ECLI:NL:RBOVE:2023:4745

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
08.263377.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een moeder tot gevangenisstraf en tbs voor moord op haar dochter en poging tot moord op haar andere dochter

Op 23 november 2023 heeft de Rechtbank Overijssel een 39-jarige vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en tbs met dwangverpleging voor moord en poging tot moord. De zaak betreft een tragisch voorval dat plaatsvond op 13 oktober 2022, toen de vrouw samen met haar twee jongste dochters, van 1 en 3 jaar oud, de IJssel in liep bij Kampen. De 1-jarige dochter overleed als gevolg van verdrinking, terwijl de 3-jarige dochter ternauwernood werd gered door omstanders. De rechtbank oordeelde dat de vrouw opzettelijk het water in ging, wetende dat zij en haar kinderen niet konden zwemmen en dat er geen mogelijkheid was om zelfstandig uit het water te komen. De vrouw had eerder die dag meerdere keren langs de waterkant gezeten en was zich bewust van de gevaarlijke situatie. De rechtbank concludeerde dat haar gedrag in grote mate werd beïnvloed door een ziekelijke stoornis, maar dat dit niet leidde tot volledige ontoerekenbaarheid. De rechtbank volgde het advies van deskundigen en oordeelde dat de feiten in verminderde mate aan de vrouw konden worden toegerekend. De rechtbank legde een gevangenisstraf op die recht doet aan de ernst van de feiten, maar hield rekening met de psychische problematiek van de vrouw. De maatregel van tbs met dwangverpleging werd opgelegd om de veiligheid van anderen te waarborgen en om de vrouw de noodzakelijke behandeling te bieden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.263377.22 (P)
Datum vonnis: 23 november 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1984 in [geboorteplaats] (Pakistan),
wonende aan de [woonplaats],
nu verblijvende in de P.I. Zuid-Oost, locatie Ter Peel te Evertsoord.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 19 januari 2023, 30 maart 2023, 15 juni 2023, 12 september 2023 en 9 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Laarhoven en van wat door verdachte en haar raadsman mr. H.J. Voors, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de gevoegde benadeelde partij
[benadeelde], echtgenoot van verdachte en vader van de hierna te noemen kinderen, door mr. R.E.H. Jager is aangevoerd en van de namens [benadeelde] voorgedragen slachtofferverklaring.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 30 maart 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:al dan niet met voorbedachten rade haar éénjarige dochter [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) door verdrinking van het leven heeft beroofd dan wel dat aan haar schuld te wijten is dat [slachtoffer 1] is overleden;
feit 2:heeft geprobeerd om – al dan niet met voorbedachten rade – haar driejarige dochter [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) door verdrinking van het leven te beroven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij op of omstreeks 13 oktober 2022 te Kampen (O), in ieder geval in
Nederland, [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum 2] 2021)
opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven heeft
beroofd, door (terwijl voornoemde [benadeelde] al dan niet in een
draagzak tegen de borst werd vastgehouden) met die [benadeelde] (1 jaar
oud) vanaf de kade in het water te springen/lopen, ten gevolge waarvan
die [slachtoffer 1] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 13 oktober 2022 te Kampen
- terwijl de kade nat was en/of
- terwijl zij, verdachte, geëmotioneerd was en/of
- terwijl zij, verdachte, [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum 2]
2021) in een draagzak tegen haar, verdachtes, borst vast hield en/of
- ter plaatse waar de afstand van de bovenzijde van de kade tot de
waterlijn ongeveer 2.20 meter bedroeg
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig
- zich meerdere malen al dan niet met versnelde pas en met voornoede
[slachtoffer 1] in een draagzak tegen haar, verdachtes, borst
richting de rand van de kade, althans het water heeft begeven en/of
- zich op de rand van de kade heeft verstapt en/of is uitgegleden, ten
gevolge waarvan zij, verdachte, en [slachtoffer 1] in het
water terecht zijn gekomen en/of ten gevolge waarvan [slachtoffer 1]
[slachtoffer 1] langere tijd onder water is geraakt,
waardoor het aan haar schuld te wijten is dat [slachtoffer 1]
is overleden;
2.
