ECLI:NL:RBOVE:2023:4609

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
10044324 \ CV EXPL 22-2828
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake vorderingen uit koopovereenkomst en vaststellingsovereenkomst met betrekking tot fotoarchief en auteursrechten

In deze zaak heeft de kantonrechter op 7 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [partij] en BSR AGENCY B.V. over de uitvoering van een koopovereenkomst en een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot een fotoarchief. Na een tussenvonnis van 28 maart 2023 hebben partijen in reconventie nadere aktes genomen. BSR heeft zich beroepen op dwaling, maar dit beroep is door de kantonrechter afgewezen. De vorderingen in reconventie van BSR zijn niet toewijsbaar, terwijl de conventionele vorderingen van [partij] grotendeels zijn toegewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat BSR tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de koopovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst. De rechter heeft BSR veroordeeld tot betaling van rente, boetes, en kosten van rechtsbijstand aan [partij]. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van BSR gesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in contracten en de gevolgen van wanprestatie.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10044324 \ CV EXPL 22-2828
Vonnis van 7 november 2023
in de zaak van
[partij],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij] ,
gemachtigde: mr. A.P. van Knippenbergh te Best,
tegen
BSR AGENCY B.V.,
te Deventer,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: BSR,
gemachtigde: mr. M.R. Gerritsen te Haarlem.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het (tussen)vonnis van 28 maart 2023;
- de akte na tussenvonnis van [partij] met bijlagen A t/m F;
- de akte overlegging nadere producties (G11 en G12) van BSR;
- de antwoordakte na tussenvonnis van [partij] met bijlagen I t/m III;
- de akte uitlaten van BSR;
- de antwoordakte na tussenvonnis van [partij] .
1.1.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

2.1.
Na het tussenvonnis van 28 maart 2023 hebben partijen in reconventie nadere aktes genomen. Het beroep van BSR op dwaling faalt. De vorderingen in reconventie zullen daarom worden afgewezen. De (conventionele) vorderingen van [partij] zullen (grotendeels) worden toegewezen. De kantonrechter zal deze beslissingen hierna toelichten.

3.De verdere beoordeling in reconventie

3.1.
Op 23 maart 2020 hebben partijen een overeenkomst met elkaar gesloten voor de koop en verkoop van een fotoarchief met de betreffende IE-rechten (hierna: de koopovereenkomst). Ter beëindiging van hun geschil over de uitvoering van de koopovereenkomst hebben partijen op 27 september 2021 een schikking getroffen. Partijen hebben nu een geschil over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst.
3.2.
BSR beroept zich op dwaling op grond waarvan zij de vernietiging van beide hiervoor genoemde overeenkomsten heeft ingeroepen, alsmede – na eiswijziging – terugbetaling van het bedrag van € 110.708,66. De eerste grond die BSR voor haar beroep op dwaling heeft aangevoerd, namelijk de door PSV gepretendeerde rechten op de PSV-foto’s uit het verkochte archief, heeft de kantonrechter verworpen (zie rechtsoverwegingen 5.4 t/m 5.6 van het vonnis van 28 maart 2023).
3.3.
Ten aanzien van de tweede dwalingsgrond – de volgens BSR foutieve coderingen van foto's – heeft de kantonrechter bij vonnis van 28 maart 2023 bepaald dat de zaak weer op de rol zal komen voor het nemen van een akte door [partij] ten aanzien van de stellingen van BSR dat [partij] de codering van een groot aantal foto’s uit het verkochte archief heeft aangepast waardoor het volgens BSR zo lijkt te zijn dat de (auteurs)rechten van de foto’s bij [partij] liggen, terwijl deze rechten in werkelijkheid bij een derde liggen. Daarnaast heeft de kantonrechter de zaak tegelijk naar dezelfde rol verwezen voor het nemen van een akte door BSR waarin zij een overzicht geeft van (de hoogte van) de revenuen die zij door exploitatie van het verkochte archief heeft ontvangen, waarna [partij] een antwoordakte kon nemen. Partijen hebben hieraan uitvoering gegeven. Ook heeft [partij] in het kader van hoor en wederhoor nog mogen reageren op de akte uitlaten van BSR, wat hij bij antwoordakte heeft gedaan.
Codering foto's
3.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [partij] voldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij de codering van een groot aantal foto’s uit het verkochte archief heeft aangepast. Daartoe geldt het volgende.
3.5.
