partij] door de bijzondere omstandigheden tot het aangaan van de vaststellingsovereenkomsten werd bewogen. Aan die stelplicht is niet voldaan, zodat alleen al hierom het beroep op misbruik van omstandigheden niet opgaat.
De enkele omstandigheid dat [partij] voorafgaand aan het eerste gesprek niet op de hoogte zou zijn geweest van de bedoeling het dienstverband van [partij] te beëindigen, maakt naar het oordeel van de kantonrechter nog niet dat er sprake is van misbruik van omstandigheden. Niet geoordeeld kan worden dat Green-Line niet in redelijkheid de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan de orde heeft mogen stellen op
18 augustus 2022 zonder dat eerst aan te kondigen. Dit klemt temeer nu uit het gespreksverslag van 19 augustus 2022 genoegzaam blijkt dat [partij] in het gesprek van
18 augustus 2002 is gewezen op de bedenktermijn van 14 dagen (zoals ook is opgenomen in de eerste vaststellingsovereenkomst), maar dat hij daar geen gebruik van heeft gemaakt. Sterker, [partij] is op 7 september 2022 een tweede vaststellingsovereenkomst aangegaan waarin nog eens expliciet is vermeld dat het dienstverband is geëindigd per
19 augustus 2022.
Ook de enkele stellingen van [partij] dat hij de tweede vaststellingsovereenkomst moest tekenen, omdat anders ontslag op staande voet zou volgen, beslag op zijn woonhuis zou worden gelegd of aangifte zou worden gedaan, maken nog niet dat er sprake is van misbruik van omstandigheden.
Bedreiging
5.14.
Artikel 3:44 lid 2 BW bepaalt:
“Bedreiging is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen. De bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed”
5.15.
[partij] heeft in dat verband aangevoerd dat aan hem op 7 september 2022 door Green-Line is voorgesteld zijn woning aan de directeur van Green-Line te verkopen, in welk geval [partij] de woning zou kunnen huren. [partij] kon hierop niet direct beslissen, waarna hij direct werd geconfronteerd met de tweede vaststellingsovereenkomst van 7 september 2022. [partij] stond aldus met zijn rug tegen de muur. Ook bij de eerste vaststellingsovereenkomst van 18 augustus 2022 is [partij] voor de keuze gesteld: of onmiddellijk tekenen, of anders zou ontslag op staande voet volgen, beslag op het woonhuis van [partij] worden gelegd en aangifte worden gedaan van verduistering. Beide overeenkomsten zijn dan ook onder invloed van bedreiging tot stand gekomen, aldus [partij] .
5.16.
De kantonrechter overweegt als volgt. De door Green-Line aan [partij] in het vooruitzicht gestelde consequenties van het niet tekenen van de vaststellingsovereenkomsten, zoals beslaglegging op zijn woning, ontslag op staande voet dan wel het doen van aangifte van verduistering als gevolg van het ontvangen maar niet afdragen van de ontvangen gelden, zijn op zichzelf beschouwd niet onrechtmatig maar rechtmatig. Evenmin kan worden geoordeeld dat het toebrengen van dit (rechtmatige) nadeel wegens het beoogde doel, dan wel wegens de wijze waarop of de omstandigheden waaronder het plaatsvindt, onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. Van bedreiging als bedoeld in artikel 3:44 lid 2 BW is dan ook geen sprake.
5.17.
Uit al het voorgaande volgt dat het verweer van [partij] , inhoudende dat de vaststellingsovereenkomsten dienen te worden vernietigd op grond van (een van) de drie hiervoor genoemde wilsgebreken, faalt. Dit betekent dat de vaststellingsovereenkomsten niet (al dan niet gedeeltelijk) vernietigbaar zijn en een bedrag van € 120.873,09 op grond van de vaststellingsovereenkomst van 7 september 2022 direct opeisbaar is geworden. De vordering van Green-Line ligt daarmee in beginsel voor toewijzing gereed.
Verrekening
5.18.
Voor zover [partij] zich in conventie heeft beroepen op verrekening, geldt dat de kantonrechter dit verweer op grond van 6:136 BW zal passeren, nu de gegrondheid van dit verweer, gelet op de door partijen ingenomen stellingen ter zake, niet op eenvoudige wijze is vast te stellen.
5.19.
De conclusie uit het voorgaande is dat de vordering van Green-Line zal worden toegewezen.
5.20.
[partij] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Green-Line begroot op:
- kosten dagvaarding € 129,74
- griffierecht € 1.384,00
- salaris gemachtigde
€ 1.852,00(2 punten × tarief van € 926,00)
totaal € 3.365,74
5.21.
Green-Line vordert dat [partij] wordt veroordeeld tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is, gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv, toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op een bedrag van € 1.202,49 (€ 249,27 beslagexploot + € 81,22 betekeningsexploot + 1 punt salaris gemachtigde x tarief van € 872,00 = € 1.202,49).
Het griffierecht van € 676,00 is reeds in verrekend met het griffierecht van de dagvaarding in onderhavige bodemzaak en is om die reden niet meegerekend.). Omdat Green-Line een bedrag van € 1.006,49 ter zake beslagkosten heeft gevorderd, zullen de beslagkosten tot aan dit bedrag worden toegewezen.
in (voorwaardelijke) reconventie
5.22.
