ECLI:NL:RBOVE:2023:4109

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
C/08/283540 / HA ZA 22-249
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen buren over het recht van overpad en bevrijdende verjaring

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Overijssel, ging het om een geschil tussen buren over de vraag of een recht van overpad teniet is gegaan door bevrijdende verjaring. De rechtbank heeft op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer C/08/283540 / HA ZA 22-249. De eisende partijen, [eisers], vertegenwoordigd door advocaat mr. J.E. de Groot, stelden dat het recht van overpad nog steeds van kracht was, terwijl de gedaagde partij, [gedaagde], bijgestaan door advocaat mr. H.G. Ruis, betoogde dat het recht van overpad door verjaring was vervallen.

De rechtbank oordeelde dat de gedaagde partij geslaagd was in het bewijs dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid gedurende een periode van tenminste twintig jaar zodanig was belemmerd dat het onmogelijk was om hier gebruik van te maken. Dit werd onderbouwd door getuigenverklaringen die bevestigden dat er gedurende deze periode een schutting tussen de percelen stond, waardoor het gebruik van het overpad werd belemmerd. De rechtbank concludeerde dat het recht van overpad teniet was gegaan en wees de vorderingen van de eisende partijen af. Tevens werd [eisers] veroordeeld in de proceskosten, die op € 3.477,50 werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/283540 / HA ZA 22-249
Vonnis van 18 oktober 2023
in de zaak van

1.[eiser] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres],
te [woonplaats 2] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. J.E. de Groot te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. H.G. Ruis te Meppel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 december 2022
- het getuigenverhoor van 21 maart 2023
- de op 12 juli 2023 toegestuurde productie 15 zijdens [eisers]
- het getuigenverhoor in contra-enquête van 13 juli 2023
- de akte na getuigenverhoor van [gedaagde] van 16 augustus 2023
- de conclusie na enquête van [eisers] van 16 augustus 2023
- de antwoordakte van [gedaagde] van 30 augustus 2023
- de antwoordakte van [eisers] van 30 augustus 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en blijft bij hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 14 december 2022.
2.2.
In dat tussenvonnis is onder meer overwogen dat als het in de periode vóór 11 december 2020 gedurende meer dan twintig jaar onmogelijk is geweest om gebruik te maken van het recht van overpad (voor zover dat op het perceel van [gedaagde] rust), de erfdienstbaarheid (het recht van overpad) door verjaring teniet is gegaan. De rechtbank heeft [gedaagde] toegelaten te bewijzen dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid op (thans) perceel 6171 in de periode van (vóór) 10 december 2000 tot 11 december 2020 op zodanige wijze is belemmerd dat het gedurende een periode van twintig jaar onmogelijk is geweest om hiervan gebruik te maken.
2.3.
Op 21 maart 2023 heeft [gedaagde] ter vervulling van zijn bewijsopdracht vier getuigen laten horen, te weten mevrouw [getuige 1] (hierna
[getuige 1]), mevrouw [getuige 2] [1] (hierna
[getuige 2]), heer [getuige 3] (hierna
[getuige 3]) en mevrouw
[getuige 4].
2.4.
[eisers] heeft in contra-enquête drie getuigen laten horen, te weten de heer [getuige 5] (hierna
[getuige 5]), mevrouw [getuige 6] (hierna
[getuige 6]) en de heer [getuige 7] (hierna
[getuige 7]). [eisers] heeft ook als productie 15 een aantal foto’s ingebracht.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] is geslaagd in het leveren van het hem opgedragen bewijs. Daartoe dient het volgende.
2.6.
Getuige [getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik heb aan de [adres] gewoond. Dat is de woning waar de heer [gedaagde] op dit moment woont. De overdracht van de woning is op 1 oktober 1996 geweest. Ik ben daar kort daarna gaan wonen, na een maand verbouwen. Ik heb op 5 juni 2002 een andere woning aangekocht. De betreffende woning is verkocht op 31 oktober 2003. Ik ben tussen 2 en 4 weken na de aankoop van de nieuwe woning daar naartoe verhuisd.