[partij] heeft eerst toegelicht wat het werkprotocol was als het gaat om de verwerking en codering van een foto die door een sportfotograaf is gemaakt. Deze foto werd voorzien van een zogenaamde IPTC (caption), een digitale “sticker” waarin minimaal de vijf W’s staan (Wie, Wat, Wanneer, Waar en Waarom). Na toevoeging van aanvullende informatie (zoals welke speler en soort actie), werd de foto geüpload naar de database/beeldbank en kwam deze direct beschikbaar voor afnemers. Vervolgens heeft [partij] op de door BSR als productie G8 overgelegde lijst handmatig aangegeven met een lettercode (B t/m F) wat de herkomst is van de foto’s en of de codering (on)juist is en in een separaat bestand deze lettercodes toegelicht (zie bijlagen B en C bij zijn akte na tussenvonnis). [partij] heeft geconcludeerd dat er 22 “onzekere beelden” (aangegeven met letter C) zijn en dat er 78 foto’s door de beeldredacteur van een verkeerde codering zijn voorzien die echter geen onderdeel uitmaken van de verkochte deelcollecties (aangegeven met letter D). Hij heeft geadviseerd om dit relatief gering aantal van 100 foto's ten opzichte van de totale omvang van de verkochte deelcollecties (circa 260.000 foto's) veiligheidshalve te verwijderen. Tot slot heeft [partij] erop gewezen dat als de codering van een foto naderhand wordt aangepast, deze dan een nieuwe datum en tijdstip krijgt.
3.6.
BSR heeft dit gemotiveerde standpunt van [partij] onvoldoende weersproken. Ten aanzien van de stelling van BSR dat zij niet het auteursrecht op alle foto's van de door haar gekochte collectie heeft verkregen, overweegt de kantonrechter dat deze collectie blijkens de vaststellingsovereenkomst van 27 september 2021 alleen bestaat uit de collecties van [partij] , [naam 1] en [naam 2] . Ten aanzien van de collectie van [naam 1] blijkt uit onderdeel B van de considerans van de koopovereenkomst en de daarbij behorende bijlage 3 dat [naam 1] zijn volledige archief aan beelddragers op voetbalgebied en de daaraan verbonden auteursrechten op 8 december 2004 aan Pics United B.V. i.o. (later: Pics United Netherlands B.V.) heeft verkocht en overgedragen. Voor wat betreft de collecties van [partij] en [naam 2] volgt uit onderdeel C van de considerans van de koopovereenkomst dat Pics United Netherlands B.V. alle auteursrechten op de (analoge en digitale) foto’s en overige beelddragers in het “Archief”, waarvan de collecties van [partij] , [naam 1] en [naam 2] deel uitmaakten, heeft overgedragen en geleverd aan [partij] , zodat deze auteursrechten volledig bij [partij] berusten. Nadat BSR eerder met Pics United Netherlands BV een intentieovereenkomst had gesloten en later – onvoorwaardelijk – de koopovereenkomst, moet ervan worden uitgegaan dat BSR zich als professionele partij voldoende heeft vergewist of [partij] bedoelde auteursrechten bezat en daarmee rechthebbende was. Daarbij betrekt de kantonrechter dat [partij] zich hiervoor in artikel 7 van de koopovereenkomst garant heeft gesteld en BSR heeft gevrijwaard en dat tot op heden niet is gebleken dat een derde aanspraak heeft gemaakt op foto’s en/of beelddragers uit het verkochte archief. Dat [naam 3] in diens rechtsverhouding met Pics United Netherlands BV het auteursrecht op de door hem gemaakte foto’s bezit, zoals volgt uit het tussen die partijen gewezen vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 13 mei 2011, is niet relevant. De foto’s van [naam 3] maken immers geen deel uit van het verkochte archief. Dat geldt ook voor de foto’s van [naam 4] .
Conclusie
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat ook de tweede dwalingsgrond van BSR niet slaagt. Het beroep van BSR op dwaling faalt aldus. Dit betekent dat de door BSR gevorderde verklaring voor recht dat de koop- en de vaststellingsovereenkomst tussen partijen is vernietigd moet worden afgewezen. Daarmee treft de andere vordering van BSR – terugbetaling van het bedrag van € 110.708,66 – hetzelfde lot, omdat de grondslag (dwaling) daaraan is ontvallen.
Proceskosten
3.8.
BSR zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [partij] worden tot op heden begroot op € 1.620,50 aan salaris gemachtigde (3½ punten x 0,5 x tarief € 926,00).

4.De beoordeling in conventie

4.1.
Nu de vorderingen in reconventie niet toewijsbaar zijn, kunnen de vorderingen in conventie worden beoordeeld (zie rechtsoverweging 5.1 van het vonnis van 28 maart 2023).
