ECLI:NL:RBOVE:2023:4178

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
C/08/302669 / KG ZA 23-198
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot afgesloten weg en erfdienstbaarheid in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 24 oktober 2023, hebben eisers, bestaande uit drie personen die percelen hebben gekocht grenzend aan een afgesloten weg, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, de eigenaren van die weg. De eisers vorderen toegang tot de weg, die afgesloten is met een slagboom en codeslot, en stellen dat zij op basis van een in 1978 gevestigde erfdienstbaarheid recht hebben op toegang. Daarnaast beschuldigen zij gedaagden van het vernielen van dammen die toegang geven tot hun percelen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eisers recht hebben op toegang tot de weg, maar dat het gebruik van zwaar landbouwmaterieel niet is toegestaan, conform de bepalingen van de erfdienstbaarheid. Gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld om de code van het hangslot te verstrekken aan eisers, op straffe van een dwangsom. De vorderingen tot het verwijderen van de boomstronk en het herstellen van de dammen zijn afgewezen, omdat er geen grondslag voor deze vorderingen is aangetoond. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/302669 / KG ZA 23-198
Vonnis in kort geding van 24 oktober 2023
in de zaak van

1.[eiseres] ,

wonende in [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 1],
wonende in [woonplaats 2] ,
3.
[eiser 2],
wonende in [woonplaats 3] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. C.A. van Kooten-de Jong uit Montfoort,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende in [woonplaats 4] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende in [woonplaats 5] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. W.J. Aardema uit Heerenveen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 15,
- de akte met producties 16 tot en met 18 van [eisers] ,
- de akte eiswijziging en producties 19 tot en met 22 van [eisers] ,
- de akte met producties 1 tot en met 16 van [gedaagden] ,
- de mondelinge behandeling van 3 oktober 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en waar mr. Aardema spreekaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Het gaat in dit kort geding om de [adres 1] , die eigendom is van [gedaagden] . Zij hebben de weg afgesloten met een slagboom met codeslot. [eisers] hebben in juni 2023 percelen gekocht die grenzen aan de [adres 1] en via dammen bereikt kunnen worden. De drie vinden dat zij op grond van een in 1978 gevestigde erfdienstbaarheid recht op toegang tot de weg hebben, maar kunnen daar nu vanwege de afsluiting door [gedaagden] geen gebruik van maken. Daarnaast stellen [eisers] dat [gedaagden] drie dammen, die toegang geven tot hun percelen, hebben vernield. De drie zijn daarom deze kort geding procedure gestart, waarin zij onder meer toegang tot de weg en aanleg en herstel van de dammen vorderen, op straffe van dwangsommen.
2.2.
De voorzieningenrechter stelt beide partijen voor een deel in het (on)gelijk. Hij zal hierna zijn beslissing toelichten.

3.De feiten

3.1.
Hieronder is, voor de leesbaarheid van dit vonnis, een kaart opgenomen van het onderwerp van dit kort geding: de [adres 1] . Deze weg is geel gekleurd op de kaart en staat geregistreerd onder perceelnummer 3038 (voorheen 2345). [gedaagden] zijn op dit moment eigenaren van de [adres 1] .
[afbeelding]
3.2.
Op 24 april 1978 heeft de notaris afspraken vastgelegd over de [adres 1] , die gemaakt zijn door de lastgevers [toenmalig eigenaar] (toenmalig eigenaar), [gebruiker 1] (gebruiker 1) en [gebruiker 2] (gebruiker 2). De weg is onttrokken aan het openbaar verkeer en er zijn acht bepalingen in het leven geroepen. In de akte is de [adres 1] verdeeld in twee delen: een deel gelegen ten oosten van de boerderij van [gebruiker 2] aan de [adres 1] (perceelnummer 1860) en een deel gelegen ten westen daarvan. In dit kort geding gaat het enkel om het westelijke weggedeelte. Over dit deel is in de akte onder meer het volgende bepaald:
“6. Het (…) weggedeelte is vrij beschikbaar als weg voor “gebruiker 1” en “gebruiker 2” en hun rechtsopvolgers van na te melden kadasternummers 2452 en/of 1860 en/of 2078, en voor al diegenen die enige relatie met een of beide vorenbedoelde gebruikers of hun rechtsopvolgers van een of meer der voormelde kadasternummers onderhouden, echter alles met deze beperking dat dit (…) weggedeelte nooit voor vee-auto’s mag worden gebruikt.”
