ECLI:NL:RBOVE:2023:3982

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
ak_22_859
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen Wob-verzoek inzake openbaarmaking documenten door gemeente Almelo

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van Take Care V&R thuiszorg B.V. tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Almelo inzake een Wob-verzoek behandeld. Eiseres had verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot misstanden en fraude, maar het college had dit verzoek deels toegewezen en deels afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van 4 april 2022, waarbij de deelbesluiten I en II van 26 juni 2020 zijn gehandhaafd, in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De rechtbank stelt vast dat eiseres en haar gemachtigde niet zijn verschenen op de zitting van 28 september 2023, ondanks eerdere uitnodigingen. De rechtbank overweegt dat er voldoende tijd was om de zaak voor te bereiden en dat de afwezigheid van eiseres niet leidt tot een schending van haar rechten. De rechtbank concludeert dat de Wob van toepassing is op het bestreden besluit en dat de weigering om bepaalde documenten openbaar te maken terecht is. De rechtbank wijst erop dat de Wob geen vervaardigingsplicht kent en dat verweerder niet verplicht is om documenten te verstrekken die niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/859

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Take Care V&R thuiszorg B.V., uit Almelo, eiseres

(gemachtigde: mr. R. Moszkowicz),
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing op haar verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met deelbesluit I en deelbesluit II, beide van 26 juni 2020, (tezamen: het primaire besluit) deels toegewezen en een aantal documenten (deels) openbaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 4 april 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
1.2.
Eiseres heeft de rechtbank geen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2023 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

Mocht de zitting op 28 september 2023 doorgaan?
2. Bij brief van 17 oktober 2022 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat zij van oordeel is dat het niet nodig is om in deze zaak een zitting te houden. Indien een partij op een zitting wil worden gehoord, dan moet die partij dat binnen vier weken aan de rechtbank meedelen. Bij e-mail van 13 november 2022 heeft de gemachtigde van eiseres meegedeeld dat zij wil worden gehoord op een zitting. De rechtbank heeft vervolgens zittingen aangekondigd voor 30 maart 2023, 1 juni 2023, 21 juli 2023 en 28 september 2023. De gemachtigde van eiseres heeft bij e-mails van 19 januari 2023, 28 april 2023 en 19 mei 2023 meegedeeld op de eerste drie data verhinderd te zijn. Op de vooraankondiging voor de zitting van 28 september 2023 heeft gemachtigde van eiseres niet gereageerd, waarna de rechtbank de zitting definitief heeft gepland voor die datum. Partijen zijn bij brief van 7 september 2023 uitgenodigd voor deze zitting.
Bij e-mail van 18 september 2023 heeft gemachtigde van eiseres meegedeeld verhinderd te zijn op 28 september 2023 en hij heeft de rechtbank verzocht om, in overleg met hem, een andere zittingsdatum te plannen. Dit verzoek heeft de rechtbank bij brief van 19 september 2023 afgewezen. In deze brief is toegelicht hoe de rechtbank zittingen plant en op welke wijze er rekening is gehouden met de verhinderdata van gemachtigde. Ook is in deze brief terzijde opgemerkt dat gemachtigde niet heeft aangegeven waarom hij verhinderd is.
Bij e-mail van 24 september 2023 heeft gemachtigde van eiseres de rechtbank wederom verzocht om de behandeling ter zitting op 28 september 2023 uit te stellen. Gemachtigde heeft hierbij aangegeven dat hij de uitnodiging voor de zitting pas op 14 september 2023 heeft ontvangen, dat hij geen contact kan krijgen met eiseres en dat hij bovendien op die dag verhinderd is vanwege een medische behandeling.
3. De rechtbank overweegt hierover dat zij reeds bij vooraankondiging van 17 juli 2023 aan partijen, waaronder gemachtigde van eiseres, heeft meegedeeld voornemens te zijn de zaak op 28 september 2023 ter zitting te behandelen. Hierdoor resteerde tijd genoeg om eiseres te bereiken en de zaak inhoudelijk voor te bereiden. Dat voor 28 september 2023 een medische behandeling stond gepland (en dat gemachtigde niet eerder dan op 18 september 2023 hiervan op de hoogte was), heeft gemachtigde enkel gesteld. Hij heeft geen bewijsstukken ingebracht.
De rechtbank is van oordeel dat er meer dan afdoende rekening is gehouden met de vele verhinderingen van gemachtigde. De rechtbank heeft daarom deze zaak op de zitting van 28 september 2023 behandeld, zonder dat eiseres en haar gemachtigde daarbij aanwezig waren.
Wettelijk kader
4. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (hierna: Woo) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Dat geldt in principe ook voor besluiten op bezwaar of besluiten die worden genomen na een bestuurlijke of judiciële lus.
