ECLI:NL:RBOVE:2023:4016

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
10370864 \ CV EXPL 23-858
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van vakantiedagen en 13e maand door voormalig werknemer tegen beveiligingsbedrijf

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [Partij A], een voormalig werknemer van MEBA Beveiligingen B.V., en zijn ex-werkgever. [Partij A] vorderde betaling van 15 vakantiedagen en een 13e maand, die hij meende recht op te hebben na de beëindiging van zijn dienstverband. MEBA voerde aan dat [Partij A] zijn vakantiedagen had opgenomen en dat de 13e maand afhankelijk was van de financiële situatie van het bedrijf. De kantonrechter oordeelde dat [Partij A] recht had op de uitbetaling van de vakantiedagen, omdat MEBA niet had aangetoond dat hij deze daadwerkelijk had opgenomen. Daarnaast oordeelde de rechter dat de 13e maand een overeengekomen arbeidsvoorwaarde was, en dat MEBA deze niet had betwist. De kantonrechter heeft MEBA veroordeeld tot betaling van € 2.860,08 voor de vakantiedagen, € 2.842,80 voor de 13e maand, en een wettelijke verhoging van € 855,43. Ook werd MEBA veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan [Partij A]. In reconventie vorderde MEBA schadevergoeding wegens schending van het concurrentiebeding door [Partij A], maar deze vordering werd afgewezen, omdat MEBA onvoldoende bewijs had geleverd van schade.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10370864 \ CV EXPL 23-858
Vonnis van 10 oktober 2023
in de zaak van
[Partij A],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, gedaagde partij in reconventie, hierna te noemen [Partij A] ,
gemachtigde: mr. H.B.Th. Koekkoek,
tegen
de besloten vennootschap
MEBA BEVEILIGINGEN B.V.,
gevestigd in Dedemsvaart en kantoorhoudende in Leek,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen MEBA,
gemachtigde: mr. M. Walvius.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 mei 2023;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de aanvullende producties 8 en 9 van de zijde van MEBA;
- de mondelinge behandeling van 4 september 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.Inleiding

2.1.
Deze zaak gaat in conventie over de vraag of [Partij A] recht heeft op uitbetaling van 15 vakantie-uren en een 13e maand. In reconventie gaat het om de vraag of [Partij A] het concurrentiebeding heeft geschonden en of [Partij A] zijn laptop op de juiste manier heeft ingeleverd, en of hij aansprakelijk is voor de schade die MEBA stelt daardoor te hebben geleden.
2.2.
De kantonrechter wijst de vorderingen in conventie toe. De vorderingen in reconventie worden afgewezen. In dit vonnis zal worden toegelicht hoe zij tot deze beslissingen is gekomen.
3. De feiten
3.1.
MEBA is een beveiligingsbedrijf. [Partij A] heeft van 2012 tot 2021 bij MEBA gewerkt als servicemonteur beveiligingsinstallaties. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst stond onder andere:
“18.
In geval van beëindiging van het dienstverband - ongeacht de wijze waarop en de redenen waarom aan het dienstverband een einde is gekomen - zal werknemer op het eerste daartoe strekkende verzoek van de werkgever alle zich onder haar bevindende eigendommen, bescheiden, kopieën of andere zaken de werkgever of haar cliënten betreffende, een en ander in de ruimste zin des woords, ter beschikking stellen aan werkgever.
19.
Werknemer dient zich gedurende een termijn van twee jaren na beëindiging van het dienstverband te onthouden van het in enigerlei vorm doen van zaken, gelijk, gelijkwaardig of aanverwant aan die van werkgever, direct of indirect daarbij betrokken te zijn als ook financieel, in welke vorm dan ook daarbij belang te hebben, danwel direct of indirect bedoelde werkzaamheden te verrichten of daarin enig aandeel te hebben, ten behoeve van en/of in opdracht van cliënten of gewezen cliënten van werkgever.”
3.2.
