ECLI:NL:RBOVE:2023:4067

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
C/08/294506 / HA ZA 23-129
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid en verjaring van gebruik van oprit tussen buren

In deze zaak is eiser eigenaar van een perceel met een bedrijfspand, terwijl gedaagde eigenaar is van het naastgelegen perceel met een woonhuis. In 1991 werd er een overheaddeur geplaatst in de garage van eiser, die alleen bereikbaar was via de oprit van gedaagde. In 2021 plaatste gedaagde een hek tussen zijn oprit en het erf van eiser, waardoor eiser de oprit niet meer kon gebruiken. Eiser stelt dat hij een erfdienstbaarheid heeft en beroept zich op verjaring. De rechtbank oordeelt echter dat het gebruik van de oprit door eiser en zijn rechtsvoorgangers onvoldoende is om bezit van een erfdienstbaarheid vast te stellen. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af, omdat hij niet heeft aangetoond dat er sprake is van twintig jaar onafgebroken bezit van de erfdienstbaarheid. De rechtbank concludeert dat gedaagde het recht heeft om zijn eigendom af te bakenen met een hek en dat er geen onrechtmatig handelen is gepleegd. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/294506 / HA ZA 23-129
Vonnis van 18 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. D. Warnink te Kampen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A. Hurenkamp te Enschede.

1.De samenvatting

1.1.
[eiser] is eigenaar van een perceel met daarop een bedrijfspand. [gedaagde] is eigenaar van het naastgelegen perceel met daarop een woonhuis. In 1991 is in een garage op het erf van [eiser] een overheaddeur geplaatst die [eiser] alleen via de oprit van [gedaagde] kan bereiken. In 2021 heeft [gedaagde] een hek tussen zijn oprit en het erf van [eiser] geplaatst, waardoor [eiser] de oprit van [gedaagde] (en dus de overheaddeur) niet meer kan gebruiken.
1.2.
[eiser] meent dat hij een erfdienstbaarheid heeft en beroept zich op verjaring. De rechtbank gaat daar niet in mee. Het gebruik van de oprit door daar onder meer over te rijden, daarop auto’s te parkeren en containers te plaatsen, (het groen op) de oprit te onderhouden en het plaatsen van een overheaddeur zoals dat door [eiser] naar voren is gebracht is onvoldoende om vast te stellen dat sprake van bezit is. Hoe lang de garagedeur daadwerkelijk is gebruikt is door [eiser] onvoldoende naar voren gebracht.

2.De procedure

2.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de brief van mr. Warnink (advocaat van [eiser] ) van 30 augustus 2023 met producties 15 tot en met 17.
2.2.
Op 11 september 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren namens [eiser] aanwezig: de heer [naam 1] , de zwager van [eiser] , en mr. R.J. van der Leest als advocaat. Namens de gedaagde partij waren [gedaagde] en zijn advocaat mr. A. Hurenkamp aanwezig.
2.3.
De beslissing wordt vandaag meegedeeld en toegelicht in dit vonnis.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is eigenaar van een perceel met woning aan de [adres 1] . [gedaagde] is eigenaar van het naastgelegen perceel aan de [adres 2] met daarop een bedrijfspand. Op het perceel van [gedaagde] bevindt zich een oprit (hierna: de oprit). De oprit grenst aan het perceel van [eiser] . Hieronder op afbeelding 1 is de oprit met schuine strepen gearceerd.
3.2.
De woning aan de [adres 1] heeft de volgende eigenaren (gehad):
  • van 1991 tot 1998: de heer [naam 2] ;
  • van 1998 tot 2005: de heer [naam 3] en mevrouw [naam 4] ;
  • van 2005 tot 2009: de heer [naam 5] en mevrouw [naam 6] ;
  • van 2009 tot heden: [eiser] .
3.3.
