ECLI:NL:RBOVE:2023:4711

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
C/08/302661 / KG ZA 23-197
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van executie van een vonnis in kort geding betreffende dwangsommen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en gedaagde, [gedaagde]. De zaak betreft de vraag of eisers dwangsommen aan gedaagde zijn verbeurd omdat zij niet hebben voldaan aan een eerder vonnis van de kantonrechter van 21 maart 2023. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de executie van het vonnis van 21 maart 2023 wordt geschorst totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist of eisers aan de veroordelingen in dat vonnis hebben voldaan.

De procedure begon met een dagvaarding op 20 oktober 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 7 november 2023. Gedaagde had eerder een bodemprocedure aangespannen tegen eisers, waarin zij vorderingen had gedaan met betrekking tot de plaatsing en verwijdering van een erfafscheiding. De kantonrechter had in het vonnis van 21 maart 2023 geoordeeld dat eisers binnen vier maanden na betekening van het vonnis de erfafscheiding moesten plaatsen en de onderbouw moesten verwijderen, op straffe van dwangsommen.

Eisers vorderden in het kort geding schorsing van de tenuitvoerlegging van de dwangsommen, stellende dat zij wel degelijk aan de veroordelingen hadden voldaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat eisers niet aan de veroordelingen hadden voldaan. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eisers tot staking van de executie toegewezen en gedaagde in de proceskosten veroordeeld.

De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering in executiegeschillen en de rol van de voorzieningenrechter in het beoordelen van de vraag of aan eerdere veroordelingen is voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/302661 / KG ZA 23-197
Vonnis in kort geding van 21 november 2023
in de zaak van

1.[eiser 1], en

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats 1],
eisende partijen,
hierna te noemen: [eiser 1] en [eiser 2],
advocaat: mr. M.H.J. Booijink te Almelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. M.A. Knobben te Nijverdal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 20 oktober 2023 met producties,
- de producties van de zijde van [gedaagde],
- de mondelinge behandeling van 7 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van de zijde van [eiser 1] en [eiser 2],
- de pleitnota van de zijde van [gedaagde].
1.2.
Vervolgens is vonnis gevraagd. Vonnis is bepaald op heden.

2.De zaak in het kort

De zaak gaat erover of [eiser 1] en [eiser 2] dwangsommen aan [gedaagde] zijn verbeurd omdat niet zou zijn voldaan aan het vonnis van de kantonrechter d.d. 21 maart 2023, tussen partijen gewezen. De voorzieningenrechter zal de executie schorsen omdat onvoldoende aannemelijk is dat [eiser 1] en [eiser 2] niet aan voormeld vonnis hebben voldaan. Dit oordeel zal hierna worden toegelicht.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] heeft [eiser 1] en [eiser 2] in 2022 gedagvaard in een bodemprocedure bij de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo (zaaknummer: 10140307 CV EXPL 22-2291) en onder meer gevorderd dat zij worden veroordeeld binnen 14 dagen na betekening van het vonnis:
- de erfafscheiding (schutting) deugdelijk te - doen - plaatsen direct tegen de regenpijp op grond van [gedaagde] in rechte lijn naar de huidige positie van de schuur van [eiser 2] en [eiser 1],
- de onderbouw (poer) en de overbouw met inachtneming van 24 centimeter uit de erfgrens deugdelijk te - doen - verwijderen en verwijderd te houden, zo ook de hemelwaterafvoer in oorspronkelijke staat deugdelijk - doen - terug te brengen.
3.2.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 21 maart 2023 de vorderingen van [gedaagde] (deels) toegewezen. Het vonnis bevat, voor zover hier van belang, de volgende beslissingen:
“6.1 veroordeelt [eiser 2] en [eiser 1] om zo snel als mogelijk, maar in ieder geval binnen vier maanden na betekening van dit vonnis, de erfafscheiding (schutting) deugdelijk te (laten) plaatsen direct tegen de regenpijp op grond van [gedaagde] in rechte lijn naar de huidige positie van de schuur van [eiser 2] en [eiser 1], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [eiser 2] en [eiser 1] hiermee in gebreke blijven met een maximum van € 2.500,00,
6.2
veroordeelt [eiser 2] en [eiser 1] om zo snel als mogelijk, maar in ieder geval binnen vier maanden na betekening van dit vonnis, de onderbouw (de poer) en de overbouw te (laten) verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [eiser 2] en [eiser 1] hiermee in gebreke blijven met een maximum van € 10.000 00,”
(..)
6.5
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,”
3.3.
[gedaagde] heeft het vonnis op 29 maart 2023 aan [eiser 1] en [eiser 2] laten betekenen.
3.4.
[gedaagde] heeft hoger beroep tegen het vonnis ingesteld.
3.5.
[gedaagde] heeft zowel op 4 als op 29 augustus 2023 een exploot aan [eiser 2] en [eiser 1] laten uitbrengen waarin is aangezegd dat zij hebben nagelaten om aan het vonnis te voldoen en dat dwangsommen zijn verbeurd.