zij op of omstreeks 13 oktober 2022 te Kampen (O), in ieder geval in
Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum 3] 2019) opzettelijk en (al
dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven, met die
[benadeelde] (3 jaar oud) in het water is gesprongen/gelopen, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Op 13 oktober 2022 bevond verdachte zich samen met haar vier kinderen aan de Loswal in Kampen. De Loswal is een kade die langs de IJssel loopt. Verdachte droeg haar dochter [slachtoffer 1], bijna 19 maanden oud, in een draagzak op haar buik. Haar dochter [slachtoffer 2] van drie jaar oud werd na enige tijd – voor [slachtoffer 1] – door verdachte met een doek vastgebonden aan de voorkant van het lichaam van verdachte. Op enig moment is verdachte met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te water geraakt. Verdachtes zoon [getuige 1], elf jaar, en dochter, [getuige 2], dertien jaar, waren daarvan getuige. Na enkele minuten zijn verdachte, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door derden uit het water gehaald. Verdachte en [slachtoffer 2] hebben daar geen blijvend, fysiek, letsel aan overgehouden. Direct nadat [slachtoffer 1] uit het water werd gehaald, is zij gedurende ongeveer 50 minuten gereanimeerd, waarna zij is overleden.
Verdachte is aangehouden op verdenking van (poging tot) moord dan wel doodslag van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk met twee van haar kinderen in het water is gestapt en dat het geen ongeluk was, zoals zij zelf heeft verklaard. Bij verdachte was sprake van opzet in de vorm van noodzakelijkheids- of zekerheidsbewustzijn en minst genomen heeft zij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Vanaf 15:17 uur, het moment waarop verdachte zich blijkens de camerabeelden voor het eerst op het water richt en haar oudste kinderen haar proberen tegen te houden, is duidelijk dat verdachte het plan had om met haar twee jongste kinderen het water in te lopen. In de elf minuten die het vanaf dan nog duurt tot verdachte daadwerkelijk het water in loopt, heeft zij zich kunnen beraden over de gevolgen van haar handelen. De officier van justitie meent daarom dat sprake was van voorbedachte raad en dat de daden van verdachte moeten worden gekwalificeerd als moord op [slachtoffer 1]
(feit 1 primair)en een poging moord op [slachtoffer 2]
(feit 2).
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de camerabeelden niet de overtuiging kan worden bekomen dat verdachte opzettelijk in het water is gesprongen, nu de door verdachte gegeven lezing van wat er is gebeurd (dat sprake is van een ongeluk) niet kan worden uitgesloten. De raadsman heeft ook betoogd dat bij het bekijken van de camerabeelden voorzichtigheid moet worden betracht, omdat een ieder aan die beelden een eigen interpretatie geeft, zeker nu er geen geluid bij de beelden is. Verder heeft de raadsman betoogd dat indien de rechtbank wel bewezen acht dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld, niet kan worden bewezen dat verdachte handelde met voorbedachte raad, omdat onvoldoende helder is wat er zich op de kade precies heeft afgespeeld en hoe verdachte er op dat moment aan toe was. Met betrekking tot de doodsoorzaak van [slachtoffer 1] heeft de raadsman de vraag opgeworpen of de doodsoorzaak van verdrinking voldoende vaststaat.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit en bepleit dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aanmerkelijk, laat staan grovelijk, onvoorzichtig of nalatig is geweest.
