Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie,
2.Inleiding
3.De feiten
Vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:900 e.v. BW”.Daarin staat onder meer, kort gezegd, dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 19 augustus 2022 met wederzijds goedvinden wordt beëindigd. Verder is in die overeenkomst de wettelijke bedenktermijn van artikel 7:670b lid 2 BW opgenomen. Tevens is daarbij afgesproken, kort gezegd, dat [partij] voormeld bedrag zal terugbetalen, naast een nog aan Green-Line verschuldigd bedrag voor door [partij] afgenomen bouwmaterialen van € 9.5000,00.
19 augustus 2022 is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
Vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:900 e.v. BW” geparafeerd en ondertekend (hierna: de tweede vaststellingsovereenkomst). Hierin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
4.Het geschil
Green-Line het gehele bedrag opeisen en is zij gerechtigd de onderhavige procedure te starten.
a)
primairvoor recht verklaart dat de door [partij] ondertekende beëindigingsovereenkomsten van 18 augustus 2022 en 7 september 2022, wegens het ontbreken van de wil van [partij] , géén rechtshandeling zijn in de zin van artikel 3:33 BW;
5.De beoordeling
Green-Line) akkoord is gegaan met de in de tweede vaststellingsovereenkomsten genoemde schadebedragen door onjuiste informatie daarover van de zijde van Green-Line, maar wat die onjuiste informatie dan is geweest, heeft hij niet gesteld. Hij heeft slechts de juistheid van de in de tweede vaststellingsovereenkomst genoemde schadebedragen van € 22.500,00, € 66.500,00, € 104.650,00 en € 17.100,00 betwist. Nu Green-Line heeft weersproken dat zij vóór het sluiten van de tweede vaststellingsovereenkomst onjuiste informatie heeft vertrekt, had het op de weg van [partij] gelegen tenminste te stellen waaruit de beweerde onjuiste informatie van Green-Line heeft bestaan die hem heeft bewogen de tweede vaststellingsovereenkomst aan te gaan. Dat heeft hij nagelaten. Bij gebreke van een voldoende onderbouwing wordt het beroep op dwaling ex artikel 6:228 lid 1 onder a. BW dan ook gepasseerd.
18 augustus 2022 zonder dat eerst aan te kondigen. Dit klemt temeer nu uit het gespreksverslag van 19 augustus 2022 genoegzaam blijkt dat [partij] in het gesprek van
18 augustus 2002 is gewezen op de bedenktermijn van 14 dagen (zoals ook is opgenomen in de eerste vaststellingsovereenkomst), maar dat hij daar geen gebruik van heeft gemaakt. Sterker, [partij] is op 7 september 2022 een tweede vaststellingsovereenkomst aangegaan waarin nog eens expliciet is vermeld dat het dienstverband is geëindigd per
19 augustus 2022.
- griffierecht € 1.384,00
- salaris gemachtigde
€ 1.852,00(2 punten × tarief van € 926,00)
Het griffierecht van € 676,00 is reeds in verrekend met het griffierecht van de dagvaarding in onderhavige bodemzaak en is om die reden niet meegerekend.). Omdat Green-Line een bedrag van € 1.006,49 ter zake beslagkosten heeft gevorderd, zullen de beslagkosten tot aan dit bedrag worden toegewezen.
Green-Line in de vaststellingsovereenkomsten de wettelijke opzegtermijn van één maand niet in acht genomen, zodat zij voormelde bedragen verschuldigd is geworden.
19 augustus 2022 overeengekomen. Dit betrof dus geen beëindiging van de arbeidsovereenkomst door opzegging. Green-Line hoefde dan ook geen opzegtermijn in acht te nemen. Bij zo’n beëindigingsovereenkomst staat het partijen vrij de arbeidsovereenkomst te beëindigen met ingang van elke datum die zij wenselijk achten. Nu partijen bij de eerste vaststellingsovereenkomst een beëindiging per 19 augustus 2022 zijn overeengekomen, is Green-Line niet gehouden om nog een maandsalaris en vakantiebijslag aan [partij] te betalen. Ook die vorderingen van [partij] zullen daarom worden afgewezen.