Het bestreden besluit is genomen op 4 april 2022, dus voor 1 mei 2022. Verweerder heeft terecht de Wob van toepassing geacht op dit besluit.
5. In artikel 3, eerste lid, van de Wob staat dat een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. In het vierde lid van dit artikel staat dat, indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, het bestuursorgaan de verzoeker zo spoedig mogelijk verzoekt om zijn verzoek te preciseren en het hem daarbij behulpzaam is. In het vijfde lid van dit artikel staat dat een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
In artikel 4 van de Wob staat dat, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, de verzoeker zo nodig naar dat orgaan wordt verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
In artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob staat dat het bestuursorgaan de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm verstrekt, tenzij de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.
In artikel 10, eerste lid, van de Wob staat dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege blijft voor zover dit:
d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 87 van de Algemene
verordening gegevensbescherming, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de
persoonlijke levenssfeer maakt.
In artikel 10, tweede lid, van de Wob staat dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
In artikel 11, eerste lid, van de Wob staat dat, in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Wob-verzoek en besluitvorming hierover
6. Bij e-mail van 23 juli 2019 heeft eiseres, onder verwijzing naar de Wob, verweerder verzocht om stukken/informatie over (eventuele) uitspraken van verweerder over misstanden en fraude door/bij eiseres. Op verzoek van verweerder heeft eiseres het Wob-verzoek bij brief van 15 augustus 2019, bij e-mail van 11 november 2019 en telefonisch op 3 december 2019 gepreciseerd. Over de wijze van afhandeling van het Wob-verzoek hebben eiseres en verweerder afspraken gemaakt, die in een e-mail van 27 februari 2020 zijn vastgelegd. Hierbij is onder meer afgesproken dat het Wob-verzoek geen betrekking heeft op cliëntgegevens en dat de besluitvorming zal bestaan uit deelbesluiten.
Het Wob-verzoek bestaat uit 19 onderdelen. Zie de precisering door eiseres in haar brief van 15 augustus 2019.
7. Verweerder heeft een voorgenomen deelbesluit I (betreffende de onderdelen 11 tot en met 19) voor een reactie/zienswijze aan eiseres en belanghebbenden voorgelegd. Eiseres heeft geen zienswijze gegeven. Verweerder heeft een voorgenomen deelbesluit II (betreffende de onderdelen 1 tot en met 10) aan eiseres en belanghebbenden voorgelegd voor een reactie/zienswijze. Eiseres heeft geen zienswijze gegeven.
8. Deelbesluit I van 26 juni 2020 betreft de besluitvorming op onderdelen 11 tot en met 19. Verweerder heeft op basis van het Wob-verzoek een inventarislijst gemaakt met documenten die vallen binnen de reikwijdte van het Wob-verzoek. Deze inventarislijst is aan dit besluit gehecht.
8.1.
Onderdeel 11 van het Wob-verzoek ziet op informatie, besluiten en documenten waarin de toezichtrelatie tussen de gemeente Almelo en eiseres is geregeld in de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 augustus 2019.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de toezichtrelatie tussen de gemeente Almelo en eiseres pas bestaat sinds de invoering van de Wmo 2015 op 1 januari 2015. Deze toezichtrelatie is geregeld in artikel 6, eerste lid, van de Wmo 2015, artikel 7.1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Almelo 2019, het besluit van 9 mei 2017 (waarbij verweerder sociaal rechercheurs bij de Sociale Recherche Twente (hierna: SRT) categoraal heeft aangewezen als toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Awb) en titel 5.2 van de Awb.
Omdat de genoemde wetten eenvoudig op internet te vinden zijn, het besluit van 9 mei 2017 eenvoudig terug te vinden is via de website van de gemeente Almelo, is dit onderdeel van het Wob-verzoek afgewezen. Deze stukken zijn reeds openbaar dan wel betreft eenvoudig te benaderen documenten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob.
8.2.
Onderdeel 12 van het Wob-verzoek ziet op de namen van medewerkers die bij de onderzoeken naar eiseres betrokken zijn geweest alsmede de bevoegdheid/het mandateringsbesluit van deze medewerkers.
Verweerder heeft geweigerd de namen van de medewerkers/ambtenaren van de gemeente Almelo die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, en namen van medewerkers van de SRT, openbaar te maken. Hierbij is verwezen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Het openbaar maken van het mandateringsbesluit is reeds afgewezen bij onderdeel 11.
8.3.
Onderdeel 13 van het Wob-verzoek ziet op informatie, besluiten en documenten waarin de bevoegdheidsrelatie van de SRT ten aanzien van eiseres is geregeld.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit onderdeel gelijk is aan onderdelen 11 en 12 van het Wob-verzoek. Verweerder heeft daarom verwezen naar zijn besluitvorming bij onderdelen 11 en 12.
8.4.