[partij] vordert nakoming van de koop- en vaststellingsovereenkomst.
4.2.
De kantonrechter stelt in dit verband voorop dat het geschil tussen partijen uitdrukkelijk niet ziet op het afdwingen van betaling van de in het kader van de vaststellingsovereenkomst afgesproken termijnen aan koopsom (zie dagvaarding nr. 7).
Rente
4.3.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst ten aanzien van de betalingsverplichtingen van BSR. Volgens [partij] ziet de vaststellingsovereenkomst slechts op de omvang van het ge- of verkochte, de prijs en de betalingstermijnen en moet voor de overige afspraken die partijen hebben gemaakt, zoals de verschuldigde rente en boete, worden teruggevallen op de koopovereenkomst. Daarentegen meent BSR dat de verschuldigdheid van de rente en boete bij het sluiten van de latere vaststellingsovereenkomst niet is overeengekomen. Volgens BSR ziet de vaststellingsovereenkomst op de financiën en de koopovereenkomst op het overige. BSR stelt dat de koopsom van € 210.000,00 was bedoeld als totale lump sum, inclusief alle denkbare 'onderdelen' (zoals de rente en boete).
4.4.
Voor het antwoord op de vraag hoe in schriftelijke contracten de verhouding tussen partijen is geregeld, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-maatstaf). Daarbij zijn telkens van betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar een taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat een redelijke uitleg van de vaststellingsovereenkomst met zich brengt dat de gehele koopovereenkomst tussen partijen onverminderd blijft gelden, met dien verstande dat niet het volledige fotoarchief (inclusief auteursrechten) van [partij] onderwerp is van de koopovereenkomst maar slechts de deelcollecties van [partij] , [naam 1] en [naam 2] en dat BSR daarvoor aan [partij] een koopsom betaalt van € 210.000,00 waarvan het openstaande bedrag van
€ 200.000,00 in 24 maandelijkse termijnen van € 8.333,33 zal worden voldaan en de eerste termijn uiterlijk op 31 december 2021. Dit betalingsschema vervangt de artikelen 4.3, 4.4 en 4.6 van de koopovereenkomst. Daarnaast zijn partijen in de vaststellingsovereenkomst een van artikel 6 van de koopovereenkomst afwijkende wijze van levering van het analoge deel van de hiervoor genoemde deelcollecties overeengekomen. Voor het overige is de koopovereenkomst tussen partijen onverkort van toepassing. Dit betekent dat BSR de in artikel 4.5 van de koopovereenkomst bedoelde jaarlijkse rente van 4,5% over (het restant van) de koopsom aan [partij] is verschuldigd. Daarvoor is van belang dat de rente en de boete belangrijke onderdelen vormen van (artikel 4 van) de koopovereenkomst die [partij] heeft bedongen als compensatie voor de huurkoop/termijnbetalingen waardoor hij langer moet wachten op het incasseren van de koopsom. Ook bij de getroffen schikking is het zo dat BSR de koopsom in delen zal betalen. In zoverre is het belang van [partij] om gecompenseerd te worden voor het uitstel om ineens geheel betaald te worden, ook bij de schikking onverkort aanwezig. BSR heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat [partij] in het kader van de schikkingsonderhandelingen daarvan afstand heeft gedaan. De expliciete vermelding in de vaststellingsovereenkomst dat de koopovereenkomst tussen partijen in stand blijft en geldt “behoudens die hieronder gemaakte afspraken” vormt daarvoor juist een contra-indicatie. Aan deze vermelding komt relevante betekenis toe. Bovendien komt het maandelijkse termijnbedrag van € 8.333,33 exact overeen met het kwartaalbedrag van
€ 25.000,00 dat partijen eerder in de koopovereenkomst als aflossing van de koopsom waren overeengekomen. Dat kwartaalbedrag was ook exclusief rente. Verder is van belang dat het oorspronkelijke geschil tussen partijen ging over de vraag of [partij] alle IE-rechten op zijn gehele fotoarchief bezat. Dat geschil zag niet op de financiële afspraken die partijen hadden gemaakt, zoals BSR ook heeft erkend (zie randnummer 1.7 van de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie). Partijen hebben vervolgens enkel geschikt met betrekking tot de omvang van het archief (BSR kocht alleen nog maar de drie deelcollecties van [partij] , [naam 1] en [naam 2] ) tegen een (logischerwijs) lagere koopsom die – per saldo – op dezelfde wijze als onder de koopovereenkomst door BSR zal worden afgelost. In het licht van deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat BSR niet heeft kunnen en mogen begrijpen dat de koopsom van € 210.000,00 in de vaststellingsovereenkomst bedoeld was als totale lump sum.