En verder is onderaan de bepalingen vermeld:
“Voormelde bepalingen onder 1 tot en met 8 worden met inachtneming van de daarbij vermelde bedingen en beperkingen hierbij gevestigd als erfdienstbaarheden, ten laste van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] nummer 2345 (eigendom van lastgever [toenmalig eigenaar] ) en ten behoeve van de percelen kadastraal bekend gemeente [gemeente] nummers 2452 (eigendom van lastgever [gebruiker 1] ) en 1860, 2078 en 2586 (eigendom van lastgever [gebruiker 2] ).” [1]
3.3.
[eiser 2] woont sinds 3 januari 2017 aan [adres 2] . Het perceel van de woning en de daar bijbehorende grond is op de kaart terug te vinden onder de nummers 2594 en 2587 en is roze gekleurd.
3.4.
[eiseres] en [eiser 1] zijn echtgenoten en wonen sinds 14 april 2022 aan [adres 3] . Het perceel van de woning en de daar bijbehorende grond is op de kaart aangeduid met nummers 2570 en 2588 en is groen gekleurd.
3.5.
Op 12 juni 2023 hebben [eisers] percelen gekocht van [gebruiker 2] . Al deze percelen (geleverd op 17 juli 2023) grenzen aan de [adres 1] . De drie zijn gezamenlijk eigenaar geworden van perceel 2721 (voorheen 2078), dat op de kaart blauw is gekleurd. Daarnaast hebben [eiseres] en [eiser 1] perceel 3046, groen gekleurd op de kaart, en [eiser 2] perceel 3045, roze gekleurd op de kaart, gekocht. Deze laatste twee percelen waren voorheen één perceel met nummer 2586, maar zijn vanwege de verkoop gesplitst.
3.6.
[eisers] kunnen hun percelen 2721 en 3046 respectievelijk 3045 via de [adres 1] bereiken, maar moeten daarbij gebruikmaken van dammen. Er ligt namelijk een greppel tussen de weg en die percelen. Tussen partijen staat vast dat er in elk geval twee dammen zijn, die elk drie meter breed zijn. Deze zijn op de kaart aangeduid als dam 1 en dam 2. [gedaagde 1] heeft in mei 2023 een boomstronk geplaatst in de greppel naast de weg ter hoogte van het perceel 3045, omdat hij meende dat [gebruiker 2] daar bezig was met het aanleggen van een dam.
3.7.
[gedaagden] hebben een slagboom met codeslot geplaatst aan het begin van de [adres 1] . [eisers] beschikken niet over de code daarvan en hebben op dit moment dus geen toegang tot de weg.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vorderen na wijziging van eis – samengevat – dat [gedaagden] (hoofdelijk) worden veroordeeld tot:
I. nakoming van de erfdienstbaarheid,
II. het verwijderen dan wel open maken en laten van de slagboom dan wel het verstrekken van de code van het hangslot van de slagboom,
III. het verwijderen van de boomstronk,
IV. het plaatsen van een dam van minimaal acht meter breed dan wel het terugplaatsen van de twee vernielde dammen,
betaling van een dwangsom van € 2.500,00 per dag(deel) dat zij zich niet houden aan de I tot en met IV gevorderde veroordelingen, telkens met een maximum van € 50.000,00,
V. betaling van de proceskosten met rente.
4.2.
[eisers] leggen ten aanzien van de gevorderde toegang tot de [adres 1] primair ten grondslag dat [gedaagden] in strijd handelen met de gevestigde erfdienstbaarheid. De vordering is subsidiair op artikel 5:57 BW gebaseerd. Volgens [eisers] is er sprake van een noodweg. De meer subsidiaire grondslag is dat [gedaagden] misbruik van recht maken. De vordering die betrekking heeft op de boomstronk en dam(men) is gebaseerd op een onrechtmatige daad.
4.3.
