ECLI:NL:RBOVE:2023:4073

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
10474088 \ CV EXPL 23-936
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen door NS Reizigers B.V. tegen voormalige vennoten van ontbonden vennootschap onder firma

In deze zaak vordert NS Reizigers B.V. betaling van openstaande facturen van voormalige vennoten van een ontbonden vennootschap onder firma. De eisende partij heeft vier businesskaarten verstrekt aan de vennoten, waarmee door hen en andere werknemers is gereisd. De facturen zijn onbetaald gebleven, waarop NS Reizigers de vennoten heeft aangeklaagd. Gedaagde sub 2 betwist de overeenkomst met NS Reizigers en stelt dat hij niet gebonden is aan de overeenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een digitale overeenkomst tot stand is gekomen en heeft de vordering van NS Reizigers toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat beide vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de openstaande facturen, ondanks de ontbinding van de vennootschap. De kantonrechter heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10474088 \ CV EXPL 23-936
Vonnis van 17 oktober 2023
in de zaak van
NS REIZIGERS B.V.,
te Utrecht,
eisende partij,
hierna te noemen: NS Reizigers,
gemachtigde: E.J.A. Koers van LAVG Gerechtsdeurwaarders,
tegen
1.
[gedaagde 1], voormalig vennoot van de ontbonden vennootschap onder firma [bedrijf],
te [woonplaats 1],
niet verschenen,
2.
[gedaagde 2], voormalig vennoot van de ontbonden vennootschap onder firma [bedrijf],
te [woonplaats 2],
gemachtigde: M.H. Kreijkes,
gedaagde partijen, hierna te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2].

1.De procedure

Voor het verloop van de procedure tot nu toe verwijst de kantonrechter naar haar tussenvonnis van 1 augustus 2023. NS Reizigers heeft middels twee aktes de aanvullende producties 7 tot en met 10 in het geding gebracht. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 september 2023, waarbij namens het LAVG de heer Koers aanwezig was. Ook [gedaagde 2] was aanwezig, bijgestaan door mevrouw Kreijkes en zijn ouders.
Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt. De kantonrechter is voldoende geïnformeerd om een beslissing te nemen in deze zaak. Die beslissing wordt vandaag medegedeeld en toegelicht in dit vonnis.

2.De inleiding: waar de zaak over gaat

NS Reizigers heeft vier businesskaarten verstrekt waarmee door [gedaagde 1], [gedaagde 2] en twee andere (voormalige) werknemers van de (inmiddels ontbonden) vof is gereisd.
NS Reizigers factureert de klant voor alle gemaakte diensten waarvan met de businesskaart gebruik wordt gemaakt. De facturen die NS Reizigers heeft gestuurd, zijn door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onbetaald gebleven. [gedaagde 2] betwist primair dat er een overeenkomst is gesloten met NS Reizigers. Subsidiair stelt [gedaagde 2] dat hij niet gebonden is aan de overeenkomst. De kantonrechter oordeelt dat er een digitale overeenkomst tot stand is gekomen met [bedrijf] en wijst de vordering van NS Reizigers tegen de vennoten toe. Zij motiveert haar beslissing als volgt.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben per 1 maart 2020 de vennootschap onder firma [bedrijf] opgericht. Met ingang van 19 augustus 2020 is de vennootschap opgeheven. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn de (voormalig) vennoten van de vof.
3.2.
NS Reizigers heeft vier businesskaarten verstrekt. Vanaf 6 maart 2020 tot en met
25 september 2020 is met (één van deze) kaarten een reisproduct afgenomen.
3.3.
NS Reizigers heeft facturen verstuurd naar [bedrijf], ter attentie van [gedaagde 1] (productie 5 bij dagvaarding).
3.4.
[gedaagde 1] is van 9 april 2021 tot 5 oktober 2022 onder bewind gesteld geweest.
3.5.
Bij brief van 22 juli 2022 heeft de gemachtigde van NS Reizigers een aanmaningsbrief gestuurd naar de (destijds) bewindvoerder van [gedaagde 1].

