In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en gedaagde, [gedaagde]. De zaak betreft de vraag of eisers dwangsommen aan gedaagde zijn verbeurd omdat zij niet hebben voldaan aan een eerder vonnis van de kantonrechter van 21 maart 2023. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de executie van het vonnis van 21 maart 2023 wordt geschorst totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist of eisers aan de veroordelingen in dat vonnis hebben voldaan.
De procedure begon met een dagvaarding op 20 oktober 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 7 november 2023. Gedaagde had eerder een bodemprocedure aangespannen tegen eisers, waarin zij vorderingen had gedaan met betrekking tot de plaatsing en verwijdering van een erfafscheiding. De kantonrechter had in het vonnis van 21 maart 2023 geoordeeld dat eisers binnen vier maanden na betekening van het vonnis de erfafscheiding moesten plaatsen en de onderbouw moesten verwijderen, op straffe van dwangsommen.
Eisers vorderden in het kort geding schorsing van de tenuitvoerlegging van de dwangsommen, stellende dat zij wel degelijk aan de veroordelingen hadden voldaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat eisers niet aan de veroordelingen hadden voldaan. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eisers tot staking van de executie toegewezen en gedaagde in de proceskosten veroordeeld.
De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering in executiegeschillen en de rol van de voorzieningenrechter in het beoordelen van de vraag of aan eerdere veroordelingen is voldaan.