4.6.
Nu BSR geen apart verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde rente van € 18.360,62, zal dit bedrag worden toegewezen. De verplichting tot betaling van de nog te vervallen rentes volgt reeds uit de koopovereenkomst, zodat dit deel van de vordering moet worden afgewezen.
Boete
4.7.
Hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de uitleg van de vaststellingsovereenkomst ten aanzien van de rente geldt ook voor de boete. [partij] vordert op grond van artikel 4.8 van de koopovereenkomst betaling van de boete die BSR volgens haar is verschuldigd, omdat zij de derde tot en met de achtste termijn niet (tijdig) heeft betaald. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [partij] verklaard dat BSR alsnog de openstaande termijnen tot en met november 2022 heeft betaald.
4.8.
Uit hetgeen in reconventie is overwogen volgt dat BSR onbevoegd was tot opschorting van haar betalingsverplichting. BSR verkeerde aldus in verzuim en zij is daarom de boete als bedoeld in artikel 4.8 van de koopovereenkomst verschuldigd. De stelling van BSR dat deze boetebepaling neerkomt op dubbele rente en dus ontoelaatbaar is kan de kantonrechter niet volgen. Van strijd met het bepaalde in artikel 6:92 BW is geen sprake, omdat de boete in de plaats is getreden van de aanvullende en vervangende schadevergoeding die op grond van de wet zou zijn verschuldigd.
4.9.
Nu BSR geen apart verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde boete van € 916,65, zal dit bedrag worden toegewezen. De verplichting tot betaling van mogelijk nog te verbeuren boetes volgt reeds uit de koopovereenkomst, zodat dit deel van de vordering moet worden afgewezen.
Kosten opstellen koopovereenkomst
4.10.
[partij] vordert ingevolge artikel 9.4 van de koopovereenkomst vergoeding van het bedrag van € 2.184,04 voor het opstellen van de koopovereenkomst. Ter onderbouwing van dit bedrag verwijst [partij] naar de factuur van Legaltree Driessen Advocatuur B.V. (hierna: Legaltree) van 4 mei 2020 (zie productie 4 bij de dagvaarding).
4.11.
BSR voert als verweer dat de factuur van Legaltree blijkens de daarbij behorende specificatie ook ziet op andere werkzaamheden dan het opstellen van de koopovereenkomst en dat [partij] deze factuur niet heeft betaald, zodat [partij] geen kosten heeft gemaakt die tussen partijen verdeeld zouden moeten worden.
4.12.
De kantonrechter stelt vast dat de factuur van Legaltree niet alleen ziet op werkzaamheden die verband houden met het opstellen en aanpassen van de koopovereenkomst maar ook op werkzaamheden die zien op het opstellen van een pandakte. Ingevolge artikel 9.4 van de koopovereenkomst dragen partijen ieder de helft van de kosten voor het opstellen van de koopovereenkomst en de daarin genoemde bijlagen. De pandakte wordt niet als bijlage in de koopovereenkomst genoemd. De daarmee verband houdende werkzaamheden van Legaltree vallen dus niet onder de reikwijdte van artikel 9.4. Gelet hierop is de kantonrechter met BSR van oordeel dat de kosten voor het opstellen van de koopovereenkomst in totaal € 2.850,00 exclusief btw (10 uur x uurtarief € 285,00) bedragen, zodat een bedrag van € 1.425,00 exclusief btw voor rekening van BSR komt. Het enkele gegeven dat [partij] het factuurbedrag niet heeft betaald betekent niet dat zij dat bedrag niet aan Legaltree verschuldigd is. Deze verschuldigdheid blijkt bovendien expliciet uit het door BSR zelf als productie G2 overgelegde vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 2 september 2021 uit hoofde waarvan Legaltree ten laste van Pics United Netherlands B.V. onder BSR executoriaal beslag heeft laten leggen. Het voorgaande betekent dat de gevorderde vergoeding van de kosten voor het opstellen van de koopovereenkomst tot een bedrag van € 1.425,00 exclusief btw (€ 1.724,25 inclusief btw) voor vergoeding in aanmerking komt. [partij] heeft niet toegelicht en evenmin is gebleken dat voor deze werkzaamheden nog meer kosten moeten worden gemaakt, zodat dit deel van de vordering moet worden afgewezen.