4.Het geschil

De vordering4.1. NS Reizigers vordert -samengevat weergegeven- dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag te betalen van € 7.595,87 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 18 april 2023 over € 6.877,02 tot de dag van volledige betaling. Tevens vordert NS Reizigers hoofdelijke veroordeling in betaling van de proceskosten.
4.2.
Samengevat legt NS Reizigers aan haar vordering ten grondslag dat er een overeenkomst is gesloten, op grond waarvan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van de facturen over moeten gaan. Ondanks aanmaningen zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tot betaling overgegaan.
Het verweer4.3. [gedaagde 1] is niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend.
4.4.
[gedaagde 2] voert verweer tegen de vordering van NS Reizigers. Primair stelt [gedaagde 2] zicht op het standpunt dat er geen overeenkomst is gesloten met NS Reizigers. Als zou worden geoordeeld dat wel sprake is van een overeenkomst, dan stelt [gedaagde 2] subsidiair dat hij niet gebonden is aan de overeenkomst, vanwege de beperkende bepaling in het uittreksel van de kamer van koophandel, waarbij beide vennoten afzonderlijk bevoegd zijn tot een bedrag van € 2.500,00.
4.5.
Op de stellingen van [gedaagde 2] wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak staat de vraag centraal of tussen NS Reizigers en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een (digitale) overeenkomst tot stand is gekomen. Als die vraag bevestigend wordt geantwoord, blijft de vraag over of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (hoofdelijk) gehouden zijn om de door NS Reizigers gevorderde facturen te betalen. Om tot een antwoord te komen op deze vragen, zal de kantonrechter hierna eerst ingaan op de vordering ten aanzien van [gedaagde 1] en daarna ten aanzien van [gedaagde 2].
ten aanzien van [gedaagde 1]
5.2.
[gedaagde 1] is niet verschenen. De kantonrechter stelt vast dat de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, waarna tegen [gedaagde 1] verstek is verleend. Omdat [gedaagde 2] wel in de procedure is verschenen, zal op grond van artikel 140 lid 3 Rv één vonnis worden gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
ten aanzien van [gedaagde 2]
5.3.
[gedaagde 2] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er geen overeenkomst is gesloten met NS Reizigers. [gedaagde 2] verwijst naar productie 2 bij de inleidende dagvaarding en merkt op dat op de eerste pagina van de overeenkomst een ingangsdatum staat van 3 maart 2020. Deze datum staat ook onder artikel 12.1 opgenomen. Op de laatste pagina van de overeenkomst, daar waar namens NS Reizigers een handtekening is gezet, staat 12 augustus 2022. [gedaagde 2] stelt dat deze datum juist impliceert dat er in maart 2020 geen overeenkomst tot stand is gekomen. Verder heeft [gedaagde 2] naar voren gebracht dat er ook geen handtekening is gezet door [bedrijf]. Van aanbod en aanvaarding is geen sprake, aldus [gedaagde 2].
5.4.
De kantonrechter volgt het verweer van [gedaagde 2] niet en is van oordeel dat er tussen NS Reizigers en [bedrijf] een overeenkomst tot stand is gekomen, met als ingangsdatum 3 maart 2020. NS Reizigers heeft gemotiveerd toegelicht dat de overeenkomst, zoals overgelegd achter productie 2 van de inleidende dagvaarding, digitaal tot stand is gekomen. Dat de overeenkomst digitaal tot stand is gekomen verklaart ook dat er geen handtekening van [bedrijf] onder de overeenkomst staat. NS Reizigers heeft ook toegelicht dat de datum (12 augustus 2022) onder de overeenkomst een systeemdatum betreft: namelijk de datum van uitprinten. Bovendien wordt de (ingangsdatum van de) overeenkomst (3 maart 2020) ondersteund door de datum waarop van (een van) de businesskaarten gebruik is gemaakt, namelijk vanaf 6 maart 2020 [gedaagde 2] heeft niet toegelicht hoe er businesskaarten bij de vof in gebruik konden worden genomen zonder dat er enige regeling met NS Reizigers was afgesproken.
5.5.