De situatie tussen de huisnummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] was in de tijd dat ik er woonde zo dat er nog geen schuttingen stonden die de doorgang naar achter blokkeerden. De schuttingen heb ik er zelf neer gezet. Dat was vermoed ik vrij vlot. Ik heb de schutting in ieder geval voor het jaar 2000 geplaatst. Ik weet dat het voor dat jaar was omdat ik in 2000 zwanger was. Ik had een hond, een Husky, en die moest achter de schutting blijven. Er zat ook een slot in de schutting en die zit er nog steeds in. De schutting zat tegen mijn huis, nr. [huisnummer 2] aan. Aan de andere kant zat hij tegen de schutting aan van nr. [huisnummer 1] . (…)
Ik ben er deze week nog langs gereden en de schutting staat er nog precies hetzelfde. (…)
Achter het perceel zat een festoneerbedrijf. Die huurde de loods erachter.
Ik heb wel gezien dat er goederen werden gebracht vanaf de [adres] . Dit ging langs de andere kant. Daar zat het bedrijf [bedrijf] . Daar ging het over de oprit. Dit ging via nr. [huisnummer 5] . (…)”
2.7.
Getuige [getuige 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik heb gewoond aan de [adres] nr. [huisnummer 1] vanaf 1 februari 2002. Begin 2015 ben ik daar vertrokken. Ik heb het huis toen verkocht.
De situatie toen ik kwam wonen op nr. [huisnummer 1] was zo dat er een schutting stond. Er was geen vrije grote doorgang naar achteren. Er stond een schutting tussen [huisnummer 1] en [huisnummer 2] . De schutting in het verlengde behorende bij [huisnummer 1] en [huisnummer 2] , is vernieuwd. De situatie bleef hetzelfde. De schutting is afgebroken en meteen weer opgebouwd. De schutting die over dwars stond met een deur is ook vernieuwd. Ik heb ook een deur geplaatst dat mijn tuin was afgesloten.
In de tijd dat ik er woonde stond er een pand achter de tuin. Deze stond leeg. Het was eng, er hebben krakers gebruik van gemaakt en er werden vuurtjes gestookt. Volgens mij woonden ze in het witte huisje, ik meen nr. [huisnummer 4] .
Op vragen van mr. Ruis antwoord ik:
In welke periode er krakers in het achtergelegen pand zaten was naar ik gok van 2005-2010. De krakers gingen via het witte huisje, waar nu een nieuw huis gebouwd is, naar binnen. Via die kant gingen ze illegaal het pand binnen.
Naar ik weet gingen zij niet tussen nr. [huisnummer 1] en [huisnummer 2] door naar het pand.”
2.8.
Getuige [getuige 3] heeft onder meer verklaard dat in de periode dat hij bedrijfsmatig carpetten kwam afleveren bij het bedrijf dat bij nr. [huisnummer 5] gevestigd was, hij altijd via de voorzijde naar binnen is gereden en nooit een andere oprit heeft gezien. De rechtbank begrijpt deze verklaring aldus, dat het overpad tussen nrs. [huisnummer 1] en [huisnummer 2] volgens [getuige 3] niet werd gebruikt voor leveranties aan de fabriek.
2.9.
Getuige [getuige 4] heeft het volgende verklaard:
“Ik ben aanwezig geweest bij het horen van de eerste drie getuigen vandaag.
(…) Ik ken de situatie aan de [adres] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] . Ik ken het vanaf dat mijn zus, mevrouw [getuige 2] die hier eerder vandaag ook heeft getuigd, daar in 2002 kwam wonen. En dat liep door aangezien mijn zoon, [naam 1] , het huis in 2015 van mijn zus heeft gekocht.
Hij heeft daar tot eind juli 2022 gewoond. Ik kwam wel 3 keer per week bij mijn zoon.
De situatie is zo dat de woningen [huisnummer 1] en [huisnummer 2] zijn gescheiden door een schutting. Beide percelen hebben een deur in de schutting. De woningen zijn dus gescheiden.
Mijn zus kwam in 2002 in de [adres] wonen. Toen stond er ook een schutting. Op dat moment was perceel nr. [huisnummer 1] nog niet helemaal dicht. De tuin was nog niet privacy-klaar. 1 of 2 jaar na haar komst heeft ze een deur geplaatst. De schutting tussen de huizen stond er toen zij daar kwam.