Op 22 september 2017 heeft MEBA een schriftelijke mededeling aan het personeel gedaan, waarin staat:
“Betreft: Toekomstige aanvullende arbeidsvoorwaarden
(…)
13e maand
Alsextrabeloning voor de inzet en betrokkenheid wordt in december een 13e maand uitbetaald. We zien dit ook alsextravoor het komende werkjaar. Mocht een collega in het volgende werkjaar vertrekken dan wordt de 13e maand naar rato terugbetaald.
De periode voor het vervolgjaar loopt dan van 1-januari tot 1-januari.”
3.3.
Per brief van 1 augustus 2021 heeft [Partij A] zijn arbeidsovereenkomst met MEBA schriftelijk opgezegd per 30 september 2021. [Partij A] heeft, voor zover van belang, geschreven:
“Hierbij zeg ik mijn arbeidscontract op vanaf 30-2-2021. Ik houd hierbij rekening met de opzegtermijn.
Ik wil u er ook op attenderen dat ik onbenutte verlofdagen heb die ik wil opnemen en resterende dagen uitbetaald zie worden.
Ik mak graag met u een afspraak over het inleveren van de bedrijfseigendommen. Daarnaast verzoek ik u mij binnen 30 dagen na het einde van mijn arbeidscontract de eindafrekening te sturen.”
3.4.
Op 3 augustus 2021 heeft de heer [naam 1] , directeur-bestuurder van MEBA, (hierna: [naam 1] ) schriftelijk de ontvangst van de opzegging bevestigd. [naam 1] schrijft onder andere:
“Omdat er geen motivatie is gegeven over de aanleiding om tot het ontslag te komen krijg ik hier een zeer vreemd gevoel over en wordt ik gedwongen om jou per direct vrij te stellen van werk en wordt jou de toegang tot het bedrijfsgebouw per direct ontzegd. Ik wil je er wel aan herinneren dat er tot en met 30-09-2021 nog steeds een arbeidsovereenkomst bestaat tussen jou en MEBA beveiligingen BV en dat jij daar naar dient te handelen, wanneer daarom wordt gevraagd. Hiermee wil ik je nog benadrukken dat er tussen jou en het bedrijf een geheimhoudingsovereenkomst is gesloten die van kracht blijft, ook na de ontslag datum.”
3.5.
Op 9 september 2021 heeft de heer [naam 2] , bedrijfsleider bij MEBA, [Partij A] gesmst:
“Ik graag jouw en [naam 3] morgen om 14:00 uur graag op de zaak spreken. Tevens de laptop en tablet meenemen, deze gaan wij weer inzetten.”
3.6.
Op 10 september 2021 heeft [Partij A] de laptop en de tablet ingeleverd. Die dag heeft ook een gesprek tussen [Partij A] en MEBA plaatsgevonden, waarin MEBA [Partij A] een brief heeft voorgelegd, die [Partij A] niet heeft ondertekend. In die brief staat, voor zover van belang, het volgende:
“Deze vrijstelling van werk wordt per direct ingetrokken. Dit houdt in dat er van Dhr. [Partij A] per 10 september 2021 wordt verwacht dat hij weer aan het werk gaat. Doordat er een onhoudbare situatie is ontstaan, is overeengekomen dat Dhr. [Partij A] zijn vrije dagen gaat opnemen tot en met 30 september 2021. Totaal gaat het dan om 15 verlofdagen.”
3.7.
Bij brief van 10 november 2021 heeft mr. Koekkoek namens [Partij A] MEBA verzocht om 15 resterende vakantiedagen en de 13e maand over het jaar 2020 (naar rato) uit te betalen.
3.8.
[Partij A] is na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met MEBA in dienst getreden bij [bedrijf] B.V. in [vestigingsplaats] (hierna: [bedrijf] ).