[gedaagden] voeren verweer. In de eerste plaats betogen zij dat het spoedeisend belang ontbreekt. Zij betwisten daarnaast dat [eisers] op grond van de gevestigde erfdienstbaarheid toegang hebben tot de [adres 1] . Mocht dat anders zijn, zijn zij bereid de code van het hangslot te verstrekken onder de voorwaarde dat de slagboom na gebruik wordt gesloten. [gedaagden] menen dat er geen grondslag is om de boomstronk te verwijderen, omdat deze op hun eigen grond ligt en de weg niet belemmert. Een grondslag tot het aanleggen van een nieuwe dam of het herstellen van de oude dammen ontbreekt in de opvatting van [gedaagden] eveneens. Tot slot vinden zij de gevorderde dwangsommen te hoog.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Het spoedeisend belang
5.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [eisers] een voorlopige voorziening in kort geding vorderen. Daarvoor is vereist dat zij een spoedeisend belang hebben. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eisers] de aanwezigheid van dat belang voldoende onderbouwd gesteld hebben. Zij hebben naar voren gebracht dat zij hun in juni 2023 aangekochte percelen op dit moment niet met landbouwmachines kunnen bereiken en dat zij deze daardoor niet kunnen inrichten, bewerken en onderhouden. [gedaagden] stellen daar enkel tegenover dat zij de percelen ook via [adres 2] en over hun eigen grond kunnen bereiken, maar dat is weersproken door [eisers] , en voorshands niet aannemelijk geworden. De voorzieningenrechter zal daarom verder gaan met de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen.
De aard van de procedure in kort geding
5.2.
In het kader van dit kort geding moet beoordeeld worden of de vorderingen van [eisers] in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Bij deze beoordeling worden de door partijen aangevoerde belangen betrokken. Het oordeel van de voorzieningenrechter is dus slechts een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in een kort geding procedure geen plaats is voor bewijslevering.
De toegang tot de [adres 1] (vordering I en II)
5.3.
Om te bepalen of [eisers] het op de [adres 1] gevestigde recht van erfdienstbaarheid toekomt, moet de erfdienstbaarheid worden uitgelegd. Op grond van artikel 5:73 BW wordt de inhoud en de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid bepaald door de akte van vestiging, en voor zover in die akte regels daarover ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Als er ook dan nog twijfel over de inhoud en wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid bestaat, is beslissend de wijze waarop de erfdienstbaarheid te goeder trouw gedurende geruime tijd zonder tegenspraak is uitgevoerd.
 Ten behoeve van welke percelen is de erfdienstbaarheid gevestigd?
5.4.
Allereerst moet beoordeeld worden ten behoeve van welke percelen de erfdienstbaarheid ten laste van de [adres 1] is gevestigd. De voorzieningenrechter zal daarvoor in de eerste plaats kijken naar de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid. In de zesde bepaling daarvan staat onder andere dat het westelijke weggedeelte van de [adres 1] vrij beschikbaar is voor [gebruiker 1] en [gebruiker 2] en hun rechtsopvolgers van kadasternummers 2452 en/of 1860 en/of 2078. [eisers] hebben gezamenlijk perceel 2721 (voorheen 2078) in eigendom verkregen. Dit nummer wordt uitdrukkelijk genoemd in de bepaling van de akte van vestiging. Dat brengt mee dat [eisers] , als rechtsopvolgers van [gebruiker 2] , de [adres 1] mogen gebruiken ten behoeve van perceel 2721.
5.5.
Het daarnaast door [eiser 2] gekochte perceel 3045 en het door [eiseres] en [eiser 1] gekochte perceel 3046 (voorheen 2586) wordt niet in de bepalingen aangehaald. Maar het perceelnummer staat wel in de slottekst van de akte, waarin staat dat voormelde bepalingen onder 1 tot en met 8 met inachtneming van daarbij vermelde beperkingen en bedingen gevestigd worden als erfdienstbaarheden, ten laste van de [adres 1] en ten behoeve van perceelnummer 2452 van [gebruiker 1] en 1860, 2078 en 2586 van [gebruiker 2] . Volgens [gedaagden] kan daaruit niet de conclusie worden getrokken dat de erfdienstbaarheid ook is gevestigd ten aanzien van perceel 2586. [gedaagden] stellen dat het de bedoeling van de lastgevers is geweest dat perceel 2586 zou worden bereikt via perceel 2721. Die uitleg vindt de voorzieningenrechter voorshands niet aannemelijk, omdat die bedoeling niet uit de tekst van de akte kan worden afgeleid. Weliswaar wordt perceel 2586 niet in de zesde bepaling van de akte vermeld, maar feit is dat dit perceel wel in de slottekst daarvan is opgenomen, waarin staat dat de erfdienstbaarheid ook ten behoeve van dat nummer wordt gevestigd. Er is niet aangevoerd dat perceel 2586 op grond van de plaatselijke gewoonte of de wijze waarop de erfdienstbaarheid te goeder trouw gedurende geruime tijd zonder tegenspraak is uitgevoerd, uitgesloten zou moeten worden van het recht op toegang. De conclusie is dan ook dat de taalkundige uitleg van de akte van vestiging van erfdienstbaarheid meebrengt dat [eisers] de [adres 1] ook mogen gebruiken ten behoeve van de percelen 3045 en 3046.