Onderdeel 14 van het Wob-verzoek ziet op informatie, besluiten, verslagen of documenten waarin de klachten over eiseres zijn opgenomen. Dit betreft de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 augustus 2019.
8.4.1.
Verweerder heeft allereerst verwezen naar zijn reactie bij onderdeel 11. Daarin heeft hij aangeven dat de toezichtrelatie tussen de gemeente Almelo en eiseres pas bestaat vanaf 1 januari 2015. Verweerder beschikt daarom niet over documenten over de periode tot 1 januari 2015.
8.4.2.
Verweerder heeft dit onderdeel van het Wob-verzoek, voor zover dit betrekking heeft op de periode vanaf 1 januari 2015, (deels) toegewezen en de navolgende documenten van de inventarislijst (deels) openbaar gemaakt:
- Categorie A “Meldingen en klachten”, de documenten A.1 tot en met A.4.a, A.5 tot en
met A.7 en A.9 tot en met A.12.a.
De namen van personen die een klacht hebben ingediend, zijn weggelakt. Hierbij is verwezen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob. De namen van cliënten en medische informatie over hen, zijn eveneens weggelakt. Hierbij is verwezen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Verder is verwezen naar de gemaakte afspraak dat het Wob-verzoek geen betrekking heeft op de individuele cliënten van de betrokken zorginstellingen.
Document A.10 is slechts gedeeltelijk openbaar gemaakt. Hierbij is verwezen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob.
8.4.3.
De op de inventarislijst genoemde documenten A.4.b en A.4.d betreffen uittreksels van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) en die stukken zijn eenvoudig op te vragen bij de KvK. Ditzelfde geldt voor stukken A.4.c, A.4.e, A.4.f en A.4.g. Deze zijn eenvoudig terug te vinden in de jaarstukken die zorgorganisaties aanleveren bij hun jaarverantwoording en staan in het archief van DigiMV. Deze stukken zijn reeds openbaar dan wel betreft eenvoudig te benaderen documenten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob.
Document A.8 komt meerdere keren voor en is daarom uit het dossier gehaald.
8.5.
Onderdeel 15 van het Wob-verzoek ziet op correspondentie tussen verweerder en de SRT over de meldingen en klachten over de zorgorganisaties in de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 augustus 2019.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit onderdeel een herhaling is van onderdeel 1 van het Wob-verzoek. Dat onderdeel komt aan de orde in deelbesluit II.
8.6.
Onderdeel 16 van het Wob-verzoek ziet op:
- informatie, verslagen en documenten waaruit blijkt hoe de besluitvorming ten aanzien van
het onderzoek naar eiseres is verlopen;
- informatie of een document waaruit blijkt wie het besluit tot het onderzoek heeft
genomen;
- een kopie van verweerders besluit, inclusief het advies van het managementteam.
8.6.1.
Verweerder heeft dit onderdeel van het Wob-verzoek (deels) toegewezen en de navolgende documenten van de inventarislijst (deels) openbaar gemaakt.
- Categorie A “Meldingen en klachten”: de stukken A.1 tot en met A.4.a, A.5 tot en met
A.7 en A.9 tot en met A.12.a.
- Categorie B “Gespreksverslagen”: stuk B.1.
- Categorie C “Rapportages”: de stukken C.1, C.2, C.5 en C.7.
- Categorie D “Vorderingen”: de stukken D.2, D.2.c en D.3.
- Categorie E “Mailwisselingen”: de stukken E.2, E.3, E.4, E.5 en E.7 tot en met E.9.
De namen van medewerkers/ambtenaren van de gemeente Almelo die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, en de namen van toezichthouders van de SRT, zijn weggelakt. Ditzelfde geldt voor de namen van cliënten, personeel, informatie over hun medische toestand en bankrekeningnummers. Hierbij is verwezen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Wat betreft de cliënten is ook nog verwezen naar de gemaakte afspraken hierover tussen eiseres en verweerder.
8.6.2.
De documenten A.4.b tot en met A.4.g en documenten C.1.a, C.1.b, C.3.a en C.4 zijn reeds openbaar dan wel betreft eenvoudig te benaderen documenten. Ditzelfde geldt voor documenten F.1 tot en met F.16.
8.6.3.
Verweerder heeft geweigerd document C.3 openbaar te maken. Hierbij is verwezen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob.
8.6.4.
Verweerder heeft geweigerd document C.6 openbaar te maken. Hierbij is verwezen naar artikel 11, eerste lid, van de Wob.
8.6.5.
Verweerder heeft, naar aanleiding van de zienswijze van een belanghebbende, geweigerd document D.1 openbaar te maken. Hierbij is verwezen naar artikel 67 van de AWR en de vaste rechtspraak dat de regeling van artikel 67 van de AWR prevaleert boven de Wob.
8.6.6.
