Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.[bewoner 1] ,
2.
[bewoner 2],
3.
[bewoner 3],
4.
[bewoner 4],
5.
[bewoner 5],
6.
[bewoner 6],
7.
[bewoner 7],
8.
[bewoner 8],
9.
[bewoner 9],
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink-Kool (voor gedaagden/eiser in reconventie sub 1,2,6,9),
1.De procedure
- de akte indiening producties en instellen eis in reconventie van mr. Schuckink-Kool, met producties genummerd 1 t/m 15
- de aanvullende weerlegging verweer, met producties 6 t/m 15 van mr. Hoogstraten,
- de mondelinge behandeling van 30 oktober 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de door mr. Schuckink-Kool en mede namens mr. Prins voorgedragen en overgelegde pleitnota.
2.Inleiding
3.De feiten
- Het Pand als omschreven in 1.1, staat leeg omdat dit binnen afzienbare tijd wordt gesloopt, herontwikkeld, verkocht, verhuurd of gerenoveerd;
- Bruikleengever is bereid (een gedeelte van) het in 1.1 genoemde Pand, totdat dit zal worden gesloopt, her-ontwikkeld, verkocht, verhuurd of gerenoveerd, tijdelijk om niet in gebruik te geven aan Bruiklener;
- Bruiklener is zich uitdrukkelijk bewust van de tijdelijke en bijzondere aard van deze Bruikleenovereenkomst;
- Bruiklener stemt er uitdrukkelijk mee in dat het (gedeelte van het) Pand hem slechts tijdelijk en niet exclusieve huisvesting zal bieden;
- Bruiklener kan en zal na beëindiging van de onderhavige Bruikleenovereenkomst jegens Bruikleengever geen enkele aanspraak op vervangende huisvesting of anderszins doen gelden;
- Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling van partijen om een huurovereenkomst met elkaar aan te gaan. Bruiklener komt geen huurbescherming toe en is zich daarvan uitdrukkelijk bewust. Een beroep op huurbescherming is, gelet op de specifieke bedoeling van partijen bij het aangaan van deze Bruikleenovereenkomst, in strijd met de redelijkheid en billijkheid;
4.Het geschil
5.De beoordeling
totdat dit zal worden gesloopt, her-ontwikkeld, verkocht, verhuurd of gerenoveerd. Uit de stellingen van Monoma blijkt niet dat één van deze omstandigheden zich nu voordoet. Daaruit blijkt alleen dat het erom gaat dat de eigenaar van het pand de overeenkomst met de beheerder, Monoma, heeft beëindigd. Dat die situatie tot een einde van de bewoning kan leiden, is niet in de overeenkomst opgenomen. Monoma heeft alleen aangevoerd dat het volgens zeggen van [bedrijf] te duur wordt om het pand op deze manier te exploiteren. Dat argument is echter naar voorshands oordeel geen grond om de bruikleenovereenkomst te beëindigen. De bruikleenovereenkomsten zijn immers gesloten in het kader van leegstandbeheer, dat plaatsheeft in afwachting van een andere invulling of bestemming van het pand. Van concrete plannen op dat punt is de voorzieningenrechter vooralsnog onvoldoende gebleken. Het pand wordt mogelijk in 2025 gesloopt, maar meer heeft Monoma daar niet over gezegd. Hoe dan ook, het einde van de bruikleenovereenkomst lijkt, uitgaande van de overwegingen in de overeenkomst, nog niet in zicht. Dat brengt mee dat de vordering tot ontruiming naar voorshands oordeel in kort geding, nog niet toewijsbaar is.
6.De beslissing in kort geding
a) het toegankelijk maken van de voordeur en de trappenhuizen van het pand aan de [adres] ;
b) het herstel van de verwarming in het pand;
c) de terugplaatsing van de afvalcontainers en de voortzetting van de contractueel overeengekomen schoonmaak;
onder de bepaling dat Monoma een dwangsom verschuldigd zal zijn aan [bewoners] ter grootte van € 450,= per dag tot een maximum van € 9.000,=, wanneer Monoma aan (één van) deze veroordelingen niet voldoet;