 Wordt de erfdienstbaarheid onrechtmatige verzwaard?
5.6.
De volgende vraag die voor ligt is of het door [eisers] voorgenomen gebruik van de [adres 1] een onrechtmatige verzwaring van de erfdienstbaarheid oplevert. Volgens [gedaagden] is dat het geval; in de eerste plaats, omdat de erfdienstbaarheid in hun visie samenhangt met het eigendom van de boerderij van [gebruiker 2] en er na de verkoop geen gebruikseenheid meer is met de daarmee samenhangende percelen. In de opvatting van [gedaagden] mag de [adres 1] alleen gebruikt worden als toegangsweg van en naar de boerderij van [gebruiker 2] vanaf de openbare weg en als verbindingsweg van en naar de boerderij van [gebruiker 2] vanaf de aangrenzende percelen. De voorzieningenrechter vindt die uitleg voorshands echter niet aannemelijk, omdat daarvoor geen aanknopingspunten te vinden zijn in de akte van vestiging, de plaatselijke gewoonte of de wijze van uitvoering van de erfdienstbaarheid. Daar staat tegenover dat zo’n aanknopingspunt er wél is voor de uitleg dat een gebruikseenheid van de percelen niet samenhangt met de erfdienstbaarheid. In de zesde bepaling van de akte van vestiging staat namelijk telkens en/of tussen de perceelnummers van [gebruiker 2] , de rechtsvoorganger van [eisers] . Op grond daarvan kan betoogd worden dat de lastgevers de huidige situatie, waarbij niet alle percelen eigendom van één en dezelfde persoon zijn, hebben willen ondervangen.
5.7.
[gedaagden] stellen dat de onrechtmatige verzwaring er in de tweede plaats uit bestaat dat het beoogde gebruik door [eisers] niet past binnen de gevestigde erfdienstbaarheid. Ten aanzien van perceel 2721 (voorheen 2078) stellen zij daartoe dat [eisers] de bedoeling hebben de grond te gebruiken voor verhuur aan derden. Volgens [gedaagden] leidt dat tot een intensiever gebruik van de [adres 1] . [eisers] hebben dit gestelde beoogde gebruik gemotiveerd betwist. De drie voeren aan het perceel 2721 enkel voor eigen agrarische doeleinden te willen gebruiken. Omdat [gedaagden] het door hun gestelde beoogde gebruik niet hebben onderbouwd, is in dit geding feitelijk sprake van een “kale stelling”. Voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter het niet aannemelijk vindt geworden dat [eisers] perceel 2721 op die wijze gaan gebruiken. In zoverre is dus geen sprake van een onrechtmatige verzwaring, althans niet op die grond.
5.8.
Toch komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het beoogde gebruik van [eisers] van perceel 2721 tot een onrechtmatige verzwaring van de gevestigde erfdienstbaarheid leidt. De drie willen namelijk, zoals blijkt uit de dagvaarding en wat zij tijdens de zitting hebben verklaard, het land bewerken met een landbouwmachine, waarvoor een aanpassing van de dam nodig is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het door hen beoogde gebruik niet binnen de grenzen van de erfdienstbaarheid past. De reden daarvan is dat in de zesde bepaling van de akte uitdrukkelijk staat vermeld dat het westelijke weggedeelte van de [adres 1] nooit voor vee-auto’s mag worden gebruikt. Door [gedaagden] is onbetwist gesteld dat uit die bepaling blijkt dat het de bedoeling van de lastgevers is geweest dat er geen zwaar landbouwmaterieel over de weg mag rijden om vernielingen of beschadigingen te voorkomen. De voorzieningenrechter vindt deze uitleg voorshands aannemelijk. Dat betekent dat [eisers] de [adres 1] wel mogen gebruiken om hun perceel 2721 te bereiken, maar niet met zwaar landbouwmaterieel. Om discussie te voorkomen zal de voorzieningenrechter bepalen dat de drie de weg enkel mogen betreden met landbouwmaterieel dat (soort)gelijk is aan de onder de punten 92 en 93 in de pleitnota van de advocaat van [gedaagden] weergegeven trekker met klepelinstallatie, waarvoor geen aanpassing aan de dammen nodig is. De voorzieningenrechter merkt ten overvloede op dat het [eisers] uiteraard vrij staat om hun perceel met bredere en zwaardere landbouwmachines te bewerken, maar dat zij dat via (een nog aan te leggen dam bij) [adres 2] zullen moeten doen.