De woning aan de [adres 2] heeft in ieder geval de volgende eigenaren (gehad):
  • van 1998 tot 2014: de heer [naam 7] (die het pand van 1998 tot 2010 verhuurde aan Eurodev Group);
  • van 2014 tot heden: [gedaagde] (die het pand verhuurt aan [bedrijf] ).
3.4.
In 1991 heeft de heer [naam 2] , een voormalig eigenaar van nummer [huisnummer 1] , een overheaddeur laten plaatsen in de garage achter op het erf (met een kruis aangemerkt op afbeelding 1). De overheaddeur is alleen te bereiken via de oprit op het perceel van [gedaagde] , op de tekening gemarkeerd met schuine strepen.
[Afbeelding 1]
3.5.
In 2021 heeft [gedaagde] een hek geplaatst tussen (de oprit van) het perceel aan de [adres 2] en het perceel aan de [adres 1] . Hierdoor kan de overheaddeur niet meer worden gebruikt . De overheaddeur en het hek zijn op onderstaande afbeelding te zien.
[Afbeelding 2]
3.6.
De heer [naam 3] en mevrouw [naam 4] verklaren onder meer op schrift:

Bij de koop van de woning aan de [adres 1] , heeft de verkoper [naam 2] ons verteld, dat hij graag zijn Audi binnen in de schuur wilde parkeren. Vandaar dat de schuur een grote overhead deur heeft, omdat de auto er schuin ingereden diende te worden.
(…)
Vanaf 1998 tot 2005 hebben [naam 3] en mevr. [naam 4] er gewoond.
(…)
Wij hebben altijd onze auto op de oprit gezet.
(…) [naam 3] gebruikte de overheaddeur om materiaal in en uit de garage te halen voor zijn las werkzaamheden. (…).”
3.7.
De heer [naam 5] en mevrouw [naam 6] verklaren op schrift onder meer:
“De heer [naam 5] en mevrouw [naam 6] hebben vanaf 2005 tot 2009 gewoond in het huis aan de [adres 1] .
In die tijd hebben ze steeds gebruik gemaakt van de oprit gelegen naast hun woning ( [adres 2] ) op het terrein van EuroDev, zodat ze hun garage konden gebruiken voor het parkeren van hun auto.
(…)
Gedurende de tijd dat ze er hebben gewoond konden ze steeds gebruik maken van de oprit van hun buren ( [adres 2] ) gelegen naast hun eigen woning en er is nooit iemand die hun dat heeft verboden of gezegd dat dit niet mocht.”
3.8.
In een schriftelijke verklaring schrijft [eiser] onder meer:
“De oprit was de vaste parkeerplek van mijn auto. In de beginjaren plaatste ik mijn auto nog wel eens in de garage maar sinds het overlijden van mijn vader in 2014 zijn er een aantal van zijn meubels verhuist naar mijn garage. Ook heeft een tijd de motor van mijn broer in de garage gestaan.
In het begin ging de garagedeur regelmatig open, later wat minder vaak. Denk dan aan het in en uitrijden van de motor of het naar binnen brengen van materiaal.
Mij is nooit gevraagd om de auto van de oprit weg te zetten.”
3.9.
De heer [naam 7] verklaart op schrift onder meer:
“Ik heb op 2 september 1998 het pand gekocht aan de [adres 2] . Het pand was in eigendom van Staatsbosbeheer. Na verkrijging heb ik het pand verhuurd aan Eurodev tot 2010 (…).
In de periode dat het pand verhuurd was ben ik meermalen aangesproken door de eigenaren van het pand op nummer [huisnummer 1] . Hun wens was dat ze een erfdienstbaarheid wilden over mijn grond. Ik ben altijd duidelijk geweest dat ik daar niet aan mee wilde werken en dat er af en toe een keer geparkeerd werd in de avonduren vond ik prima, maar de huurder had het gebruik en op aanwijzing zouden ze gelijk de auto moeten verwijderen en niet meer parkeren. Dat er sprake is van een schuifdeur is mij nooit bekend geweest. Ik wist niet eens van het bestaan.