3.4
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.4.1
De feiten en omstandigheden
De vraag die voorligt is of het een ongeval was dat verdachte met haar twee jongste kinderen te water is geraakt of dat zij opzettelijk het water is ingelopen, terwijl zij alle drie niet kunnen zwemmen. Bij de beantwoording van die vraag zijn de camerabeelden van het te water raken en van wat daaraan vooraf ging van groot belang. Ter terechtzitting zijn de (relevante) fragmenten van die camerabeelden (die deel uitmaken van het dossier) bekeken. De rechtbank neemt op die beelden het volgende waar. [2]
Om 15:03 uur loopt verdachte met haar vier kinderen op het industrieterrein aan de Loswal in Kampen. Het is bewolkt en het regent. Verdachte draagt haar jongste kind [slachtoffer 1] in een draagzak op haar borst. Na ongeveer vijf minuten maakt verdachte haar dochter [slachtoffer 2] met een doek aan de voorkant – vóór [slachtoffer 1] – aan zich vast. Ze blijven eerst een tijdje aan de waterkant staan, waarna verdachte op enig moment, met de twee aan haar vastgebonden kinderen, gaat zitten. De twee oudste kinderen van verdachte, [getuige 2] en [getuige 1], blijven staan. Zij staan tussen de kade en verdachte in gepositioneerd en kijken in de richting van hun moeder met de rug naar het water. Om 15:16:58 uur gaat verdachte weer staan en loopt naar rechts. [getuige 2] en [getuige 1] bewegen met verdachte mee naar rechts en blijven daarbij steeds tussen de kade en verdachte in staan, met hun rug naar het water en met hun gezicht naar verdachte. Vanaf 15:17:20 uur is te zien dat [getuige 2] haar hand en onderarm op [slachtoffer 2] heeft rusten, terwijl zij vlak voor haar moeder staat met haar rug naar het water. Vervolgens beweegt verdachte naar links en gaat [getuige 1] voor verdachte staan. [getuige 2] beweegt ook met verdachte mee. Verdachte loopt weer naar rechts en [getuige 2] en [getuige 1] bewegen met haar mee en staan steeds tussen de kade en verdachte in gepositioneerd en kijken in de richting van hun moeder. Om 15:18 uur gaat verdachte weer met haar twee jongste kinderen op de grond zitten. Om 15:19:27 uur staat verdachte opnieuw op, waarna ze eerst van de waterkant wegloopt met haar rug naar de waterkant. [getuige 2] en [getuige 1] lopen met haar mee en als verdachte zich omdraait blijven zij voor haar staan, nog steeds tussen verdachte en de waterkant in. Om 15:19:48 uur steken zowel [getuige 1] als [getuige 2] hun arm uit naar verdachte. Verdachte loopt iets naar links richting waterkant en weer bewegen [getuige 2] en [getuige 1] met haar mee en nog steeds staan zij met hun rug naar de waterkant en hun gezicht naar verdachte gericht, terwijl verdachte haar gezicht naar het water is gericht. Om 15:19:54 uur gaat verdachte weer op de grond zitten met haar twee jongste dochters, die nog steeds aan haar zijn vastgemaakt. Om 15:28:45 uur staat verdachte met hulp van [getuige 2] en [getuige 1] weer op. Zij staat een moment stil. Verdachte loopt dan naar rechts en [getuige 2] en [getuige 1] bewegen weer met haar mee, terwijl zij met hun rug naar het water staan. Verdachte loopt eerst vrij langzaam een aantal passen naar rechts, richting het hekwerk, versnelt dan haar pas en buigt af richting de kade. Te zien is dat [getuige 2] verdachte vasthoudt aan haar jas en [getuige 1], tegen verdachte aan, tussen haar en het water in beweegt, Verdachte draait bij [getuige 2] en [getuige 1] weg. Zij loopt door over de rand van de kade en gaat rechtstandig, met de armen boven zich uit gestrekt en haar gezicht richting de kade, het water in.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting daarnaast de volgende relevante feiten en omstandigheden vast.