Verweerder heeft geweigerd documenten D.2.a, E.3.a en E.4.a openbaar te maken. De reden hiervoor is dat deze documenten de onderliggende gegevens betreffen van de (deels) openbaar gemaakte documenten D.2, E.3 en E.4 en het bovendien gaat om bank-/loongegevens van eiseres. Hierbij is verwezen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
8.6.7.
Verweerder heeft geweigerd document D.2.b openbaar te maken. Hierbij is verwezen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
8.6.8.
Wat betreft het gevraagde besluit van verweerder, inclusief het advies van het managementteam, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat een dergelijk besluit nog niet is genomen. Er valt dus niets openbaar te maken. Verder wordt opgemerkt dat de Wob geen vervaardigingsplicht kent.
8.7.
Onderdeel 17 van het Wob-verzoek ziet op informatie over de start, het verloop en de afronding van de bestuurlijke onderzoeken door de SRT met verweerder dan wel met het managementteam, alsmede de mailwisselingen tussen het managementteam, verweerder en de SRT.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit onderdeel van het Wob-verzoek een herhaling is van onderdelen 15 en 16 van het Wob-verzoek. Verweerder heeft verwezen naar zijn besluitvorming op die onderdelen.
8.8.
Onderdeel 18 van het Wob-verzoek ziet op informatie over het bezoek op 26 juni 2019.
Verweerder heeft dit onderdeel van het Wob-verzoek (deels) toegewezen en een document (deels) openbaar gemaakt. Dit betreft het document opgenomen op de inventarislijst onder Categorie B “Gespreksverslagen”: B.1. De namen van de medewerkers/ambtenaren van de gemeente Almelo die niet vanwege hun functie in de openbaarheid treden en namen van medewerkers van de SRT, zijn weggelakt. Ditzelfde geldt voor de namen en persoonsgegevens (waaronder geboortedatum, bsn en contactgegevens) van de aanwezigen bij het gesprek en het personeel. Ook is informatie die te herleiden is naar een derde-belanghebbende weggelakt. Hierbij is verwezen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
8.9.
Onderdeel 19 van het Wob-verzoek ziet op het verslag van het bezoek van medewerkers van SRT aan eiseres op 26 juni 2019 alsmede informatie over alle externe en interne klachten die over de heer [naam 3] zijn ingediend, inclusief de klachten die niet zijn doorgezet, niet in behandeling zijn genomen en zijn gestaakt.
8.9.1.
Wat betreft het verslag heeft verweerder verwezen naar zijn besluitvorming bij onderdeel 18 van het Wob-verzoek.
8.9.2.
Verweerder heeft dit onderdeel van het Wob-verzoek toegewezen en een klacht en de uitkomst gedeeltelijk openbaar gemaakt. Dit betreft het document opgenomen op de inventarislijst onder Categorie F “Overig”: F.17.a en F.17.b. Hierbij heeft verweerder de voor- en achternaam van de medewerker weggelakt onder verwijzing naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Dat deze persoonsgegevens bij eiseres al bekend zijn, laat onverlet dat openbaarmaking op grond van de Wob een openbaarmaking voor een ieder inhoudt. Deze weigeringsgrond is eveneens aangewend bij het weglakken van de persoonsgegevens van de ambtenaar die de klacht heeft behandeld, en het weglakken van de persoonsgegevens van de klager, diens persoonlijke omstandigheden en diens emotionele uitingen.
9. Deelbesluit II van 26 juni 2020 betreft de besluitvorming op onderdelen 1 tot en met 10 van het Wob-verzoek. Verweerder heeft op basis van het Wob-verzoek een inventarislijst per organisatie gemaakt met documenten die vallen binnen de reikwijdte van het Wob-verzoek. Voor onderdeel 3 is een afzonderlijke inventarislijst gemaakt. Deze inventarislijsten zijn aan dit besluit gehecht.
9.1.
Onderdeel 1 van het Wob-verzoek ziet op informatie over meldingen over zorgorganisaties die bij de SRT dan wel bij verweerder zijn binnengekomen. Dit betreft de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 augustus 2019.
9.1.1.
Verweerder heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat hij pas met ingang van 1 januari 2015, met de invoering van de Wmo 2015, verantwoordelijk is geworden voor de uitvoering van deze wet en het toezicht daarop. Hij beschikt daarom niet over meldingen van voor 1 januari 2015.
9.1.2.
Verweerder heeft geweigerd informatie over meldingen over lopende onderzoeken (vanaf 1 januari 2015) openbaar te maken. Hierbij is verwezen naar artikel 10, tweede lid, onder d, van de Wob.
9.1.3.
Verweerder heeft besloten informatie over afgeronde onderzoeken in de periode vanaf 1 januari 2015 (deels) openbaar te maken. Dit betreft de navolgende documenten van de verschillende inventarislijsten:
- Organisatie Stichting Asmin-Zorg en Dienstverlening: document A1.