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[Partij A] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, MEBA zal veroordelen om:
een bedrag van € 2.860,08 bruto aan vergoeding voor vrije dagen aan [Partij A] te betalen;
een bedrag van € 2.842,80 bruto aan 13e maand aan [Partij A] te betalen;
een bedrag van € 2.851,44 aan wettelijke verhoging over de onder 1 en 2 genoemde bedragen aan [Partij A] te betalen;
een deugdelijke bruto/netto specificatie over de onder 1 en 2 genoemde bedragen aan [Partij A] af te geven;
de wettelijke rente over de onder 1, 2 en 3 genoemde bedragen aan [Partij A] te betalen;
een bedrag van € 802,50 aan buitengerechtelijke incassokosten aan [Partij A] te betalen;
de proces- en nakosten te betalen.
4.2.
MEBA voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [Partij A] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
in reconventie
4.3.
MEBA vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [Partij A] zal veroordelen tot nakoming van het concurrentiebeding;
II. voor recht zal verklaren dat [Partij A] aansprakelijk is voor de door MEBA geleden schade wegens het handelen in strijd met artikel 7:611 BW en/of overtreding van het beding om bedrijfseigendommen te verstrekken en/of overtreding van het concurrentiebeding;
III. [Partij A] zal veroordelen om aan MEBA een bedrag van € 84.097,45 aan geleden schade te betalen, te vermeerderen met de schade die MEBA lijdt als gevolg van voortduring van de overtreding van het concurrentiebeding;
IV. [Partij A] zal veroordelen om de wettelijke rente vanaf 9 mei 2023 over dit bedrag te betalen;
V. [Partij A] zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
[Partij A] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van MEBA in de proceskosten.

5.De beoordeling

in conventie
Vakantie-uren
5.1.
Tegen de stelling van [Partij A] dat hij nog recht heeft op de uitbetaling van 15 vakantiedagen heeft MEBA aangevoerd dat [Partij A] die vakantiedagen heeft opgenomen tussen 10 en 30 september 2021. Hij heeft het verzoek daartoe gedaan in de brief van 1 augustus 2021. Ook in de brief van 10 september 2021 is volgens MEBA overeengekomen dat [Partij A] van 10 tot en met 30 september 2021 vakantiedagen zou opnemen.
5.2.
De kantonrechter is van oordeel dat MEBA nog 15 vakantiedagen aan [Partij A] moet uitbetalen. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt. Tussen partijen is met name in geschil of [Partij A] in zijn ontslagbrief van 1 augustus 2021 heeft bedoeld om al zijn resterende vakantiedagen op te nemen. Van belang is echter dat daarna, door de vrijstelling van werk en door het gesprek dat partijen op 10 september 2021 hebben gehad, een nieuwe situatie is ontstaan. MEBA heeft in dat gesprek, althans in de brief die tijdens dat gesprek aan [Partij A] is voorgelegd, geprobeerd om met [Partij A] overeen te komen dat hij vakantiedagen zou opnemen van 10 september 2021 tot 30 september 2021. [Partij A] heeft de brief echter niet ondertekend omdat hij het er niet mee eens was. MEBA wist dus dat [Partij A] niet akkoord ging met het opnemen van zijn vakantiedagen tot 30 september 2021. Daarom mocht MEBA er niet van uitgaan dat hij vervolgens toch verlof opnam. En omdat MEBA [Partij A] eerder had vrijgesteld van werk, en MEBA [Partij A] voorafgaand aan het gesprek had verzocht om zijn spullen in te leveren, mocht zij evenmin verwachten dat [Partij A] zonder nadere instructie weer aan het werk zou gaan. Het feit dat hij dat niet spontaan weer deed kan daarom niet gelijkgesteld worden met het opnemen van verlof.
Gelet op het voorgaande kan er niet van worden uitgegaan dat [Partij A] vakantiedagen heeft opgemaakt. MEBA moet nog 15 vakantiedagen aan [Partij A] uitbetalen. De financiële waarde van die vakantiedagen staat tussen partijen niet ter discussie. De vordering tot betaling van een bedrag van € 2.860,08 (bruto) zal worden toegewezen.
5.3.
De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 22 februari 2023 (de dag van dagvaarding), nu [Partij A] niets heeft gesteld over de datum van opeisbaarheid van de vordering.
13e maand
5.4.