De situatie is eigenlijk nooit veranderd.”
2.10.
Getuige [getuige 5] heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…) Van 2003 tot 2011 heb ik aan de [adres] gewoond. Ik woonde op nummer [huisnummer 2] . Ik ken de situatie.
Toen ik daar kwam wonen stond er een hek tussen de nummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] , dat hek kon in z’n geheel open. Er was een constructie, er zat een deur in waar een haak op zat en die deur kon helemaal open worden gezet. Als het hek open stond sloeg dat helemaal open aan beide zijden naar de huizen toe. Er kwam wel eens een voertuig door, maar dat kwam zelden voor. Ik weet niet meer om wat voor voertuig dat ging. Ik weet wel zeker dat het hek open is gegaan om een voertuig door te laten. De fabriekshal daarachter stond leeg, er was weinig verkeer maar het kwam wel eens voor dat er een personenauto door moest. Datzelfde hek is er continue geweest, toen ik de woning verkocht stond het hek er nog. Het was een houten hek.
Op de vraag van mr. De Groot antwoord ik als volgt.
Ik kon zelf het hek open doen. Als er iemand kwam en ik had de auto daar staan moest ik mijn auto even verzetten. Er zat geen slot op het hek.
Op de vraag van mr. Ruis antwoord ik als volgt.
Er heeft nooit een slot op het hek gezeten. Toen ik er kwam wonen zat er geen slot op.”
2.11.
Getuige [getuige 6] heeft het volgende verklaard:
“Ik ken mevrouw [eiseres] vanuit het werk in het verzorgingstehuis Zonnekamp. Ik werk daar nog als vrijwilliger. Wij waren eerder collega’s. Ik ken de heer [gedaagde] niet. Ik heb gewerkt aan de [adres] van 1984 tot eind 1997 begin 1998. Ik werkte daar in een tapijtfabriek. Die was aan de [adres] gevestigd. Het was om precies te zijn een festonneerbedrijf. Ik ken de situatie ter plekke. In de periode van 1984 tot 1997/1998 was er een fabriek achter het woonhuis. We hadden vrije toegang tot de fabriek voor het laden en lossen van goederen. Dat was toen ik daar begon zo en ook toen ik weg ging was de situatie nog steeds zo. Er zat geen hek. Er waren geen blokkades op het pad. Als er een vrachtwagen kwam met rollen tapijt dan kwamen ze aan rijden in de [adres] . De vrachtwagen kwam aan de voorkant, aan de [adres] . Ze losten de vrachtwagen met karren. De fabriek kon alleen bereikt worden via het overpad.
Op de vraag van mr. De Groot antwoord ik als volgt.
Na 1998 bleef dit pad hetzelfde, het was open. Iedere week ging ik door die straat naar mijn baan in het verzorgingstehuis en dan kijk je toch altijd even opzij naar waar je eerder gewerkt hebt.
Dit is zeker zo geweest tot 2004. Dit weet ik omdat mijn ouders achter het gemeentehuis woonden. Voor ik naar mijn werk in Zonnekamp ging kwam ik iedere week bij mijn ouders langs. Mijn moeder is in 2004 overleden en toen stopte mijn bezoek. Vanaf de periode na 2004 weet ik het niet meer zeker.
Op vragen van mr. Ruis antwoord ik als volgt.
Als de vorige getuige heeft verklaard dat er in 2003 een hek tussen de twee huizen stond, is mij dat niet opgevallen. Voor mij was het open. Ik herinner het mij als open, ik herinner mij geen hek maar het zou kunnen.
De fabriek is gesloopt, ik weet niet wanneer. Na het overlijden van mijn ouders kwam ik niet meer vaak door de [adres] . Heel af en toe nog wel, maar niet zo vaak als eerder. Toen de fabriek gesloopt was had ik geen reden om nog naar die plek te kijken als ik langs reed.”
2.12.
Getuige [getuige 7] heeft het volgende verklaard:
“Partijen ken ik van gezicht. De heer [eisers] ken ik doordat hij bij mij aan huis is geweest.
Dat bezoekje had te maken met hoe het juridisch zat met perceel [huisnummer 4] . Perceel [huisnummer 4] lag tussen nummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] in en dat is de werkplaats geweest van mijn opa die daar in ongeveer 1935 is begonnen met een meubelfabriek.