- Organisatie De Zorgmaat: documenten A.2 tot en met A.4.
- Organisatie Top Service PGB: bijlage productienummer 1 bij document A.2.
De namen van de melders zijn weggelakt. Hierbij is verwezen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d en e, van de Wob. Ditzelfde geldt voor de namen van cliënten. Hieraan is toegevoegd dat is afgesproken dat het Wob-verzoek geen betrekking heeft op clientgegevens. De namen van medewerkers/ambtenaren van de gemeente Almelo die niet vanwege hun functie in de openbaarheid treden alsmede de namen van medewerkers van de SRT zijn eveneens weggelakt. Hierbij is verwezen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
9.1.4.
Over de organisaties Thuisgenoten, Stichting de Vriezenhof en Jade Wonen heeft verweerder opgemerkt dat er onderzoek is gedaan vanwege een algemene controle, en dus niet vanwege een melding. Er zijn dan ook geen meldingen die openbaar gemaakt kunnen worden.
9.2.
Onderdeel 2 van het Wob-verzoek ziet op informatie over de namen van medewerkers van de SRT, welke onderzoeken deze medewerkers hebben uitgevoerd, de namen van de instellingen waar een onderzoek is uitgevoerd en de namen van degenen door wie het onderzoek is uitgevoerd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit onderdeel deels overeen komt met onderdeel 1 van het Wob-verzoek. Verweerder heeft in zo verre verwezen naar de besluitvorming bij onderdeel 1. Voor zover onderdeel 2 betrekking heeft op afgeronde onderzoeken bij zorgorganisaties, zal verweerder hierop beslissen bij onderdeel 5 van het Wob-verzoek.
9.3.
Onderdeel 3 van het Wob-verzoek ziet op informatie, besluiten en documenten over de klachten tegen de individuele medewerkers van de SRT en de afhandeling daarvan, inclusief de lopende klachten en meldingen.
Verweerder heeft geïnventariseerd dat voor de periode 1 januari 2013 tot en met 15 augustus 2019 bij de gemeente Almelo 5 klachten over het handelen van medewerkers van de SRT zijn binnengekomen. De uitkomst van 2 van deze 5 klachten is niet meer te achterhalen.
Verweerder heeft besloten dit onderdeel van het Wob-verzoek (deels) toe te wijzen. Dit betreft de navolgende documenten: Inventarislijst verzoek 3 (klachten): A.1 tot en met A.5.C. De namen van de medewerkers zijn weggelakt, evenals de namen van de ambtenaren die deze klachten hebben behandeld. Ook is een groot deel van de inhoud van de klachten weggelakt. Voor al deze weglakkingen is verwezen naar artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob. De namen en contactgegevens van de klagers zijn ook weggelakt. Hierbij is verwezen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d en e, van de Wob.
Wat betreft de klacht uit 2015 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze klacht uit meerdere onderdelen bestaat en dat een onderdeel betrekking heeft op het handelen van de medewerker van SRT. De overige onderdelen van deze klacht vallen niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek en zijn weggelakt.
9.4.
Onderdeel 4 van het Wob-verzoek ziet op de bevoegdheidsgrondslag van de medewerkers van de SRT om onderzoeken te kunnen uitvoeren.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit onderdeel grotendeels hetzelfde is als onderdeel 11 van het Wob-verzoek. De besluitvorming hierop is opgenomen in deelbesluit I en verweerder heeft hier naar verwezen.
9.5.
Onderdeel 5 van het Wob-verzoek ziet op informatie en documentatie van alle bestuursrechtelijke onderzoeken, inclusief de lopende onderzoeken.
9.5.1.
Verweerder heeft geweigerd informatie over lopende onderzoeken openbaar te maken. Hierbij is verwezen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob.
9.5.2.
Verweerder heeft besloten de informatie over afgeronde onderzoeken openbaar te maken. Dit betreft de navolgende documenten van de verschillende inventarislijsten:
- Organisatie Stichting Asmin-Zorg en Dienstverlening: documenten A.1 en B.1.
- Organisatie De Zorgmaat: documenten A.1 tot en met A.4.
- Organisatie Top Service PGB: documenten A.1 tot en met A.2.
- Organisatie Thuisgenoten: document A.1.
- Organisatie Stichting de Vriezenhof: documenten A.1, A.1.A en A2.
- Organisatie Jade Wonen: documenten A.1 tot en met A.6.A, B., C.1 tot en met C.5.