Tussen partijen staat vast dat MEBA in 2017 een schriftelijke mededeling heeft doen uitgaan waarin de betaling van een 13e maand wordt genoemd. Ook staat vast dat MEBA in 2017, 2018 en 2019 een 13e maand aan haar werknemers heeft uitbetaald. Tussen partijen is echter in geschil of de betaling van een 13e maand een overeengekomen arbeidsvoorwaarde is op grond waarvan de werknemers van MEBA ieder jaar recht op een 13e maand hebben, of dat de uitkering van een 13e maand afhankelijk is van de financiële situatie binnen MEBA, zoals MEBA betoogt.
5.5.
De kantonrechter overweegt dat de betaling van een 13e maand is opgenomen in een aan de werknemers gericht stuk onder de kop:
“Betreft: Toekomstige aanvullende arbeidsvoorwaarden”.Daarin worden verschillende afspraken benoemd waarvan duidelijk is dat die niet eenmalig zijn of voor slechts één jaar zullen gelden (vermeld worden bijvoorbeeld overuren, toepassing van de cao en inschaling). De afspraak over een 13e maand staat daartussen en ook daaraan wordt geen specifiek jaar gekoppeld en geen voorwaarde gesteld (
“…wordt in december een 13e maand uitbetaald”en
“het vervolgjaar loopt dan van 1-januari tot 1januari.”). Daarmee wordt naar het oordeel van de kantonrechter een 13e maand als toekomstige aanvullende arbeidsvoorwaarde toegekend, zonder dat daaraan de voorwaarde wordt verbonden dat er alleen recht bestaat op een 13e maand indien het ondernemingsresultaat daar aanleiding toe geeft. De 13e maand is vervolgens ook drie jaar lang uitbetaald. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is het standpunt van MEBA dat de uitbetaling van een 13e maand afhankelijk is van haar financiële situatie niet te begrijpen. Dat de voormalig eigenaar van MEBA [naam 1] in het kader van de bedrijfsovername heeft verzekerd dat de 13e maand alleen onder die voorwaarde werd uitbetaald, zegt onvoldoende over de vraag wat tussen MEBA en [Partij A] is overeengekomen. Ook het gegeven dat andere werknemers klaarblijkelijk niet om de bonus vragen is daarvoor niet voldoende. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de 13e maand zonder voorwaarden is toegekend. MEBA heeft de hoogte van het naar rato gevorderde deel van de 13e maand van 2020 niet betwist. De vordering tot betaling van een bedrag van € 2.842,80 (bruto) zal worden toegewezen.
5.6.
De wettelijke rente over de 13e maand zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, nu [Partij A] niets heeft gesteld over de datum van opeisbaarheid van de vordering.
Wettelijke verhoging
5.7.
Omdat niet is gebleken dat MEBA moedwillig of tegen beter weten in de vakantiedagen en 13e maand niet heeft uitbetaald, zal de kantonrechter de wettelijke verhoging matigen tot 15% over € 5.702,88 (het totaalbedrag aan vakantie-uren en 13e maand) = € 855,43.
5.8.
De wettelijke rente over de wettelijke verhoging zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis. Niet gebleken is dat MEBA in gebreke is gesteld met betrekking tot de betaling van de wettelijke verhoging, dus dit vonnis zal als zodanige ingebrekestelling worden gezien, zodat MEBA 14 dagen de tijd heeft om de wettelijke verhoging te betalen.
Bruto/netto specificaties
5.9.
MEBA heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering tot het verstrekken van de specificaties van de uit te betalen vakantiedagen en de 13e maand. De kantonrechter zal deze vordering dan ook toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.10.
[Partij A] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden. De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden gebaseerd op de toegewezen uitkering van het vakantiegeld en de 13e maand (samen € 5.702,88), en niet over de wettelijke verhoging omdat MEBA met de betaling daarvan ten tijde van de buitengerechtelijke werkzaamheden nog niet in verzuim was (zie 5.8.). Aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal een bedrag van € 660,14 worden toegewezen.
De proceskosten
5.11.
MEBA wordt in de procedure in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [Partij A] betalen. Deze worden tot op heden begroot op:
kosten dagvaarding € 125,86
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde
€ 660,00(2 punten x liquidatietarief € 330,00)
totaal € 1.029,86
5.12.