Uit onderzoek naar de omstandigheden op de plaats delict volgt dat verdachte ongeveer
3,5 meter heeft afgelegd vanaf de plek waar zij de laatste keer zat, tot de plek waar zij te water raakte. Het onderzoek is uitgevoerd op een dag waarop de weersomstandigheden vergelijkbaar waren aan die op 13 oktober 2022 en door verbalisanten is geconstateerd dat de tegels wel nat waren en glommen, maar dat deze niet glad waren. De kade eindigt met een rechte verticale zijwand met een diepte van ongeveer 2,20 meter tot aan de waterlijn. De situatie is zo dat er nergens een mogelijkheid is om zelfstandig uit het water weer op de kade te komen. [3]
Door een arts en forensisch patholoog is onderzoek gedaan naar de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer 1], maar er kon geen zekere doodsoorzaak worden vastgesteld. De omstandigheden zijn suggestief voor verdrinking als oorzaak van het overlijden en van een andersoortige traumatische, toxicologische of ziekelijke doodsoorzaak is niet gebleken. [4] Uit het Definitief sturingsverslag van de Unit Forensische Radiologie blijkt dat er bij [slachtoffer 1] sprake was van nagenoeg volledige consolidatie (toegenomen watergehalte) van de longen, enig vocht tussen beide longbladen en vrij vocht in de buik. [5]
[slachtoffer 2] werd op 13 oktober 2022 op de Spoedeisende hulp gezien. In de brief van de spoedeisende hulp aan de huisarts is te lezen dat de lichaamstemperatuur bij controle door de ambulance 31-32 graden was en na opwarmen met warme dekens werd teruggebracht naar 38 graden. [slachtoffer 2] had een hematoom onder het rechteroog en een bloedneus gehad en moest af en toe hoesten. Na medisch/ lichamelijk onderzoek werd geconcludeerd dat [slachtoffer 2] te water is geraakt en sprake was van:
1. Onderkoeling, op SEH nu normoterm.
2. Cave secundary drowning (zogenaamde ‘late verdrinking’) bij onduidelijke duur ter water, waarvoor verdere observatie door Kindergeneeskunde gewenst is.
3. Zorgelijke (thuis)situatie en situatie die dag. [6]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij dicht bij het water liep, omdat zij [slachtoffer 2] de vogels wilde laten zien. Vlak voordat zij te water raakte, had zij een probleem met haar voet, waardoor zij viel. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij, nadat zij de laatste keer opstond, slappe benen had. Zij voelde haar benen niet en alles was zwart voor haar ogen waardoor ze niets zag. Haar benen sliepen, doordat zij lange tijd had gezeten met twee kinderen op schoot en zij voelde ook niet of zij liep of dat zij stilstond.
3.4.2
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Doodsoorzaak
De rechtbank komt allereerst tot de conclusie dat [slachtoffer 1] is overleden, doordat zij enige tijd in het water heeft gelegen. Hoewel uit het forensisch pathologisch onderzoek geen zekere doodsoorzaak is gebleken, zijn er wel degelijk aanwijzingen die duiden op verdrinking als oorzaak van overlijden. Van een andersoortige doodsoorzaak is bovendien niet gebleken. Daarbij heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer 1] vlak voordat zij te water raakte nog bewoog en wakker was, terwijl zij geen tekenen van leven meer vertoonde nadat zij uit het water werd gehaald.
De interpretatie van de camerabeelden
De rechtbank stelt op basis van de camerabeelden vast dat verdachte zowel om 15:17 uur als om 15:19 uur gericht op het water afliep, waarbij haar oudste kinderen [getuige 2] en [getuige 1] steeds een barrière vormden door tussen haar en de waterkant te blijven staan, met haar mee te bewegen en haar zo de weg naar het water te versperren. Gedurende de gehele tijd dat verdachte met haar kinderen aan de Loswal was, bleven [getuige 2] en [getuige 1] naar verdachte kijken en stonden zij met hun rug naar het water tussen verdachte en het water in. Aandacht voor de eendjes, vissen of vogels hebben zij niet. Als verdachte om 15:28 uur opnieuw opstaat en wederom gericht naar de waterkant loopt, is naar het oordeel van de rechtbank, duidelijk te zien dat [getuige 2] en [getuige 1] verdachte proberen af te remmen en tegen te houden en dat verdachte haar pas versnelt en zich door het maken van een draai van hen probeert los te trekken. Op het moment dat verdachte bij de rand is en bijna het water in loopt, is duidelijk te zien dat [getuige 2] verdachte vasthoudt en dat verdachte zich van haar lostrekt alvorens zij zich over de rand beweegt. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte opzettelijk met haar twee jongste kinderen het water in is gelopen. Op de beelden ziet de rechtbank niet dat verdachte struikelt, uitglijdt of uit balans is, voordat zij in het water terechtkomt.