5.9.
Voor zover [eisers] de gesplitste percelen 3045 en 3046 (voorheen 2586) willen gebruiken om een pad aan te leggen naar hun woning, is de voorzieningenrechter eveneens van oordeel dat sprake is van een onrechtmatige verzwaring van de gevestigde erfdienstbaarheid. Dit beoogde gebruik kan afgeleid worden uit een advies van mevrouw Wanders van Univé Rechtshulp (productie 13 van [gedaagden] ), waarin zij aan [eiseres] schrijft dat haar is meegedeeld dat [eisers] in het midden een gezamenlijk pad willen aanleggen. Daarnaast hebben de drie bij de akte van levering van de percelen 3045 en 3046 een recht van overpad gevestigd om te komen van en te gaan naar de [adres 1] over die percelen, waar zij elkaar grenzen over een breedte van drie meter, daaronder begrepen de (eventueel) aanwezige dam dan wel toekomstig aan te leggen dam. De voorzieningenrechter overweegt dat deze omstandigheden de vrees van [gedaagden] rechtvaardigen dat de erfdienstbaarheid niet alleen ten behoeve van de heersende erven, maar ook ten behoeve van andere erven van [eisers] zal worden gebruikt. Het feit dat [eisers] in dit kort geding de aanleg van een dam vorderen, die precies in het verlengde van dat (over) pad is gelegen, rechtvaardigt dat eveneens. De Hoge Raad heeft echter overwogen dat een erfdienstbaarheid van weg voor de eigenaar van het heersend erf niet ook het recht omvat om de weg over het dienende erf te gebruiken als verbinding, via het heersende erf, met een aan laatstgenoemd erf grenzend terrein dat de eigenaar van het heersend erf mede in eigendom of gebruik heeft, tenzij uit de akte van vestiging of uit de kennelijke functie van het heersende erf het tegendeel voortvloeit. [2] Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet die “tenzij”-regel zich in dit geval niet voor. Dat betekent dat de [adres 1] niet gebruikt mag worden om via de percelen 3045 en 3046 te komen van en te gaan naar percelen 2587 en 2594 enerzijds en 2588 en 2570 anderzijds. Verder hecht de voorzieningenrechter eraan om op te merken dat ook ten aanzien van percelen 3045 en 3046 de beperking geldt dat de weg niet bestemd is voor zwaar landbouwmaterieel, omdat in de slottekst staat dat het recht van erfdienstbaarheid met inachtneming van daarbij vermelde beperkingen (zoals het verbod op vee-auto’s) en bedingen gevestigd wordt.
 Nut en noodzaak
5.10.
[gedaagden] stellen dat er geen nut en noodzaak is dat [eisers] toegang tot de [adres 1] krijgen, omdat zij via hun eigen grond dan wel via [adres 2] hun percelen kunnen bereiken. [eisers] betwisten die eerste mogelijkheid, althans zonder dat zij daarvoor hun eigen percelen moeten aanpassen. Gelet daarop hebben zij wel degelijk een belang bij de toegang tot de [adres 1] . Daarnaast is door [eisers] onbetwist gesteld dat zij toestemming van de gemeente moeten krijgen voor het aanleggen van een dam bij [adres 2] , wat maakt dat dit op korte termijn geen oplossing biedt. Ook in zoverre is er nut en noodzaak om toegang tot de [adres 1] te krijgen. Los daarvan hebben [eisers] aangegeven dat zij de gesplitste percelen 3045 en 3046 (voorheen 2586) niet enkel via 2721 (voorheen 2078) willen bereiken. Dat is hun goed recht, gezien het eerdere oordeel van de voorzieningenrechter dat de gevestigde erfdienstbaarheid ten laste van de [adres 1] ten behoeve van al die percelen is gevestigd. Deze door [gedaagden] aangevoerde grond faalt dus.
 Conclusie
5.11.
Gelet op de formulering van de vordering onder I (het respecteren van de gevestigde erfdienstbaarheid en het zich onthouden van alle handelingen die daarop inbreuk maken), kan deze worden toegewezen. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
- de erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van de percelen 2721 (voorheen 2078), 3045 en 3046 (voorheen 2586);
- het westelijke deel van de [adres 1] mag niet gebruikt worden door zwaar landbouwmaterieel;
- wél en slechts is landbouwmaterieel toegestaan dat (qua breedte en gewicht) (soort)gelijk is aan de onder punten 92 en 93 in de pleitnota van de advocaat van [gedaagden] weergegeven trekker met klepelinstallatie, waarvoor geen aanpassing aan de dammen nodig is (zie foto hieronder);
- ook mag het westelijke deel van de [adres 1] door [eisers] niet gebruikt worden om via deze weg te komen naar andere percelen (dan de voormelde percelen 2721 en 3045 en 3046) die zij in eigendom hebben.