Toen huurder Eurodev de huur beëindigde, heb ik het pand in de verkoop gedaan. Dit heeft tot 2014 geduurd en [gedaagde] heeft het toen gekocht. In deze periode maakte de buurt veel gebruik van de parkeerplaatsen, dit gebeurt bij leegstand. Ik heb hier nog een keer over gesproken met de eigenaar van de woning ( [eiser] ) en hij gaf mij ook aan dat hij dat soms deed. Ook naar hem ben ik heel duidelijk geweest: af en toe prima maar op aanwijzing klaar!
(…)
In de avonduren en weekenden werd het pand niet gebruikt door de huurder, dan zie je net als bij supermarkten dat er veel door omwonenden wordt geparkeerd met werkbus etc. Dat neemt echter niet weg dat ik altijd extreem duidelijk ben geweest, af en toe gebruiken maken van de parkeerplaats is prima, maar ook niet meer dan dat. Ook heb ik altijd duidelijk gemaakt dat een erfdienstbaarheid onbespreekbaar was. Aangezien het voor mij commercieel vastgoed was ben ik daar natuurlijk niet altijd bij geweest.”
3.10.
Mevrouw [partner van gedaagde] (partner van [gedaagde] ) verklaart op schrift:

Wij zijn eigenaar van het pand gelegen naast onze woning en kantoor. In 2014 is het op naam gekomen (..). Wij wonen sinds 2010 aan de [adres 3] en op nummer [huisnummer 2] hebben wij ons assurantiekantoor. (…)
In een gesprek met buurman [eiser] (medio 2014-2015) kwam ter sprake dat hij zijn auto regelmatig parkeerde op het terrein. Hij gaf ook duidelijk aan: “Ik weet dat me er niets hoort!” We hebben toen afgesproken met [eiser] dat we er niet zoveel problemen mee hadden omdat het pand nog eerst verbouwd moest worden. [gedaagde] heeft hem duidelijk aangegeven waar ik bij was: “ [eiser] als we het nodig zijn houdt het op, want we hebben het niet voor niets gekocht!” [eiser] begreep dit heel goed. Medio 2018 hadden we zoveel activiteiten dat we ook het plekje voor de schuur nodig waren en heeft [eiser] zijn oprit aangepast en de auto verplaatst naar de voortuin. Ook voor die tijd gebruikten wij zelf de oprit en werd voor de auto van [eiser] ook geparkeerd door huurders. Ook de schuur werd door van [bedrijf] gebruikt als bordenhok.”

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – kort gezegd – de rechtbank:
primair:
te verklaren voor recht dat sprake is van een recht van erfdienstbaarheid ten behoeve van het perceel aan de [adres 1] en ten laste van het perceel aan de [adres 2] en [adres 4] om te komen en gaan over de betreffende oprit van de openbare weg naar de garage, te voet, per fiets of per auto, en om roerende zaken van de eigenaar van het perceel aan de [adres 1] op de oprit te plaatsen, zoals (afval)containers, fietsen en auto’s;
[gedaagde] te veroordelen het door hem op de oprit geplaatste hekwerk te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom;
[gedaagde] te veroordelen mee te werken aan het opmaken en ondertekenen van een notariële akte strekkende tot inschrijving van het bestaan van het verzochte recht van erfdienstbaarheid en het laten inschrijven van een dergelijke akte door een notaris in de daartoe bestemde registers, waarbij beide partijen de helft van de kosten van de notaris betalen, zulks op straffe van een dwangsom;
subsidiair:
te verklaren voor recht dat [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig handelde en handelt door het plaatsen en geplaatst houden van een hekwerk vlak voor de overheaddeur van de garage van [eiser] ;
[gedaagde] te veroordelen om het door hem geplaatste hekwerk geheel, dan wel voor het gedeelte voor de overheaddeur van de garage en de voordeur van de woning, te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom.
Primair en subsidiair:
[gedaagde] in de proceskosten te veroordelen, te vermeerderen met de nakosten en de eventuele kosten van betekening.
4.2.
