In deze zaak vorderde eiser betaling van een huurachterstand van gedaagde, die een huurovereenkomst had voor een opslagruimte. De huurovereenkomst was aangegaan op 1 januari 2017 en beëindigd op 28 februari 2019. Gedaagde had een huurachterstand laten ontstaan van € 4.000,00 per 1 maart 2021, waarvan hij op 8 juni 2021 € 500,00 had betaald. Eiser vorderde in totaal € 4.074,75, vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten. Gedaagde erkende de huurachterstand, maar stelde dat hij deze contant had terugbetaald, wat hij niet kon onderbouwen. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde zijn verweer onvoldoende had onderbouwd en dat de vordering van eiser toewijsbaar was. Eiser had ook recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter veroordeelde gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, de proceskosten en de nakosten, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.