Er was een recht van overpad tussen de nummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] om nummer [huisnummer 4] te bereiken. De werkplaats die mijn opa heeft opgericht is later een fabriek geworden. In 1968 heeft mijn vader het laatste stuk grond voor de fabriek verzekerd en toen is ook het recht van overpad bij de notaris vastgelegd.
Ik ben geboren aan de [adres] nummer [huisnummer 5] in 1955 en heb op dat nummer gewoond tot 1982. In 1982 is dat perceel overgegaan naar de familie [naam 2] .
De plaats van het recht van overpad was een pad en dat pad werd in de periode dat ik daar woonde ook gebruikt voor de aanvoer van materialen.
De aanvoer van materialen ging als volgt in z’n werk. Eén manier van het aanleveren van materialen was dat wanneer de vrachtwagen deze bezorgde, de vrachtwagen eerst aan de [adres] kant ging staan en vervolgens de af te leveren materialen die in een aanhangwagen zaten, aan de voorkant, dus de cabinekant van de vrachtwagen werd bevestigd. Op die manier werd dan de aanhanger door de vrachtwagen vanuit de [adres] over het pad heen geduwd naar waar de fabriek zich bevond. Ook gebeurde het wel dat met een gewone auto en een iets kleinere aanhanger die achter een auto past, materialen over het pad achter naar de fabriek werden gebracht. Soms, als het om hele grote stukken ging, werden er ook wel eens materialen door de jongens lopend over het pad naar de fabriek gebracht.
Op de plek van het pad zat een hek. Dat hek sloot het pad helemaal af maar het hek kon ook open. Het hek had een loophek gedeelte dat gebruikt werd als er geen auto over het pad hoefde en dan kon je lopend of met de fiets door het hek. Maar als er een auto of vrachtwagen over het pad moest dan ging het hek helemaal open. Dat kon door het in twee delen open te zwaaien, door aan twee kanten het bevestigingspinnetje uit de grond te halen en op die manier de hekken tegen de zijkanten van de woningen aan de kant van [huisnummer 1] en aan [huisnummer 2] vast te zetten. Het hek stond ter hoogte van het trottoir. De situatie was indertijd zo dat er vanuit de gemeente in de hele straat hekken waren geplaatst, allemaal ter hoogte van het trottoir, evenals het hek waar we het nu over hebben. Dit was een stalen hek. Deze hekken staan er op dit moment nog bij nummers [huisnummer 6] en [huisnummer 7] .
Ik woon op dit moment in de [adres] 71. Daar woon ik sinds 1987 denk ik.
Ik weet niet precies wanneer het stalen hekwerk is weggehaald maar ik denk dat dit het geval is sinds de huidige bewoner van nummer [huisnummer 2] daar woont. Dat is denk ik [gedaagde] . Ik weet niet precies in welk jaartal [gedaagde] daar is komen wonen.
Tot dat dit metalen hek is weggehaald heeft dat er altijd gestaan. Er heeft geen ander hek gestaan, ook geen houten hek of zoiets dergelijks. Wel is het zo dat een klein gedeelte van het metalen hek op zeker moment vervangen werd aan de kant van nummer [huisnummer 1] , ik denk in de tijd van [getuige 2] .
De rechter vraagt mij naar mevrouw [getuige 1] . Ik weet dat zij, toen nog onder naam van haar inmiddels overleden echtgenoot [naam 3] , op nummer [huisnummer 2] woonde. Ik weet niet of zij een hond hadden. De rechter vraag mij of ik weet of er op enig moment door mevrouw [getuige 1] een schutting is geplaatst in verband met een hond en ik vertel vervolgens dat ik in 2004 nog over het pad ben gegaan, met een bankstel. Dat had de achtergrond dat een jongen bankstellen weg gaf voor Polen. Ik was toen 25 jaar getrouwd en wij hadden in verband daarmee een nieuw bankstel aangeschaft en daarom bracht ik de oude naar het fabrieksterrein toe. Ik herinner mij niet 100 % zeker of daar wel of niet een schutting stond, het zou bijvoorbeeld ook kunnen dat er wel een schutting was maar dat die opengezet was.