[eiser] voert daartoe aan dat vanaf 1991 sprake is van twintig jaar onafgebroken bezit van een erfdienstbaarheid, waardoor een recht van erfdienstbaarheid door bevrijdende verjaring is ontstaan. Hiertoe stelt hij:
  • dat er vanaf 1991 een overheaddeur in de garage op het perceel van de [adres 1] is, welke alleen te bereiken is via de oprit.
  • dat hij en zijn rechtsvoorgangers liepen, fietsen of reden over de oprit naar de overheaddeur en zij op die manier de auto in de garage (konden) zetten;
  • dat zijn rechtsvoorgangers en hijzelf de oprit op de volgende manier gebruikten: zij reden over de oprit, parkeerden hun auto op de oprit, onderhielden de oprit, snoeiden de heg tussen [adres 2] en de oprit, plaatsten hun afvalcontainers op de oprit, plaatsten de droogmolen geregeld op de oprit en barbecueden op de oprit;
  • dat geen van de eigenaren van [adres 1] heeft geprotesteerd tegen voornoemd gebruik/bezit van hem en zijn rechtsvoorgangers;
  • dat er nooit afspraken zijn gemaakt over het gebruik van de oprit en nooit is opgetreden tegen de gedragingen van hem of zijn rechtsvoorgangers.
Daarnaast voert [eiser] aan dat het in strijd is met hetgeen in het maatschappelijke verkeer betaamt om een hek te plaatsen en daarmee het gebruik van de oprit door [eiser] onmogelijk te maken, dit terwijl [gedaagde] zes jaar niet heeft geprotesteerd tegen het gebruik van de oprit en dit gebruik al meer dan twintig jaar duurde.
4.3.
[gedaagde] voert onder meer als verweer dat de door [eiser] gestelde feiten niet kunnen leiden tot het ontstaan van een erfdienstbaarheid. Er zijn volgens [gedaagde] nooit auto’s in de garage geparkeerd. Daarnaast zou de heer [naam 7] diverse keren tegen de eigenaren van het perceel op nummer [huisnummer 1] hebben gezegd niet mee te willen werken aan het vestigen van een erfdienstbaarheid en dat hij slechts heeft toegestaan dat de bewoners van nummer [huisnummer 1] af en toe in de avond/incidenteel op de oprit parkeerden. Het pand op nummer [huisnummer 3] stond bovendien tussen 2010 en 2014 leeg, waardoor [eiser] zijn auto in die periode op de oprit kon parkeren. Ook [gedaagde] heeft aan [eiser] laten weten dat hij de oprit incidenteel mocht gebruiken, zolang dit op eerste verzoek zou worden beëindigd. In 2018 heeft [gedaagde] aan [eiser] laten weten dat [eiser] niet langer zijn auto op de oprit mocht zetten. Van onrechtmatig handelen jegens [eiser] is volgens [gedaagde] geen sprake.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak is de hoofdvraag of (op grond van artikel 5:72 juncto artikel 3:105 juncto artikel 3:306 van het Burgerlijk Wetboek) een erfdienstbaarheid is ontstaan door bevrijdende verjaring, op basis waarvan [eiser] het recht heeft over de oprit, dus over het perceel van [gedaagde] , te lopen/fietsen/rijden en daar bovendien roerende zaken (zoals een auto en afvalcontainers) te plaatsen.
5.2.
Onder het oud Burgerlijk Wetboek (geldend tot 1992) kon een erfdienstbaarheid van weg of overpad niet door bevrijdende verjaring worden verkregen. In 1992 is het nieuwe Burgerlijk Wetboek in werking getreden en sindsdien is dit wel mogelijk.
5.3.
De rechtbank zal dan ook enkel beoordelen of naar het huidige recht (na 1992) een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan.
Is een erfdienstbaarheid ten laste van het perceel van [gedaagde] ontstaan door verjaring?
5.4.