Opzet
De rechtbank concludeert op basis van het hiervoor vastgestelde en overwogene dat verdachte (zichzelf en) [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven wilde beroven. Verdachte is opzettelijk het water ingelopen, terwijl zij niet kon zwemmen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren allebei aan verdachte vastgemaakt en konden ook allebei niet zwemmen, het water was diep en koud en vanwege de hoogte van de kade ten opzichte van het water was er geen mogelijkheid om zelfstandig vanuit het water weer op de kant te komen. Verdachte had ook wetenschap van de gevaarlijke situatie aan de kade, nu ze al een tijdje op die plek zat, de situatie heeft kunnen overzien en daar naar eigen zeggen ook al eerder was geweest. Dat [slachtoffer 2] de minuten in het water heeft overleefd is te danken aan het snelle en adequate handelen van derden en doet niet af aan de opzet van verdachte, die was gericht op het beëindigen van het leven van [slachtoffer 2].
Voorbedachte raad
Naar het oordeel van de rechtbank duidt de handelwijze van verdachte op de aanwezigheid van voorbedachte raad. Zoals hiervoor is beschreven in de paragrafen 3.4.1 en 3.4.2 staat, loopt en zit verdachte gedurende ongeveer vijfentwintig minuten langs de waterkant met haar twee jongste kinderen vastgebonden aan haar lichaam. Tussen 15.17 uur en 15.28 uur is verdachte twee keer, nog steeds met haar twee jongste kinderen aan zich vastgebonden, gericht naar de waterkant gelopen. Haar twee oudste kinderen versperren haar steeds de weg, blijven tussen haar en het water in staan, ook als verdachte zich een andere kant op beweegt. Uiteindelijk loopt verdachte om 15:28 uur weer richting de waterkant. [getuige 2] en [getuige 1] proberen haar opnieuw tegen te houden, maar verdachte versnelt haar pas, draait weg bij [getuige 2] en [getuige 1] en trekt zich van hen los waarna ze het water inloopt.
De uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen van verdachte duidt erop dat zij – in elk geval – vanaf 15:17 uur, het moment waarop zij voor het eerst richting het water loopt, het plan heeft opgevat om (zichzelf en) haar twee jongste kinderen van het leven te beroven door het water in te lopen. Dat betekent dat verdachte in ieder geval gedurende elf minuten de tijd en gelegenheid heeft gehad zich te beraden op haar te nemen of genomen besluit om (zichzelf en) haar twee jongste kinderen van het leven te beroven en om over de betekenis en de gevolgen daarvan na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte heeft dus na kalm beraad besloten om het leven van (haar en) haar twee jongste kinderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te beëindigen. Gezien het voorgaande acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling handelde in die zin dat besluitvorming en uitvoering hebben plaatsgevonden in een plotselinge hevige drift die betekende dat zij de consequenties van haar daden niet kon overdenken en overzien. Ook andere contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad zijn niet aannemelijk geworden. Het feit dat getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij de indruk kreeg dat verdachte wilde dat hij haar kinderen uit het water zou halen, is naar het oordeel van de rechtbank geen contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad op het moment voordat verdachte het water inliep. De verklaring van verdachte dat zij om hulp zou hebben geroepen, nadat zij van de kade afliep, maar vlak voordat zij het water raakte, wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen en is evenmin een contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad op het moment voordat zij het water is ingelopen. Ook in de verklaring van dochter [getuige 2] ziet de rechtbank geen contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad. [getuige 2] heeft weliswaar verklaard dat het leek alsof haar moeder een black-out had, maar zij heeft ook verklaard dat zij niet weet of haar moeder per ongeluk of expres in het water is gevallen. Daar komt bij dat haar verklaring over de black-out in schril contrast staat met de verklaring van getuige Kroes, die heeft verklaard dat zij [getuige 2] hoorde zeggen dat haar moeder zelfdoding wilde en dat haar moeder hele grote problemen had.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad haar dochter [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd en tegelijkertijd met voorbedachte raad heeft geprobeerd haar dochter [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
primairzij op 13 oktober 2022 te Kampen, [slachtoffer 1] geboren [geboortedatum 2] 2021 opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door terwijl voornoemde [benadeelde] in een draagzak tegen de borst werd vastgehouden met die [benadeelde] vanaf de kade in het water te lopen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
2.