Het jaar [datum] weet ik dus omdat we in dat jaar 25 jaar getrouwd waren.
De rechter houdt mij voor dat ik in mijn schriftelijke verklaring heb geschreven dat de schuttingen die nu op het pad staan er nog geen 20 jaar staan. Ik verklaar dat ik dit zeker weet. Dit weet ik omdat de heer [naam 4] , die in [datum] is overleden, had op die plaats nog niet deze schutting staan maar een “schot”. Dat schot had de functie om ervoor te zorgen dat zijn hond niet de tuin uit kon. Bij dat schot moet u denken aan een multiplex plaat van circa 1.20 cm hoog. Ik kwam in die tijd wel vaker bij [naam 4] en ik heb ook nog onderhoud gedaan aan de woning.
Nu u mij vraagt over de verklaring waarvan u zegt dat deze productie 10 is bij dagvaarding, bevestig ik dat dit inderdaad mijn verklaring is, maar dat deze wel is opgesteld door de heer [eisers] in samenspraak met mij. Ik ben het wel eens met de inhoud want anders had ik dit niet ondertekend.
Op vragen van mr. De Groot antwoord ik als volgt.
Het stalen hekwerk is nog voor mijn geboorte geplaatst door de gemeente. De reden voor het plaatsen van dit hek is dat de gemeente de straat ging herindelen en daar wat werkzaamheden verrichtte. Iedereen moest toen wat grond inleveren en het hek is geplaatst als tegemoetkoming door de gemeente. Bij nummer [huisnummer 5] kun je bijvoorbeeld nog zien dat er een beton balk in de stoep of tegen de stoep aan ligt en daar zie je oude afdrukken van waar het hek stond. Dit was het enige hek wat in de weg kon staan aan het recht van overpad. Het kon ook open. Er stond een hek zowel op de plaats tussen de nummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] , als tussen [huisnummer 2] en [huisnummer 5] ; beide konden helemaal open. Er zaten geen sloten op en de hekken konden ten allen tijde open.
Mr. De Groot houdt mij voor dat uit de akte productie 6 bij dagvaarding blijkt dat de heer [naam 4] in 2011 aan de [adres] is komen wonen en in [datum] is overleden, en vraagt mij of het inderdaad klopt dat ik in die periode met hem contact had en over de vloer kwam. Dat bevestig ik. In die periode ben ik over het overpad gegaan zowel met de auto als met de steiger als met de aanvoer van andere materialen. Ik kon zonder belemmering achteruit met een aanhanger over het pad rijden tot aan het schot wat [naam 4] geplaatst had voor de hond, maar als hij dat schot zou weghalen dan had ik ook zo door kunnen rijden. In die tijd was de werkplaats afgebroken en stond er een bouwhek, maar als je dat bouwhek verplaatste kon je daar ook gewoon langs.
Mr. De Groot toont mij de foto’s die zij als productie 15 heeft ingebracht. Hier ziet u de foto’s van het perceel [huisnummer 5] , [huisnummer 2] , en je kunt de percelen [huisnummer 1] en [huisnummer 6] ook zien. Deze foto’s zijn genomen vanaf de stadswal. Dit gaat over de eerste foto. Het houten schuurtje staat in het verlengde van de zijmuur van perceel [huisnummer 2] . Verder kun je zien de duivenhokken op perceel [huisnummer 6] . Waar de gele kraan staat is perceel [huisnummer 4] geweest. Je ziet daar nog een stukje van de werkplaats. Op deze foto zie je de sloop van de oude werkplaats en de woning.
Op de tweede foto, die ook vanaf de stadswal is genomen, zie je ook de kerk. Dat is perceel [huisnummer 8]. Dit zijn mijn foto’s en ze zijn afkomstig uit het jaar 2011 en ik heb ze nog altijd op mijn computer beschikbaar. Op de vierde foto zie je aan de rechterkant een stalen hekwerk. Dit is het type hekwerk aan het trottoir waar ik het hiervoor steeds over heb gehad.