Bij bevrijdende verjaring geldt dat na twintig jaar het recht van de eigenaar van het ‘dienende erf’ ( [gedaagde] ) is verjaard om het bezit van de erfdienstbaarheid door de eigenaar van het ‘heersende erf’ ( [eiser] ) te beëindigen. Het is niet vereist dat [eiser] te goeder trouw was. Wel is vereist dat tenminste twintig jaar sprake is van ‘bezit van een erfdienstbaarheid’.
5.5.
De rechter dient terughoudend te zijn bij het aannemen van bezit van een erfdienstbaarheid. Er dienen onder meer feiten te worden gesteld waaruit de pretentie van bezit van die erfdienstbaarheid blijkt. Er moet daarbij sprake zijn van zodanige bezitsdaden/machtsuitoefening, dat het voor de eigenaar van het andere erf duidelijk moet zijn dat die bezitsdaden ertoe hebben geleid dat hij het exclusieve genot van zijn erf heeft verloren en dat gedeelte van zijn bezit dus teniet is gedaan. Een enkel gedogen of een persoonlijk recht om bijvoorbeeld over het erf van een ander te rijden, leidt niet tot het bezitten van een erfdienstbaarheid.
5.6.
[eiser] heeft onvoldoende (onderbouwd) gesteld dat sprake is van feiten waaruit de pretentie van bezit blijkt. Het enkele gebruik van de weg door erover de lopen, te fietsen of te rijden is onvoldoende. Ook het neerzetten van containers, het parkeren van de auto, het plaatsen van een droogmolen en dat zij barbecueën op de oprit, welke daden slechts gedeeltelijk door [gedaagde] worden betwist, is onvoldoende. Deze gedragingen kunnen immers ook wijzen op het enkel gedogen, dan wel een persoonlijk recht om de weg te gebruiken. Bij het gedogen van dergelijke gedragingen gaat het exclusieve genot van de eigenaar van het erf niet verloren. Dit zelfde geldt voor handelingen als het onderhouden van het groen en het sneeuwruimen van de oprit. Dit duidt niet op bezitshandelingen en kunnen even zo goed passen bij het gedogen van het gebruik maken van het pad.
5.7.
Het oordeel dat sprake is van een persoonlijk recht/gedogen wordt ondersteund door de stelling van [gedaagde] dat zijn rechtsvoorganger – de heer [naam 7] – meermaals tegen [eiser] en zijn rechtsvoorgangers heeft gezegd dat een erfdienstbaarheid onbespreekbaar was en is gezegd dat het gebruik van de oprit alleen incidenteel werd toegestaan. De zwager van [eiser] verklaarde daarover tijdens de mondelinge behandeling dat [eiser] tegen hem heeft gezegd dat hij zich niet kan herinneren dat dat is gezegd. Daarmee acht de rechtbank de stelling van [gedaagde] onvoldoende betwist.
5.8.
[eiser] heeft bewijs aangeboden van zijn stelling dat de auto meer dan twintig jaar op de oprit werd geparkeerd. Ook als dit echter komt vast te staan, is dit in het licht van rechtsoverweging 5.6. onvoldoende om bezit aan te nemen. Aan dit bewijsaanbod gaat de rechter dan ook voorbij.
5.9.
Tot slot stelt [eiser] dat in 1991 een overheaddeur is geplaatst en deze alleen is te bereiken met de oprit, en via de overheaddeur de auto in de garage kon worden gezet.
5.10.
De rechtbank is het met [eiser] eens dat het plaatsen van een overheaddeur, die alleen maar kan worden gebruikt als over het erf van [gedaagde] wordt gereden, op een bezitshandeling zou kunnen duiden. [gedaagde] heeft naar voren gebracht nooit te hebben geweten dat deze deur als garagedeur diende. Uiterlijk is evenwel duidelijk sprake van een roldeur die over de volle breedte kan worden geopend, zoals ook op de afbeelding duidelijk is te zien.
5.11.