De nakosten worden begroot op € 132,00 (½ punt liquidatietarief met een maximum van € 132,00).
in reconventie
Het ‘leeg’ inleveren van de laptop
5.13.
Tussen partijen staat vast dat [Partij A] onder andere zijn laptop en telefoon op 10 september 2021 – op eerste verzoek – bij MEBA heeft ingeleverd. Vast staat ook dat [Partij A] de laptop opgeschoond heeft ingeleverd. Tussen partijen bestaat echter geschil over de vraag in hoeverre de laptop werkelijk leeg is ingeleverd en of daarbij ook bestanden en gegevens van MEBA verloren zijn gegaan.
5.14.
MEBA heeft gesteld dat [Partij A] de laptop compleet heeft gestript. Alle bestanden en software, en gegevens, waaronder de programmeringen van klanten, zijn verwijderd. Zelfs het besturingssysteem is verwijderd en opnieuw geïnstalleerd. Volgens de ICT’er van MEBA is de laptop tot op een diepe laag gewist. Er zijn zeker 10.000 bestanden verdwenen of beschadigd geraakt. Daardoor heeft MEBA de programma’s op de laptop opnieuw moeten installeren en kon zij bijvoorbeeld niet meer bij klantinformatie en klantprogrammeringen. Bij sommige klanten kon niet meer op afstand worden ingelogd. MEBA heeft kosten gemaakt doordat de monteurs en [naam 1] bij die klanten langs moesten gaan.
5.15.
[Partij A] heeft aangevoerd dat hij de laptop alleen heeft teruggezet naar de fabrieksinstellingen, omdat hij de laptop ook op die manier heeft gekregen. De laptop zou opnieuw worden ingezet, dus [Partij A] heeft zijn privébestanden, de rapporten en de software (applicaties) verwijderd. De rapporten en klantinformatie zijn niet verdwenen, die staan nog in het systeem. Via een andere computer van MEBA zijn deze gegevens gewoon te bereiken.
5.16.
De kantonrechter overweegt als volgt. Vast staat dat [Partij A] meer dan alleen privébestanden van de laptop heeft verwijderd. Door [Partij A] wordt weliswaar betwist dat er bestanden van MEBA zijn verdwenen, maar vast staat wel dat hij de laptop – in ieder geval – heeft teruggezet naar de fabrieksinstellingen. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter (extreem) onhandig, maar daar staat tegenover dat MEBA geen instructies heeft gegeven over hoe de laptop moest worden ingeleverd en ook dat onweersproken is dat [Partij A] de laptop leeg heeft ontvangen.
5.17.
Indien er door het leeg maken van de laptop door [Partij A] bestanden van MEBA zijn verdwenen, geldt dat [Partij A] daarvoor tegenover MEBA alleen aansprakelijk is als [Partij A] opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld (artikel 7:661 BW). Die norm geldt, in tegenstelling tot wat MEBA betoogt, ook bij de vraag of [Partij A] is tekortgeschoten in de nakoming van artikel 18 uit de arbeidsovereenkomst. MEBA heeft, gelet op de toelichting van [Partij A] , onvoldoende onderbouwd dat [Partij A] met opzet of uit bewuste roekeloosheid de laptop heeft gewist. Het feit dat [Partij A] de laptop al voorafgaand aan het verzoek om de laptop in te leveren, heeft leeggemaakt, is daarvoor onvoldoende. [Partij A] is daarom niet aansprakelijk voor eventuele schade die is voortgevloeid uit het leeg inleveren van de laptop. De in dit kader gevorderde verklaring voor recht en schadevergoeding zullen worden afgewezen.
Het concurrentiebeding
5.18.
MEBA heeft gesteld dat [Partij A] in strijd met het concurrentiebeding handelt door aansluitend aan zijn dienstverband bij MEBA in dienst te treden bij [bedrijf] . [bedrijf] is ook actief op het gebied van brand- en inbraakalarmering en -beveiliging en daarmee een gelijksoortig bedrijf. Bovendien is [bedrijf] gevestigd in [vestigingsplaats] , vlakbij [plaats] .