Of ze tijdens de sloop gebruik hebben gemaakt van het overpad dat weet ik niet. Het lijkt mij wel voor de hand liggen. Ik weet wel dat ze tijdens de sloop via [huisnummer 5] zijn gegaan. Ik ben tijdens de sloop daar niet steeds aanwezig geweest, maar ik ben toen wel vaker in het pand geweest omdat ik wat nostalgische zaken mocht meenemen. Op foto 3 zie je dat het schuurtje eigenlijk in het verlengde staat van de gevel. Over foto 3 verklaar ik ook dat het houten hekje dat daar te zien is, leunend tegen de stenen schuur aan, dat dit het hek is waarmee de hond tegen gehouden werd.
Als gezegd weet ik niet zeker of bij de sloop van het overpad gebruik is gemaakt, maar het had wel gekund. De kranen die ze gebruikten waren daarvoor smal genoeg en er was volgens mij geen belemmering maar dat weet ik niet heel zeker. Als ze geen gebruik hebben gemaakt van het pad kan ik me voorstellen dat dit was omdat het betegeld was, en je dan met kranen er alleen op een goede manier over heen kunt wanneer je rijplaten neerlegt.
Toen ik in 2004 ons bankstel naar het gedeelte van de fabriek bracht waar de jongen ruimte had en bankstellen had staan, heb ik niemand toestemming gevraagd om over het pad te gaan. Ik neem aan dat die jongen toestemming had.
Op vraag van mr. Ruis antwoord ik als volgt.
Mr. Ruis vraagt mij of het klopt dat ik erg begaan ben met deze situatie en daarop antwoord ik dat mijn opa en mijn vader het recht van overpad hebben laten vastleggen en dat zoiets naar mijn mening niet verjaart.”
Verdere waardering van het bewijs
2.13.
De rechtbank waardeert dit getuigenbewijs als volgt.
2.14.
De verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 4] en [getuige 5] bewijzen naar het oordeel van de rechtbank dat er op de plaats van het recht van overpad, de ruimte tussen de huisnummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] , sprake is geweest van een houten schutting ( [getuige 5] gebruikt de term ‘hek’). De vier genoemde getuigen verklaren daar allen over. [getuige 2] , [getuige 4] en [getuige 5] verklaren dat de schutting er de gehele periode waarin zij aan de [adres] woonden of daar op bezoek kwamen stond. Die periodes overlappen deels, en leveren het beeld op dat de schutting er tot in ieder geval juli 2022 heeft gestaan ( [getuige 4] ), en voor het eerst is neergezet vóór het jaar 2000 ( [getuige 1] ). Voor wat betreft de ingangsdatum, die voor deze procedure van bijzonder belang is, geldt dat de verklaring van [getuige 1] naar het oordeel van de rechtbank betrouwbaar is. Er is om te beginnen niet gebleken van een reden voor [getuige 1] om in het voordeel van één van partijen te verklaren. Verder wordt de verklaring van [getuige 1] op punten ondersteund door andere verklaringen. Ook betreft de datum die zij noemt – vóór het jaar 2000 – weliswaar een inschatting, maar een die al met een ruime marge (in het voordeel van een latere datum) is gedaan; [getuige 1] begint namelijk met te verklaren dat zij meent de schutting “
vrij vlot” te hebben geplaatst nadat zij daar eind 1996 is gaan wonen. Bovendien meent zij zich goed te herinneren dat in de tijd dat zij in verwachting was – het jaar 2000 – de schutting er in ieder geval al stond. Dat de schutting er vóór het jaar 2000 is geplaatst is om die redenen naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende aannemelijk geworden.
Weliswaar verklaart getuige [getuige 6] dat er in haar herinnering geen sprake was van een schutting of hek op de bedoelde plaats, maar de rechtbank hecht daaraan geen waarde. In de eerste plaats is dat zo omdat [getuige 6] alleen met stelligheid verklaart over de periode tot aan 1997/1998. Dat er tot aan dat moment geen hek stond is niet per definitie in tegenstrijd met de hierboven getrokken conclusie dat de schutting ergens vóór 2000 is geplaatst. Ten tweede is hetgeen [getuige 6] verklaart over de periode na de jaren 1997/1998 minder stellig. Zo geeft zij aan “
ik herinner mij geen hek maar het zou kunnen”.