4.Het geschil

4.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 21 maart 2023 tot en met het moment dat in rechte is komen vast te staan dat de dwangsommen zijn verbeurd.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2], met veroordeling van hen in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
5.1.
Het spoedeisend belang van [eiser 1] en [eiser 2] ligt in de aard van de gevraagde voorziening besloten en is door [gedaagde] ook niet betwist.
Uitleg van de veroordeling
5.2.
Het gaat in dit geding om de vraag of [eiser 1] en [eiser 2] hebben voldaan aan de veroordelingen in het vonnis van 21 maart 2023. Beantwoording van deze vraag dient plaats te vinden door wat ter uitvoering van het vonnis is verricht, te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals die door uitleg moet worden vastgesteld. Bij die uitleg dient het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen, waarbij de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (vlg. HR 20 mei 1994, nr. 15330, NJ 1994, 652). Daarbij geldt dat de partij die aanspraak maakt op de verbeurde dwangsommen voldoende aannemelijk moet maken dat niet (volledig) aan de veroordeling is voldaan. In dit kort geding dient de voorzieningenrechter te beoordelen of de bodemrechter - indien het executiegeschil in een bodemprocedure wordt gevoerd - tot het oordeel zal komen dat de dwangsommen zijn verbeurd.
De veroordeling onder 6.1: de schutting
5.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt met betrekking tot de uitleg van de jegens [eiser 1] en [eiser 2] uitgesproken veroordeling zoals opgenomen in onderdeel 6.1 van het vonnis van 21 maart 2023. De veroordeling strekt ertoe dat zij binnen vier maanden na de betekening van het vonnis de schutting (laten) plaatsen direct tegen de regenpijp op grond van [gedaagde] in rechte lijn naar de huidige positie van hun schuur. Partijen zijn het met elkaar eens dat de schutting wat betreft de positie bij de regenpijp goed is verplaatst. Partijen twisten echter over de vraag of [eiser 1] en [eiser 2] de schutting ook aan de achterzijde hadden moeten verplaatsen. Zij hebben de laatste drie schermen van de schutting en de bevestiging ervan aan de zijkant van de schuur niet aangepast, maar stellen dat de schutting wel in een rechte lijn staat.
5.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [eiser 1] en [eiser 2] niet aan de veroordeling hebben voldaan. In het vonnis van 21 maart 2023 heeft de kantonrechter overwogen dat tussen partijen was afgesproken dat de schutting op het perceel van [gedaagde] direct tegen de regenpijp zou worden geplaatst. In r.o. 5.28 overweegt de kantonrechter vervolgens:
(..) Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat [eiser 2] en [eiser 1] de schutting moeten plaatsen op de afgesproken plek, namelijk weliswaar op het perceel van [gedaagde], maar dan gelijk tegen de regenpijp aan.(..)
In het dictum van het vonnis is bepaald dat de schutting direct tegen de regenpijp op grond van [gedaagde] in rechte lijn naar de huidige positie van de schuur van [eiser 1] en [eiser 2] moet worden geplaatst. Door [gedaagde] is niet, althans onvoldoende gesteld dat er geen sprake is van een rechte lijn. Verder stelt [gedaagde] weliswaar dat de schutting tegen de zijkant van de schuur van [eiser 2] en [eiser 1], en niet tegen de hoek ervan, is geplaatst, maar de voorzieningenrechter volgt [gedaagde] niet in haar standpunt dat hiermee niet is voldaan aan de zinsnede ‘naar de huidige positie van de schuur’. De schutting stond ten tijde van het geding bij de kantonrechter al tegen de zijkant van de schuur.
Uit de overgelegde stukken van dat geding en het petitum in de dagvaarding blijkt niet dat [gedaagde] wilde dat de schutting aan de achterzijde zou moeten eindigen op een andere plek, te weten tegen de hoek van de schuur in plaats van tegen de zijkant. Het enkele feit dat de schutting met de andere buren van [gedaagde] naar haar zeggen wel precies op de erfgrens staat of eindigt, maakt dit niet anders. Indien dit ook de wens van [gedaagde] was ten aanzien van de schutting met [eiser 1] en [eiser 2], dan had het op haar weg gelegen dit uitdrukkelijk bij de dagvaarding in de procedure die tot het vonnis van 21 maart 2023 heeft geleid, te vorderen. Dit verzuim kan niet in dit geding worden hersteld ten laste van [eiser 1] en [eiser 2].
De veroordeling onder 6.2
5.5.
De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van de uitleg van de tegen [eiser 1] en [eiser 2] uitgesproken veroordeling als opgenomen in onderdeel 6.2 van het vonnis van 21 maart 2023 als volgt. De veroordeling strekt ertoe dat zij binnen vier maanden na de betekening van het vonnis de onderbouw (de poer) en de overbouw (laten) verwijderen en verwijderd houden. Partijen zijn het met elkaar eens dat de overbouw verwijderd is. Partijen twisten over de onderbouw (de poer). [eiser 1] en [eiser 2] hebben in dat kader niet betwist dat er aan de zijde van [gedaagde] nog een ondergrondse stoeptegel en een stuk hout bij de fundering van de schutting liggen, maar stellen dat de stoeptegel en het stuk hout geen onderdeel zijn van de poer.