Zowel op 28 maart 2020 als op 27 september 2020 zijn op naam van [gedaagde 2] kosten door NS Reizigers bij [bedrijf] in rekening gebracht. [gedaagde 2] heeft erkend dat hij over een businesskaart beschikte en er mee heeft gereisd. [gedaagde 2] heeft ook erkend dat hij er van op de hoogte was dat [gedaagde 1] namens de vof vier kaarten had besteld en dat er betaald moest worden als er met (een van) de kaarten zou worden gereisd.
Gelet op het vorenstaande staat vast dat er tussen partijen een digitale overeenkomst tot stand is gekomen.
5.6.
Subsidiair heeft [gedaagde 2] zich op het standpunt gesteld dat hij niet gebonden is aan de overeenkomst, omdat er een beperkende bepaling in het uittreksel van de kamer van koophandel staat opgenomen waarbij beide vennoten afzonderlijk bevoegd zijn tot een bedrag van € 2.500,00.
5.7.
Anders dan [gedaagde 2] stelt, is hij naar het oordeel van de kantonrechter wel gebonden aan de overeenkomst. Het betreft een duurovereenkomst waarbij het bedrag van
€ 2.500,00 per keer dat van de dienst gebruik wordt gemaakt, niet wordt overschreden. Het beroep van [gedaagde 2] op de beperkende bepaling gaat daarom niet op.
5.8.
Verder voert [gedaagde 2] nog aan dat hij met [gedaagde 1] afspraken heeft gemaakt. [gedaagde 2] stelt namelijk dat [gedaagde 1] persoonlijk gebonden is aan de overeenkomst. Dat blijkt ook uit de betalingsregeling die [gedaagde 1] met NS Reizigers heeft getroffen, aldus [gedaagde 2]. Om die reden vindt [gedaagde 2] dat NS Reizigers hem niet mag houden aan de overeenkomst en dat [gedaagde 1] de vordering zal moeten betalen.
5.9.
De kantonrechter overweegt als volgt. Een vennootschap onder firma is een bedrijf waarin minimaal twee personen (de vennoten) samenwerken onder één gemeenschappelijke naam. Artikel 18 van het Wetboek van Koophandel bepaalt dat iedere vennoot wegens de verbintenissen van de vennootschap hoofdelijk is verbonden. Gelet hierop is het standpunt van [gedaagde 2] dat hij niet gehouden kan worden aan de overeenkomst met NS Reizigers, onjuist. De overeenkomst is immers door [gedaagde 1] als vennoot aangegaan met de vof en dat betekent dat beide vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de openstaande facturen van NS Reizigers. Dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] onderling andere afspraken hebben gemaakt, doet daar niet aan af. Datzelfde geldt voor het feit dat de vof is ontbonden. Vennoten blijven aansprakelijk voor de ontstane schulden.
Conclusie5.10. De conclusie van het bovenstaande is dat de verweren van [gedaagde 2] geen stand houden. Dit betekent dat [gedaagde 2] de vordering van NS Reizigers moet betalen.
ten aanzien van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]:
Buitengerechtelijke incassokosten
5.11.
NS Reizigers vordert vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 718,85. De kantonrechter stelt vast dat NS Reizigers onweersproken heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt bovendien overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal daarom worden toegewezen, in die zin dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hierin hoofdelijk tot betaling worden veroordeeld.
Proceskosten5.12.Als de in het ongelijk gestelde partijen worden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van NS Reizigers begroot op:
- explootkosten € 107,22
- griffierecht € 514,00
- salaris gemachtigde € 660,00 (2 x een punt tarief € 330,00)
- nakosten
€ 132,00totaal: € 1.413,22

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan NS Reizigers tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 6.877,02, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 18 april 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aan NS Reizigers tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 718,85 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aan NS Reizigers tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.413,22 aan proceskosten;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2023.