Ook de verklaring van [getuige 7] leidt niet tot een andere conclusie over de aanwezigheid van een schutting of hek. Over de periode waarin [getuige 1] aan de [adres] woonde is de herinnering van de getuige niet scherp, en ook over de periode daarna merkt hij op “
ik herinner mij niet 100 % zeker of daar wel of niet een schutting stond”.Ook op andere punten is [getuige 7] niet stellig, bijvoorbeeld waar hij verklaart “
als gezegd weet ik niet zeker of bij de sloop van het overpad gebruik is gemaakt, maar het had wel gekund. (…) Ik weet wel dat ze tijdens de sloop via [huisnummer 5] zijn gegaan.”[getuige 7] verklaart verder over een stalen hek, maar het is voor de rechtbank duidelijk dat dit stalen hek zich op een andere locatie heeft bevonden dan waar de houten schutting volgens de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 4] en [getuige 5] heeft gestaan, namelijk (in het geval van het stalen hek) op de stoep, vrij dicht bij de straat. Ten slotte neemt de rechtbank bij de beoordeling van de verklaring van [getuige 7] in aanmerking dat [getuige 7] zelf aangeeft van mening te zijn dat het recht van overpad, dat zijn vader en opa zouden hebben laten vastleggen, niet verjaart. De wenselijkheid van een bepaalde uitkomst – de instandhouding van het recht van overpad – speelt daardoor bij deze getuige mee. Zonder daarmee iets te willen zeggen over in hoeverre die motivatie ook concreet invloed heeft uitgeoefend op inhoud van de verklaringen van de getuige – het kan heel goed zijn dat dit niet heeft meegespeeld – brengt dit gegeven toch mee dat de rechtbank zijn getuigenverklaringen met meer behoedzaamheid tegemoet treedt. De (ook in eerder verband schriftelijk afgegeven en mede door [eisers] opgestelde) verklaring van [getuige 7] dat de schuttingen die nu op het pad staan er nog geen twintig jaar staan, is tegen die achtergrond, maar ook gelet op zijn overige verklaringen die niet steeds heel stellig zijn, voor de rechtbank niet overtuigend.
2.15.
Bewezen is dus dat er tussen in ieder geval begin 2000 en juli 2022 een schutting heeft gestaan op de plaats van het overpad. Daarbij wijst de rechtbank erop dat vast staat dat er sprake is geweest van schuttingen die op zekere momenten zijn vervangen door vergelijkbare schuttingen (zie getuige [getuige 2] , en de opmerkingen van [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling), maar dat is, uitgaande van de relevante verklaringen, dusdanig naadloos verlopen dat niet van een significante onderbreking kan worden gesproken.
2.16.
De vraag is vervolgens of het bestaan van de schuttingen ook aan gebruik van het overpad in de weg stond. De rechtbank is van oordeel dat dit zo is. De verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 4] zijn daar duidelijk over: de ruimte tussen de huizen van nrs. [huisnummer 1] en [huisnummer 2] was door de schutting afgesloten. In de beginperiode dat de schutting er stond, was er op perceel 7400 nog sprake van activiteiten van een festoneerbedrijf, zo staat tussen partijen niet ter discussie. [getuige 1] en [getuige 3] verklaren dat als er goederen van en naar het festoneerbedrijf gingen, daarvoor een andere route voorhanden was, namelijk via de voorkant van de [adres] , via de oprit bij nummer [huisnummer 5] . Ook toen er bij nr. [huisnummer 4] een tijdlang krakers gevestigd waren, gebruikten zij niet het pad tussen nrs. [huisnummer 1] en [huisnummer 2] , maar de route via nr. [huisnummer 5] . De verklaring van [getuige 5] staat hierop in zekere zin haaks: de schutting zou in feite een hek zijn, dat als een deur open kon, om zo het overpad volledig, ook voor verkeer, vrij te maken. Aan de verklaring moet naar het oordeel van de rechtbank geen gewicht worden toegekend, omdat [getuige 5] vaag blijft over de toedracht van het openstellen van het hek. Hij stelt dat het weinig voorkwam dat het hek open moest, maar dat dit wel eens gebeurde. Maar dit is moeilijk concreet voor te stellen. Op het achtergelegen perceel vonden immers geen activiteiten meer plaats die het toelaten van een auto nodig maakten: de fabriek was al (lang) gesloten; het festoneerbedrijf had andere