5.6.
In het vonnis van 21 maart 2023 overweegt de kantonrechter in r.o. 5.9 als volgt.
Nu de tuinkamer door [eiser 2] en [eiser 1] direct tegen de schutting op het perceel van [gedaagde] is geplaatst, heeft op het perceel van [gedaagde] zowel overbouw (een deel van de tuinkamer) als onderbouw (de poer in de grond) plaatsgevonden. Weliswaar stellen [eiser 2] en [eiser 1] dat [gedaagde] niet heeft bewezen dat de poer in haar grond is geplaatst, maar nu de poer dient ter fundering van de tuinkamer en op de foto onder 5.4 is af te leiden dat het dragende deel van de constructie van de tuinkamer op het perceel van [gedaagde] staat, gaat de kantonrechter er vanuit dat ook de poer in de grond van [gedaagde] is geplaatst. (..)
5.7.
Door [eiser 2] en [eiser 1] is onbetwist gesteld dat zij de tuinkamer hebben ingekort tot en met 24 centimeter uit de erfgrens. Voorts staat in het e-mailbericht van de heer [naam], medewerker van [bedrijf], het volgende:
(..)Vandaag, 15 augustus 2023, ben ik bij jullie geweest in verband met de melding dat de fundatiepoer uitkwam (ondergronds) op het perceel van de buren (adres [adres]). Bij aankomst had opdrachtgever zelf al grond/graafwerk verricht. Wat ik aantrof was de betonnen voetplaat waarop wij de staanders van de veranda monteren. Onder deze voetplaat is een fundatiepaal de grond in gebracht waarop deze voetplaat steunt. De betonnen voetplaat stak enkele centimeters onder de erfgrens door in de grond van de buren. Terplekke is deze voetplaat afgezaagd/ingekort. Het afgezaagde stuk is achter gebleven. De fundatiepaal onder deze voetplaat zelf staat volledig op de grond van de familie [eiser 1]. (..)
[gedaagde] stelt dat deze verklaring ongeloofwaardig is en dat Wijning niet onderbouwt dat de betonnen fundatiepaal volledig op de grond van [eiser 1] en [eiser 2] zou staan. De voorzieningenrechter overweegt dat [gedaagde] aannemelijk moet maken dat niet is voldaan aan de veroordeling. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de poer, die blijkens het vonnis van de kantonrechter diende als fundering van de tuinkamer, met het verplaatsen van de tuinkamer is blijven bestaan.
[gedaagde] heeft geen bewijsstukken ingebracht die onderbouwen dat de poer zich daadwerkelijk nog onder haar perceel bevindt. Voor zover de verklaring van Wijning volgens [gedaagde] niet klopt, lag het op haar weg om deze verklaring concreet te bestrijden. Dat heeft [gedaagde] echter niet of althans onvoldoende gedaan.
5.8.
Voor zover [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser 1] en [eiser 2] niet tijdig aan het vonnis hebben voldaan, gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij. De overbouw (dat wil zeggen de tuinkamer) is op 21 juni 2023 verwijderd. Dat toen, anders dan [eiser 1] en [eiser 2] hebben gesteld, de onderbouw niet is verwijderd, is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dat er op 15 augustus 2023, na het verstrijken van de termijn voor voldoening aan het vonnis, kennelijk nog een klein stukje van een betonnen voetplaat in de grond van [gedaagde] zat, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de poer niet is verwijderd.
Het stuk hout bij de regenpijp maakte geen onderdeel uit de van de overbouw en/of de poer, zodat de huidige aanwezigheid daarvan geen niet-naleving van de veroordeling onder 6.2. van het vonnis oplevert.
De vordering van [eiser 1] en [eiser 2] tot staking van de executie wordt toegewezen
5.9.
Gezien het voorgaande zal de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] tot staking van de tenuitvoerlegging van de dwangsomveroordeling worden toegewezen. [gedaagde] heeft de dwangsommen naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter immers ten onrechte opgeëist.
5.10.
Ter voorkoming van misverstanden zal in de beslissing worden toegevoegd dat de veroordeling tot staking van de executie geldt totdat in een bodemprocedure tussen partijen onherroepelijk is beslist dat [eiser 1] en [eiser 2] in gebreke zijn gebleven met de naleving van het vonnis van 21 maart 2023. Het oordeel van de voorzieningenrechter is immers slechts voorlopig van aard. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat [eiser 2] en [eiser 1] in de toekomst inbreuk op het vonnis zullen maken en daardoor dwangsommen verbeuren.
Proceskosten
5.11.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld, tot aan dit vonnis aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,86
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.079,00
totaal
1.522,86
5.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
schorst de aangevangen executie van het vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 21 maart 2023, totdat in een bodemprocedure tussen partijen onherroepelijk is beslist dat [eiser 1] en [eiser 2] niet hebben voldaan aan de onderdelen 6.1 en 6.2 van dat vonnis;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.522,86;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en daarna betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op
21 november 2023.