De persoonsgegevens van ambtenaren en toezichthouders zijn weggelakt. Hierbij is verwezen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. De persoonsgegevens van de melders zijn eveneens weggelakt. Hierbij is verwezen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d en e, van de Wob. Ook zijn de namen van cliënten en informatie over hun medische toestand weggelakt. Hierbij is verwezen naar artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, en de afspraken die zijn gemaakt over dat het Wob-verzoek geen betrekking heeft op clientgegevens. Ook is informatie over de privésituatie van personen weggelakt onder verwijzing naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
9.5.3.
Wat betreft document C.1 van Organisatie Jade Wonen heeft verweerder opgemerkt dat op pagina 13 van dit document staat dat een aantal stukken is gearchiveerd. Dit betreft met name stukken waarvan is afgesproken dat het Wob-verzoek hierop geen betrekking heeft. De kadastrale gegevens en de waardeverklaring van [makelaar] makelaars zijn niet meer aanwezig bij de SRT of de gemeente Almelo, zodat deze niet openbaar kunnen worden gemaakt.
9.6.
Onderdeel 6 van het Wob-verzoek ziet op informatie over het verloop en de afronding van de bestuurlijke onderzoeken door de SRT.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit onderdeel een herhaling is van onderdelen 1 en 5 van het Wob-verzoek. Verweerder heeft verwezen naar zijn besluitvorming op die onderdelen.
9.7.
Onderdeel 7 van het Wob-verzoek ziet op informatie en documentatie van de civielrechtelijke (aanbestedingsrechtelijke) onderzoeken, inclusief de juridische grondslag van SRT hierbij.
9.7.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de SRT geen civiele procedures opstart en dat de SRT niet betrokken is bij de aanbestedingsprocedures. Er zijn daarom geen documenten die openbaar gemaakt kunnen worden.
9.7.2.
Verder heeft verweerder het navolgende opgemerkt.
De aanbestedingsprocedure is geregeld in de Aanbestedingswet 2012 (hierna: Aw 2012). Artikel 2.57, eerste lid, van de Aw 2012 bepaalt dat een aanbestedende dienst informatie die hem door een ondernemer vertrouwelijk is verstrekt niet openbaar maakt. Deze bepaling prevaleert boven de Wob, zo volgt uit de rechtspraak. Verder bepaalt artikel 2.57, tweede lid, van de Aw 2012 dat een aanbestedende dienst geen informatie openbaar maakt uit stukken die zij heeft opgesteld in verband met een aanbestedingsprocedure, indien de informatie kan worden gebruikt om de mededinging te vervalsen.
9.8.
Onderdeel 8 van het Wob-verzoek ziet op informatie over onderzoeken/subsidies die in het kader van de aanbestedingen zijn verstrekt.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit onderdeel een herhaling is van onderdeel 7 van het Wob-verzoek. Verweerder heeft verwezen naar zijn besluitvorming bij dat onderdeel.
9.9.
Onderdeel 9 van het Wob-verzoek ziet op informatie over strafrechtelijke onderzoeken (te weten onderzoeken die door de SRT zijn doorgeleid naar de Officier van Justitie.
Verweerder heeft dit onderdeel van het Wob-verzoek afgewezen omdat hij niet de beschikking heeft over informatie/documenten over (eventueel aanvullende) strafrechtelijke onderzoeken. Strafrechtelijke onderzoeken worden immers uitgevoerd door het Openbaar Ministerie.
9.10.
Onderdeel 10 van het Wob-verzoek ziet op informatie over het verloop en de afhandeling van de strafrechtelijke onderzoeken.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit onderdeel een herhaling is van onderdeel 9 van het Wob-verzoek. Verweerder heeft verwezen naar zijn besluitvorming bij dat onderdeel.
10. In het bestreden besluit van 4 april 2022 heeft verweerder het primaire besluit, bestaande uit deelbesluit I en deelbesluit II, gehandhaafd. Voor de motivering heeft verweerder verwezen naar het (integraal opgenomen) advies van de bezwarencommissie.
Beoordeling van het beroep
11. Eiseres stelt dat verweerder in het bestreden besluit heeft volstaan met het integraal opnemen van het advies van de bezwarencommissie. Door niet zelf een motivering te formuleren, is er sprake van een zorgvuldigheidsgebrek. Vanwege dit gebrek had verweerder de proceskosten aan haar moeten vergoeden.
12. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
12.1.
In artikel 3:49 van de Awb staat dat ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan kan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. In artikel 7:13, zevende lid, van de Awb staat dat, indien de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, in de beslissing de reden voor die afwijking wordt vermeld en het advies met de beslissing wordt meegezonden. In artikel 7:15, tweede lid, van de Awb staat dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
12.2.
Omdat het advies van de bezwarencommissie is uitgebracht met het oog op de behandeling van het bezwaar van eiseres, dit advies de motivering bevat en verweerder niet is afgeweken van dit advies, heeft verweerder kunnen volstaan met het integraal opnemen van dit advies in het bestreden besluit. Omdat het primaire besluit in bezwaar is gehandhaafd, is er geen sprake van het herroepen van dit besluit wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Een vergoeding van de proceskosten in bezwaar is daarmee uitgesloten.
