ECLI:NL:RBOVE:2023:400

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
9911006 \ CV EXPL 22-1953
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van stookkosten door voormalige verhuurder afgewezen

In deze zaak vordert de voormalige verhuurder, aangeduid als [eiser], betaling van stookkosten van de huurwoning van de huidige huurder, aangeduid als [gedaagde]. De vordering betreft de afrekening van verwarmingskosten over de periode van 1 januari 2021 tot 1 maart 2021. [gedaagde] betwist de vordering en stelt dat [eiser] niet gerechtigd is om deze kosten te vorderen, omdat de rechten en plichten met betrekking tot de huurwoning zijn overgegaan op de nieuwe verhuurder na de eigendomsoverdracht op 2 maart 2021. De Huurcommissie heeft inmiddels uitspraak gedaan in een eerder door [gedaagde] ingediende procedure, waarin ook is geoordeeld dat [eiser] niet gerechtigd is om de vordering in te stellen.

De kantonrechter oordeelt dat de procedure bij de Huurcommissie niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van [eiser] in deze procedure. Echter, de kantonrechter volgt het oordeel van de Huurcommissie dat [eiser] geen vordering kan instellen, omdat de vordering opeisbaar is geworden na de eigendomsoverdracht. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] af en veroordeelt hem in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde]. De kosten worden vastgesteld op € 74,00 aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde], vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 9911006 \ CV EXPL 22-1953
Vonnis van 17 januari 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. D.J. Ruessink (Bumarang).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Wat is er aan de hand?
2.1.
[eiser] is de voormalige verhuurder van de huurwoning van [gedaagde] . [eiser] heeft de afrekening verwarmingskosten van Techem voor die huurwoning over de periode 1 januari 2021 tot 1 maart 2021 ontvangen en betaald. [eiser] vordert in deze procedure betaling van deze afrekening door [gedaagde] . Volgens [gedaagde] is [eiser] echter niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat deze zaak al aan de Huurcommissie is voorgelegd. Inmiddels heeft de Huurcommissie (tijdens deze procedure) al uitspraak gedaan. Daarnaast is [gedaagde] van mening dat de vordering moet worden afgewezen, omdat [eiser] niet gerechtigd is om deze vordering in te stellen, maar slechts de nieuwe verhuurder.
Is [eiser] niet-ontvankelijk? Nee.
2.2.
[gedaagde] heeft op 3 mei 2022 een verzoek ingediend bij de Huurcommissie en de dagvaarding is op 6 mei 2022 aan [gedaagde] betekend.
2.3.
Dat de procedure bij de Huurcommissie eerder is gestart dan de procedure bij de kantonrechter, brengt niet met zich dat er sprake is van strijd met het ne bis in idem-beginsel en dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in deze procedure. De wetsgeschiedenis waarnaar [gedaagde] verwijst in de conclusie van antwoord [1] ziet op het feit dat de
huurderde keuze heeft om zich tot de kantonrechter te wenden of tot de huurcommissie. Het is dan niet de bedoeling dat hij dezelfde zaak voorlegt aan de huurcommissie als hij al gekozen heeft voor de kantonrechter en andersom.
2.4.
De keuze van de
huurder, zoals hiervoor genoemd, ontneemt echter de
verhuurderniet de mogelijkheid om de zaak aan te brengen bij de kantonrechter. Wel is het zo dat de kantonrechter doorgaans, als de zaak al bij de Huurcommissie is aangebracht, de uitspraak van de Huurcommissie zal afwachten. Omdat de Huurcommissie al uitspraak heeft gedaan, hoeft deze procedure niet meer worden aangehouden.
Is de vordering toewijsbaar? Nee.
2.5.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] niet gerechtigd is om de vordering in te stellen, omdat de vordering opeisbaar is geworden nadat hij al niet meer de verhuurder was. De Huurcommissie is ook tot dit oordeel gekomen.
2.6.
De kantonrechter volgt de Huurcommissie hierin en overweegt hiertoe als volgt.
2.7.
De eigendomsoverdracht van het gehuurde vond plaats op 2 maart 2021. Op dat moment zijn de rechten en plichten overgegaan van de oude verhuurder naar de nieuwe verhuurder [2] . Eén van die rechten en plichten was het opmaken van een afrekening van de verwarmingskosten (nutsvoorzieningen met een individuele meter [3] ). De afrekening voor de betreffende periode kon pas vanaf 1 januari 2022 worden opgemaakt [4] , dus na de eigendomsoverdracht en behoorde dus tot de plicht van de nieuwe verhuurder. Slechts de nieuwe verhuurder heeft het recht om het eventueel te weinig betaalde bedrag te innen, omdat dit recht per 2 maart 2021 op hem is overgegaan.
2.8.
Volgens het wettelijke stelsel heeft [eiser] dus geen vordering op [gedaagde] . Dat [eiser] de verwarmingskosten wel heeft voldaan maakt dit niet anders. Dat is een kwestie waarover de oude en nieuwe verhuurder afspraken hadden moeten maken, omdat in dit geval slechts de nieuwe verhuurder deze kosten mag innen.
Wat is dan de conclusie?
2.9.
De vordering wordt afgewezen. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 74,00 aan salaris gemachtigde (2,00 punten x € 37,00), vermeerderd met de wettelijke rente zoals in de beslissing vermeld.
2.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 74,00, aan salaris gemachtigde en € 18,50 aan nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen met ingang van de vijftiende dag na de datum van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023.

Voetnoten

2.Artikel 7:226 lid 1 BW
3.Artikel 7:237 lid 3 BW
4.Artikel 7:259 lid 2 BW