aanlooproutes; en de krakers volgden ook een andere route. Om wat voor reden moesten er dan af en toe auto’s langs? De getuige kan daar ook geen concreet voorbeeld van geven. De rechtbank houdt het er dan ook op dat het in principe niet gebeurde dat er gebruik werd gemaakt van het pad. En ook als met de getuige wordt aangenomen dat er incidenteel toch eens ruimte werd gemaakt door de schutting/het hek aan de kant te plaatsen, dan geldt ook dan dat daarvoor kennelijk de medewerking van [getuige 5] nodig was (ook als het hek geen slot had, zoals [getuige 5] stelt); ook in zoverre laat dat de conclusie in stand dat de schutting een blokkade vormde voor het gebruik maken van het overpad. Tot slot verdient nog opmerking dat de verklaring van [getuige 7] dat hij in het jaar 2004 van het overpad gebruik heeft gemaakt om een bank te sjouwen naar het oordeel van de rechtbank niet leidt tot de conclusie dat het pad op dat moment dus niet geblokkeerd was door een schutting. Het is voorstelbaar dat met de bank de andere route, via nr. [huisnummer 5] , is gevolg om naar de achtergelegen perceeldelen te komen, evenals voor het festoneerbedrijf en de krakers gebruikelijk was. Ook is voorstelbaar dat een toegangsdeur in de schutting (zie ook de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 4] over deuren in de schutting) voor de gelegenheid is geopend; voor een bankstel is immers minder ruimte nodig dan voor een voertuig. Deze verklaring van [getuige 7] doet, kortom, niet af aan de conclusie dat het overpad door een schutting was afgesloten.
2.17.
De rechtbank komt, kortom, tot de conclusie dat er in de periode van uiterlijk 1 januari 2000 tot juli 2022 een schutting heeft gestaan op de plek van het overpad, en dat die schutting het gebruik maken van het overpad heeft belemmerd. [gedaagde] is daarmee geslaagd in het leveren van het hem opgedragen bewijs dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid op (thans) perceel 6171 in de periode van (vóór) 10 december 2000 tot 11 december 2020 op zodanige wijze is belemmerd dat het gedurende een periode van twintig jaar onmogelijk is geweest om hiervan gebruik te maken.
2.18.
Voor het bereiken van de conclusie dat [gedaagde] geslaagd is in het leveren van het bewijs is hetgeen hiervoor is aangegeven beslissend. De rechtbank heeft ook gelet op de inhoud van de getuigenverklaringen voor zover die in het bovenstaande niet met zoveel woorden is besproken, en heeft ook acht geslagen op de schriftelijke bewijsstukken die door partijen zijn ingebracht. Die bewijsmiddelen hebben de rechtbank echter niet tot een andere conclusie gebracht. Ten aanzien van de luchtfoto’s waarop van de kant van [eisers] een beroep op is gedaan kan in het bijzonder wordt opgemerkt dat deze voor de rechtbank onvoldoende duidelijk waren en daarom geen uitsluitsel kunnen geven over wat zich nu wel of niet op het bedoelde perceel heeft bevonden.
Slotsom
2.19.
In het tussenvonnis is in rechtsoverweging 5.11. overwogen dat in het geval [gedaagde] slaagt in het leveren van bewijs, vast staat dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid op perceel 6171 meer dan twintig jaren is belet. [gedaagde] is in dat bewijs geslaagd. Dat betekent dat de rechtsvordering van (de rechtsvoorganger van) [eisers] tot opheffing van de met de erfdienstbaarheid strijdige toestand is verjaard. En dat brengt mee dat de erfdienstbaarheid (het recht van overpad) teniet is gegaan, voor zover deze op perceel 6171 rust. Het gevolg daarvan is dat de vordering van [eisers] moet worden afgewezen.
2.20.
[eisers] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
314,00
- kosten getuigen
472,50
- salaris advocaat
2.691,00
(4,50 punten × € 598,00)
Totaal
3.477,50
2.21.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
3.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 3.477,50,
3.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
3.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023.

Voetnoten

1.Mevrouw [getuige 2] was voorheen getrouwd met de heer [getuige 2] , en is in de gedingstukken en het tussenvonnis ook wel aangeduid als mevrouw [getuige 2] .