Deze beroepsgronden slagen niet.
13. Eiseres stelt dat verweerder heeft geoordeeld dat een aantal gevraagde documenten niet onder de reikwijdte van het nieuwe Wob-verzoek vallen en daarom niet op de inventarislijst zijn opgenomen. De bezwarencommissie heeft hierover opgemerkt dat: “daardoor is het niet, althans zeer lastig om te controleren, of alle onder de reikwijdte van het wob verzoek, vallende documenten, zijn geïnventariseerd en beoordeeld.” Hierdoor kan de door verweerder opgestelde inventarislijst niet serieus worden genomen.
14. De rechtbank overweegt hierover allereerst dat er geen sprake is van een ‘nieuw’ Wob-verzoek maar van een en hetzelfde Wob-verzoek dat in etappes is gepreciseerd.
Verder constateert de rechtbank dat deze beroepsgrond is gebaseerd op een verkeerde lezing van het advies van de bezwarencommissie. In dit advies, pagina 3, kopje ‘Beoordeling van het bezwaar’, onder 1, staat dat de inventarislijst (de rechtbank leest: inventarislijsten) ziet op stukken die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen en dat de Wob niet verplicht tot het geven van inzicht in documenten die niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. De rechtbank voegt aan dit laatste toe dat een dergelijk overzicht ook volkomen onbegrensd en daarom zinledig is. De door eiseres geciteerde opmerking betref niet het standpunt van de bezwarencommissie maar dit betreft een weergave van een bezwaargrond, geformuleerd door de toenmalige gemachtigde van eiseres.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
15. Eiseres stelt dat zij (in haar bezwaarschrift) heeft aangegeven dat er documenten zijn die niet op de inventarisatielijst zijn vermeld, maar die wel onder de wobregeling (de rechtbank leest: binnen de reikwijdte van het Wob-verzoek) vallen. Dit heeft verweerder ook erkend. Eiseres stelt verder dat verweerder niet weet waar bepaalde, door eiseres gevraagde, documenten zijn gebleven en dat dit voor verweerder de reden is om deze bezwaargrond af te wijzen. Dit is volgens eiseres een drogredenering.
16. De rechtbank overweegt hierover dat deze bezwaargrond is besproken door de bezwarencommissie. Zie het advies, pag 3, kopje ‘Beoordeling van het bezwaar’, onder 2. Hier is aangegeven dat bij document A.4 van deelbesluit I zeven bijlagen horen en dat zes bijlagen openbaar zijn gemaakt. Eén bijlage is niet te achterhalen, ondanks dat verweerder hier naar heeft gezocht.
Eiseres heeft in haar beroepschrift niet aangegeven waarom de bespreking en weerlegging van deze bezwaargrond niet juist zou zijn. Ook heeft eiseres niet gesteld dat de zoekslag naar deze bijlage onvolledig is geweest en heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat deze bijlage wel bij verweerder berust.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
17. Eiseres stelt dat in het advies van de bezwarencommissie, onder 3, staat dat bepaalde gevraagde informatie niet hoeft te worden verstrekt (de rechtbank leest: openbaar gemaakt) omdat eiseres niet heeft gemotiveerd waarom zij deze informatie wil hebben. Dit is in strijd met artikelen 3 en 10 van de Wob.
18. De rechtbank constateert dat deze beroepsgrond is gebaseerd op een verkeerde lezing van het advies van de bezwarencommissie. De stelling die eiseres aanhaalt betreft een geciteerde bezwaargrond van de toenmalige gemachtigde van eiseres, en betreft niet het standpunt van de bezwarencommissie.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
19. Eiseres stelt dat de onderbouwing van verweerder waarom de gehanteerde weigeringsgronden van de Wob van toepassing zijn, niet deugdelijk is. Ook is niet deugdelijk onderbouwd waarom het openbaarheidsbelang ondergeschikt zou zijn aan de hierin opgenomen belangen.
20. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
20.1.
De rechtbank heeft eiseres bij brief van 17 juni 2022 verzocht om haar toestemming te verlenen om kennis te mogen nemen van de Wob-stukken (zonder weglakkingen). Hierbij is aangegeven dat de rechtbank deze stukken zonder toestemming niet mag betrekken bij de beoordeling van het beroep.
Eiseres heeft bij e-mail van 16 september 2022 geweigerd deze toestemming te verlenen.
De rechtbank heeft eiseres bij brief van 21 september 2022 gewezen op de consequentie van het niet verlenen van toestemming en hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 15 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2064, rechtsoverweging 3. De rechtbank heeft eiseres gevraagd om haar binnen twee weken mee te delen of eiseres haar weigering handhaaft dan wel dat zij de rechtbank alsnog toestemming verleent.