Gelet op wat in conventie is overwogen ter zake de wilsgebreken ligt het door [partij] gevorderde, zoals hiervoor is weergegeven onder 4.4. onder a) primair, subsidiair en meer subsidiair, voor afwijzing gereed.
5.23.
Nu het beroep van [partij] in conventie op verrekening niet slaagt, is de voorwaarde ingetreden waardoor zijn geldvordering, zoals hiervoor onder 4.4. onder b) is weergegeven, is ingesteld en zal de kantonrechter die vordering hierna beoordelen.
5.24.
[partij] vordert onder rechtsoverweging 4.4. onder b) betaling van een drietal bedragen. Die betreffen, kort gezegd: a) door hem betaalde kosten voor een huurauto van € 671,85, b) loon van € 4.335,07 bruto over een maand vanwege het niet in acht nemen van de wettelijke opzegtermijn van een maand in de vaststellingsovereenkomsten en c) het vakantiegeld over die maand van € 357,64 bruto.
Kosten huurauto
5.25.
[partij] voert in dat verband aan dat hem in het gesprek van 18 augustus 2022 is toegezegd dat de door hem gemaakte kosten voor een huurauto door Green-Line zouden worden vergoed. De juistheid van het door [partij] gestelde blijkt volgens hem uit de omstandigheid dat de onderhavige factuur in eerste instantie op naam van Green-Line is gesteld.
5.26.
Green-Line betwist dat is toegezegd dat zij de kosten voor de huurauto op zich zou nemen. Tijdens het gesprek op 18 augustus 2022 heeft Green-Line [partij] verzocht de leaseauto achter te laten. [partij] had hierdoor geen mogelijkheid om thuis te komen. [partij] wilde niet dat zijn vrouw en/of zoon zou(den) horen over het niet afdragen van de door [partij] geïncasseerde contante bedragen. De bestuurder van Green-Line heeft daarom aangeboden contact te leggen met de vaste autoverhuurder van Green-Line, zodat [partij] veilig en zorgeloos thuis kon komen, aldus Green-Line.
5.27.
Dat Green-Line in het gesprek van 18 augustus 2022 heeft toegezegd de kosten van de huurauto te zullen vergoeden, is in het licht van de betwisting door Green-Line van die stelling, naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd. Dit blijkt niet uit het door beide partijen ondertekende gespreksverslag, noch uit andere stukken die in deze procedure zijn overgelegd. De enkele omstandigheid dat Green-Line staat vermeld op de factuur maakt het voorgaande, gelet op de stelling van Green-Line dat zij contact heeft opgenomen met haar vaste autoverhuurder, niet anders. Dit leidt tot de slotsom dat de vordering van [partij] ter zake de kosten voor de huurauto bij gebreke van een voldoende onderbouwing zal worden afgewezen.
Maandsalaris en vakantiebijslag
5.28.
[partij] stelt verder dat hij recht heeft op een bedrag van € 4.335,07 bruto aan achterstallig salaris en € 357,64 bruto aan vakantiebijslag. Volgens [partij] heeft
Green-Line in de vaststellingsovereenkomsten de wettelijke opzegtermijn van één maand niet in acht genomen, zodat zij voormelde bedragen verschuldigd is geworden.
5.29.
Green-Line betwist dat zij voormelde bedragen aan [partij] verschuldigd is. [partij] heeft geen gebruik van de in de vaststellingsovereenkomst van 18 augustus 2022 opgenomen bedenktermijn, zodat [partij] gebonden is aan de inhoud van die overeenkomst.
5.30.
De kantonrechter overweegt als volgt. Bij de eerste vaststellingsovereenkomst zijn partijen met wederzijds goedvinden een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per
19 augustus 2022 overeengekomen. Dit betrof dus geen beëindiging van de arbeidsovereenkomst door opzegging. Green-Line hoefde dan ook geen opzegtermijn in acht te nemen. Bij zo’n beëindigingsovereenkomst staat het partijen vrij de arbeidsovereenkomst te beëindigen met ingang van elke datum die zij wenselijk achten. Nu partijen bij de eerste vaststellingsovereenkomst een beëindiging per 19 augustus 2022 zijn overeengekomen, is Green-Line niet gehouden om nog een maandsalaris en vakantiebijslag aan [partij] te betalen. Ook die vorderingen van [partij] zullen daarom worden afgewezen.
5.31.
[partij] is de partij die ongelijk krijgt en zal daarom in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Green-Line begroot op € 330,00 (1/2 x 2 punten x tarief van € 330,00).
zowel in conventie als in (voorwaardelijke) reconventie
5.32.
Green-Line vordert naast de proceskosten ook de nakosten met bepaling dat over de proceskosten veroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn indien niet is voldaan aan die veroordeling binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis.
5.33.
Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente omvat een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan de in voorkomend geval noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. De nakosten en de wettelijke rente daarover zullen daarom niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling worden opgenomen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
6.1.
veroordeelt [partij] om aan Green-Line te betalen een bedrag van € 120.873,09, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [partij] in de proceskosten, begroot op € 3.365,74, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover ex artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [partij] in de beslagkosten, begroot op € 1.006,49, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover ex artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen af;
6.6.
veroordeelt [partij] in de proceskosten, begroot op € 330,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
zowel in conventie als in reconventie
6.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onderdelen 6.1, 6.2., 6.3. en 6.6. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023. (TD)