[afbeelding]
5.12.
Ten aanzien van de vorderingen onder II, de primaire en subsidiaire vorderingen tot het verwijderen dan wel open maken en laten van de slagboom dan wel (de meer subsidiaire vordering) tot het verstrekken van de code van het hangslot van de slagboom, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Omdat [gedaagden] gezamenlijk eigenaar zijn van de [adres 1] en deze weg is onttrokken aan het openbaar verkeer, zijn zij gerechtigd om een slagboom met hangslot met code neer te zetten (zie ook artikel 5:48 BW). De voorzieningenrechter is van oordeel dat een grondslag om de primaire en subsidiaire vordering toe te wijzen ontbreekt. Wél moeten [eisers] op grond van de gevestigde erfdienstbaarheid toegang tot de [adres 1] krijgen, en dat op elk door hen gewenst moment en zonder telkens afhankelijk te zijn van de directe medewerking van [gedaagden] . [3] Daarom zal de voorzieningenrechter [gedaagden] hoofdelijk veroordelen om hen de code van het hangslot te verstrekken.
5.13.
De voorzieningenrechter acht een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat [gedaagden] met bovenstaande veroordelingen in gebreke zijn, met een maximum van € 20.000,00 passend en zal hen daar dan ook toe veroordelen. De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
5.14.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en beslist hoeft niet meer te worden ingegaan op hetgeen [eisers] subsidiair (noodweg) en meer subsidiair (misbruik van recht) ten grondslag hebben gelegd aan hun vorderingen tot, kort gezegd, naleving van de erfdienstbaarheid van weg en tot toegangsverlening tot de [adres 1] . Daar hebben zij geen belang meer bij.
Boomstronk en dammen (vordering III en IV)
5.15.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen onder III (verwijderen boomstronk) en IV (aanleggen dan wel herstellen van (dam)men) afwijzen, omdat een grondslag daarvoor ontbreekt. Ten aanzien van de boomstronk geldt dat deze, naar [gedaagden] onweersproken hebben gesteld, en dus vaststaat, door [gedaagde 1] is geplaatst op eigen grondgebied en door [eisers] is niet aannemelijk gemaakt dat deze de weg belemmert en daarmee inbreuk maakt op hun recht op toegang. Wat de dammen betreft is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet komen vast te staan dat deze door [gedaagden] zijn vernield. Ten aanzien van de eerste dam betwisten [gedaagden] die stelling gemotiveerd en ten aanzien van de tweede dam heeft [gedaagde 1] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat al tot herstel is overgegaan. Zij kunnen daarom niet verplicht worden om de dammen te herstellen, laat staan tot het aanleggen van een dam van acht meter en op een locatie waar voorheen nooit een dam gelegen heeft.
Proceskosten
5.16.
Omdat beide partijen over en weer (on)gelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in de zin dat jegens hen beide de verplichting daartoe bestaat, de gevestigde erfdienstbaarheid, zijnde het recht van weg zoals opgenomen in de notariële akte d.d. 24 april 1978, te respecteren onder de in rechtsoverweging 5.11. van dit vonnis geformuleerde voorwaarden, en zich te onthouden van alle handelingen die een inbreuk maken op dit recht dan wel ertoe leiden dat het [eisers] en door hen in te schakelen derden onmogelijk wordt gemaakt om van dit recht van weg (onder de voormelde voorwaarden) gebruik te maken, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat [gedaagden] hiermee in gebreke zijn, met een maximum van € 20.000,00,
6.2.
gebiedt [gedaagden] hoofdelijk, in de zin dat jegens hen beide de verplichting daartoe bestaat, binnen één dag na betekening van dit vonnis de code van het hangslot dat bevestigd is aan de slagboom aan [eisers] te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat [gedaagden] hiermee in gebreke zijn, met een maximum van € 20.000,00,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023. (ED)

Voetnoten

1.Opmerking: perceelnummer 2586 (nu gesplitst in 3045 en 3046) wordt dus
2.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4160.
3.HR 23 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW6598,