Om in dat kader twintig jaar onafgebroken bezit te kunnen aannemen, is wel vereist dat de overheaddeur (minimaal) twintig jaar werd gebruikt, onder meer door regelmatig de auto in de garage te parkeren. [eiser] heeft daartoe onvoldoende gesteld. Over de afzonderlijke periodes oordeelt de rechtbank als volgt.
5.12.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de heer [naam 2] , die van 1991 tot 1998 eigenaar was van [adres 1] , zijn auto ook daadwerkelijk in de garage parkeerde, mede gezien het feit dat hij de overheaddeur heeft geplaatst en door hetgeen de heer [naam 3] en mevrouw [naam 4] daarover hebben verklaard.
5.13.
Echter is niet gesteld dat de heer [naam 3] en mevrouw [naam 4] (van 1998 tot 2005) dit ook deden. Dit kan ook niet worden afgeleid uit hun verklaring. Zij verklaren slechts dat de overheaddeur werd gebruikt om materiaal in en uit de garage te halen voor de hobby-matige laswerkzaamheden van de heer [naam 3] . Niet gesteld is dat dit anders dan incidenteel gebeurde. Dit is onvoldoende voor het aannemen van bezit.
5.14.
De heer [naam 5] en mevrouw [naam 6] woonden van 2005 tot 2009 op de [adres 1] en verklaren dat zij in die tijd steeds gebruik hebben gemaakt van de oprit, zodat ze hun garage konden gebruiken voor het parkeren van hun auto. [eiser] stelt hier niets over en het is de rechtbank dan ook niet bekend of dit parkeren in de garage daadwerkelijk gebeurde en in welke mate. [eiser] heeft hiertoe dan ook onvoldoende gesteld.
5.15.
Dat [eiser] zijn auto tot 2014 ‘wel eens’ in de garage plaatste, is ook onvoldoende voor het aannemen van bezit. Het is bovendien onbekend hoe vaak de motor van de broer van [eiser] door de garagedeur naar binnen/buiten werd gereden; ook hiertoe is niets gesteld.
5.16.
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat onvoldoende feiten zijn gesteld om te kunnen oordelen dat vanaf 1991 sprake is geweest van twintig onafgebroken jaren van bezit. Er is dan ook geen erfdienstbaarheid door bevrijdende verjaring ontstaan.
5.17.
De rechtbank wijst de gevorderde verklaring voor recht en de gevorderde medewerking aan het opmaken en ondertekenen van een notariële akte dan ook af.
Moet [gedaagde] het hekwerk verwijderen?
5.18.
Nu [eiser] geen erfdienstbaarheid heeft, heeft [gedaagde] het volle eigendom over zijn perceel. [gedaagde] heeft het recht zijn eigendom met een hek af te bakenen, en het niet langer toe te staan dat [eiser] zijn perceel gebruikt. Dit is geregeld in artikel 5:48 van het Burgerlijk Wetboek.
5.19.
Dat [gedaagde] het gebruik eerder heeft toegestaan/gedoogd, maakt dit niet anders. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] en [gedaagde] zijn overeengekomen dat [eiser] de oprit mocht blijven gebruiken. Van onrechtmatig handelen is geen sprake.
5.20.
[gedaagde] hoeft het hekwerk dan ook niet te verwijderen.
Wie wordt in de proceskosten veroordeeld?
5.21.
Aangezien [eiser] in het ongelijk wordt gesteld, veroordeelt de rechtbank [eiser] in de proceskosten van [gedaagde] . De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
  • griffierecht € 314,00
  • salaris advocaat € 1.196,00 (2,0 punten × tarief € 598,00)
  • nakosten €
Totaal € 1.683,,00
5.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen, zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde] , tot op heden begroot op € 1.683,00, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eiser] aan extra nakosten € 90,00 aan [gedaagde] betalen, plus de kosten van betekening;
6.3.
veroordeelt [eiser] de wettelijke rente over de proceskosten te betalen als de proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan [gedaagde] zijn betaald;
6.4.
verklaart de veroordelingen onder 6.2 en 6.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023. (JK)