Volgens MEBA is [Partij A] door het overtreden van het concurrentiebeding schadeplichtig. Verschillende klanten zijn overgestapt naar [bedrijf] , waardoor sprake is van winstderving.
5.19.
[Partij A] heeft aangevoerd dat het concurrentiebeding te ruim en te vaag is geformuleerd. Er is geen sprake van een overtreding van het beding. Bovendien heeft hij niet gewerkt voor klanten van MEBA en heeft hij MEBA geen schade toegebracht.
5.20.
De kantonrechter overweegt dat het beding inderdaad vaag en ruim is geformuleerd, waardoor maar de vraag is of het een geldig concurrentiebeding is. Maar afgezien daarvan is [Partij A] ook gelet op het hiernavolgende niet aansprakelijk voor de door MEBA gestelde schade.
5.21.
Volgens de letterlijke bewoordingen van het beding mag [Partij A] geen soortgelijke werkzaamheden verrichten voor (ex)klanten van MEBA. MEBA heeft echter onvoldoende onderbouwd dat [Partij A] werkzaamheden voor (ex)klanten van MEBA heeft verricht. Dat er klanten van MEBA zijn overgestapt naar [bedrijf] , is daarvoor onvoldoende.
Ook wanneer op grond van de bedoeling van het beding aangenomen zou moeten worden dat enkel het in dienst treden bij [bedrijf] overtreding van het concurrentiebeding zou opleveren, geldt dat MEBA onvoldoende heeft onderbouwd dat zij daardoor recht heeft op de betaling van een boete of schadevergoeding. Er staat in het concurrentiebeding geen sanctie op overtreding van het beding. Ook heeft MEBA onvoldoende onderbouwd dat zij schade heeft geleden doordat [Partij A] bij [bedrijf] is gaan werken. MEBA heeft door middel van foto’s van vier (ex)klanten aangetoond dat zij klant zijn van [bedrijf] . Wanneer deze klanten zijn overgestapt, heeft MEBA niet toegelicht. Waarom deze klanten zijn overgestapt, blijkt nergens uit. De stelling van MEBA dat klanten van beveiligingsbedrijven in het algemeen niet snel overstappen, zegt - als die stelling al juist is - niets over de reden waarom deze klanten in dit geval wel zijn overgestapt. MEBA heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat deze bedrijven klant bij [bedrijf] zijn geworden doordat [Partij A] bij [bedrijf] is gaan werken. Aan de aangeboden bewijslevering komt de kantonrechter niet toe. [Partij A] is niet aansprakelijk voor de door MEBA gestelde schade. De in het kader van schending van het concurrentiebeding gevorderde verklaring voor recht en schadevergoeding zullen worden afgewezen.
De proceskosten
5.22.
MEBA wordt in de procedure in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [Partij A] betalen. Deze worden tot op heden begroot op € 1.588,00 aan salaris voor de gemachtigde van [Partij A] (2 punten x tarief € 794,00).

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt MEBA om aan [Partij A] een bedrag van € 2.860,08 bruto aan vakantie-uren te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 22 februari 2023 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt MEBA om aan [Partij A] een bedrag van € 2.842,80 bruto aan 13e maand te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 22 februari 2023 tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt MEBA om aan [Partij A] een bedrag van € 855,43 aan wettelijke verhoging te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.4.
veroordeelt MEBA om aan [Partij A] een deugdelijke bruto/netto specificatie over de onder 6.1. en 6.2. genoemde bedragen af te geven;
6.5.
veroordeelt MEBA om aan [Partij A] een bedrag van € 660,14 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen;
6.6.
veroordeelt MEBA in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [Partij A] begroot op € 1.029,86;
6.7.
veroordeelt MEBA in de nakosten, begroot op € 132,00;
6.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.10.
wijst de vorderingen af;
6.11.
veroordeelt MEBA in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [Partij A] begroot op € 1.588,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023.(SB)