Eiseres heeft niet gereageerd.
20.2.
Dit betekent dat de rechtbank geen kennis mag nemen van de Wob-stukken zonder weglakkingen. Daarom kan de rechtbank niet beoordelen of verweerder op goede gronden heeft geweigerd bepaalde (delen van) documenten openbaar te maken en moet zij van de juistheid van die beslissing uitgaan.
20.3.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen daarom niet.
21. Eiseres stelt dat verweerder erkent dat er op grond van artikel 4 van de Wob een doorzendplicht bestaat wat betreft documenten van voor 2014 (de rechtbank leest: van voor 2015) en voor het deel dat betrekking heeft op documentatie over strafrechtelijke onderzoeken. Het Wob-verzoek is in zo verre inderdaad doorgezonden maar dit is veel te laat gedaan. Dit heeft verweerder ook erkend.
22. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit het advies van de bezwarencommissie, onder 4 B, blijkt dat het Wob-verzoek, voor zover dat ziet op documenten van voor 2015 en voor zover dat ziet op informatie over strafrechtelijke verzoeken, op 17 december 2020 is doorgezonden naar de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd respectievelijk het Openbaar Ministerie. Waarom dit te laat zou zijn, en wat de consequentie hiervan is, heeft eiseres niet aangegeven. Dat verweerder ook zou hebben gesteld dat deze doorzending te laat is, blijkt niet uit de stukken.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
23. Eiseres stelt dat zij bezwaar heeft gemaakt tegen de weigering van verweerder om bepaalde documenten openbaar te maken omdat hij deze documenten niet meer kan achterhalen. Eiseres gelooft dit niet. Los daarvan moet dit worden aangemerkt als ernstig falen van verweerder.
24. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
24.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. Het bestuursorgaan moet inzichtelijk maken dat voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1233. Hierbij hoort ook dat het bestuursorgaan moet onderzoeken of de gevraagde documenten (hebben) bestaan en bij hem hadden behoren te berusten. Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1743.
24.2.
Deze beroepsgrond ziet op e-mails en klachten, genoemd in deelbesluit II, overwegingen 3.10, 3.17 en 3.22, waarnaar zowel verweerder als de SRT hebben gezocht maar niet hebben kunnen vinden. Daarnaast betreft dit kadastrale gegevens over panden/gronden in eigendom bij [bedrijf] b.v. en een waardeverklaring van [makelaar] makelaars, genoemd in deelbesluit II, overweging 3.42.
24.2.1.
Wat betreft de e-mails en klachten heeft verweerder in zijn verweerschrift in bezwaar toegelicht hoe hij heeft gezocht. Zie productie 21, pagina 6, onderaan, en pagina 7, bovenaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe er naar deze documenten is gezocht. De rechtbank acht de mededeling van verweerder dat hij deze stukken niet heeft kunnen vinden, niet ongeloofwaardig.
Het ligt vervolgens op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat deze stukken toch bij verweerder berusten. Met de enkele stelling van eiseres dat zij verweerder niet gelooft, heeft eiseres dit niet aannemelijk gemaakt.
24.2.2.
Wat betreft de kadastrale gegevens en de waardeverklaring van een makelaar onderschrijft de rechtbank het standpunt van verweerder, neergelegd in het advies van de bezwarencommissie, onder 4 D, dat dit geen stukken zijn die bij verweerder hadden behoren te berusten.
24.3.
Deze beroepsgronden slagen niet.
25. Eiseres stelt dat in deelbesluit II staat dat de Aw 2012 in de weg staat aan openbaarmaking van bepaalde documenten. Dit is een weigeringsgrond en hiertegen heeft zij bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit wordt gesteld dat artikel 2.57 van de Aw 2012 niet is aangewend om openbaarmaking te weigeren. Dit komt niet met elkaar overeen.
26. De rechtbank overweeg hierover het volgende.
In het verweerschrift in bezwaar, gedingstuk 21, pagina 7, onder G, staat dat de gevraagde documenten niet openbaar zijn gemaakt om de eenvoudige reden dat deze stukken niet bestaan. Overwegingen 3.47 en 3.48 van deelbesluit II, waarin verweerder heeft verwezen naar het bepaalde in artikel 2.57 van de Aw 2012, betreffen overwegingen ten overvloede. Verweerder heeft hiermee willen zeggen dat, als er wel documenten zouden zijn aangetroffen, verweerder zou hebben geweigerd deze documenten openbaar te maken onder verwijzing naar artikel 2.57 van de Aw 2012.
Gelet op deze uitleg slaagt deze beroepsgrond niet.

Conclusie en gevolgen

27. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit van 4 april 2022, waarbij deelbesluiten I en II van 26 juni 2020 zijn gehandhaafd, in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.