Kosten rechtsbijstand
4.13.
[partij] vordert ingevolge artikel 7.5 van de koopovereenkomst vergoeding van de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.902,27 inclusief btw. Daartoe voert [partij] aan dat BSR op basis van dat artikel de kosten moet vergoeden die hij lijdt als gevolg van de niet-nakoming door BSR van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst.
4.14.
BSR voert als verweer dat de gevorderde vergoeding van de kosten van rechtsbijstand onder de reikwijdte van artikel 241 RV en/of artikel 238 lid 2 Rv valt en dus moet worden afgewezen.
4.15.
Aangezien de kantonrechter hiervoor heeft geoordeeld dat BSR verplicht is – naast de termijnbetalingen uit de vaststellingsovereenkomst, die [partij] bewust buiten deze procedure heeft gehouden – rente en boetes te betalen, is BSR ook verplicht de kosten van rechtsbijstand te compenseren die [partij] in het kader van zijn juist bevonden standpunt in dit verband heeft gemaakt. Het bepaalde in artikel 7.5 van de koopovereenkomst ziet op de situatie dat BSR tekortschiet in de nakoming van haar (betalings-)verplichtingen voortvloeiende uit de koopovereenkomst. Deze situatie doet zich hier voor. Met de in voormeld artikel neergelegde vrijwaring van alle (werkelijke) kosten die [partij] moet maken in verband met de wanprestatie van BSR zijn partijen afgeweken van de regeling als bedoeld in artikel 241 Rv dat ziet op kosten ter instructie van de zaak. Uit de declaraties en de daarbij behorende specificaties van de advocaat van [partij] blijkt dat deze betrekking hebben op de periode van 21 september 2021 tot en met 20 mei 2022. De declaratie van 31 januari 2022 met nummer [nummer] ad € 268,39 inclusief btw komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat partijen daarvoor een schikking hebben getroffen (zie punt 6 van de vaststellingsovereenkomst). Het restantbedrag van € 1.633,88 inclusief btw (€ 1.902,27 – € 268,39) is toewijsbaar. [partij] heeft niet toegelicht en evenmin is gebleken dat nog meer kosten rechtsbijstand moeten worden gemaakt, zodat dit deel van de vordering moet worden afgewezen. Voor toewijzing van een toekomstige, nog niet-opeisbare vordering is bovendien geen plaats.
BTW
4.16.
De stelling van BSR dat [partij] voor de termijnbedragen ten onrechte geen btw-facturen stuurt, kan de kantonrechter niet volgen. Partijen zijn immers in artikel 4.1 van de koopovereenkomst expliciet overeengekomen dat de koopsom niet met BTW is belast. Nu daarover in de vaststellingsovereenkomst niets is bepaald, ligt het voor de hand dat datzelfde ook zal gelden voor hetgeen aan schikkingsbedrag is overeengekomen. Het voorgaande laat overigens onverlet dat [partij] op grond van artikel 6:48 BW wel jegens BSR verschuldigd is voor elke betaling een kwitantie af te geven.
Conclusie
4.17.
De kantonrechter komt tot de slotsom dat de gevorderde verklaring voor recht en de overige vorderingen van [partij] , op de hierna te melden wijze, toewijsbaar zijn.
Proceskosten
4.18.
BSR zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [partij] worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 131,06
- griffierecht € 693,00
- salaris gemachtigde
€ 1.058,00(2 punten x tarief € 529,00)
Totaal € 1.882,06
4.19.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal, op de hierna te melden wijze, worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat BSR tegenover [partij] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit (de artikelen 4.5 en 4.8 van) de koopovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst;
5.2.
veroordeelt BSR tot betaling aan [partij] van het bedrag van € 18.360,62 aan rente en een bedrag van € 916,65 aan boetes;
5.3.
veroordeelt BSR tot betaling aan [partij] van het bedrag van € 1.633,88 inclusief btw aan kosten rechtsbijstand;
5.4.
veroordeelt BSR tot betaling aan [partij] van het bedrag van € 1.724,25 inclusief btw aan kosten voor het opstellen van de koopovereenkomst;
5.5.
veroordeelt BSR in de proceskosten, aan de zijde van [partij] tot op heden begroot op € 1.882,06, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige voldoening;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen van BSR af;
5.8.
veroordeelt BSR in de proceskosten, aan de zijde van [partij] tot op heden begroot op € 1.620,50;
in conventie en in reconventie
5.9.
verklaart dit vonnis – met uitzondering van 5.1, 5.6 en 5.7 – uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op
7 november 2023. (PS)