zij op 13 oktober 2022 te Kampen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] geboren [geboortedatum 3] 2019 opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met die [benadeelde] in het water is gelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: moord;
feit 2
het misdrijf: poging tot moord.

5.De strafbaarheid van verdachte

5.1
Inleiding
De rechtbank stelt voorop dat elke dader in principe verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door hem of haar gepleegde strafbare feit. Het uitgangspunt is immers dat een strafbaar feit aan de dader ervan kan worden toegerekend. In artikel 39 Sr is – als uitzondering op dat uitgangspunt – bepaald dat als een dader zijn handelingen hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kunnen worden aangerekend, de dader dan ook geen straf verdient. De vraag naar de toerekenbaarheid is een juridische vraag, maar bij de beantwoording van die vraag kan de rechtbank gebruik maken van adviezen van gedragsdeskundigen.
De verdachte is, naast ander, hier minder relevant, gedragskundig onderzoek, gedurende zeven weken geobserveerd in het Pieter Baan Centrum (hierna PBC). Gedurende die tijd is er door een onderzoekend team, bestaande uit onder andere een psycholoog, een psychiater en een milieuonderzoeker, onderzoek gedaan naar verdachtes psyche. De betrokken psychiater, J.C. Laheij is ter terechtzitting gehoord over haar bevindingen en zij heeft desgevraagd haar bevindingen nader toegelicht.
De rechtbank zal hierna eerst kort ingaan op de bevindingen en conclusies van de deskundigen. Daarna zal de rechtbank de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging weergeven, om vervolgens haar eigen oordeel uiteen te zetten.
5.2
Het advies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum
Het onderzoek heeft de deskundigen – samengevat – gebracht tot de volgende bevindingen.
Hoewel verdachte naar vermogen heeft meegewerkt, was zij moeilijk onderzoekbaar en de gesprekken met haar verliepen moeizaam, waardoor het onderzoek niet compleet en sluitend is. Verdachte liet een wisselend beeld zien in haar gedrag. Haar manier van communiceren kon elke dag en zelfs elk uur anders zijn. Enerzijds liet zij een positieve kant zien, waarbij ze zich behulpzaam opstelde, nederig overkwam en interesse toonde en anderzijds liet zij zien dwingend (venijnig), ongeduldig, pesterig, onafgestemd of cynisch te kunnen zijn. Wanneer verdachte werd gevraagd naar haar kinderen, vertelde zij over haar drie kinderen en benoemde daarbij haar vierde overleden kind, [slachtoffer 1], niet. Verdachte leek weinig emotioneel verbonden met haar kinderen. In het contact met mannen was verdachte terughoudend; zo gaf ze hen bijvoorbeeld geen hand. Verdachte heeft de psycholoog verteld dat zij zelf een moeilijk leven heeft gehad en zegt slachtoffer te zijn geweest van zowel fysiek als seksueel geweld in de relatie met haar man. De psycholoog beschrijft dat verdachte zeer egocentrisch is ingesteld, totaal niet bezig is met de beleving van anderen en volledig redeneert vanuit haar eigen situatie. Ze is ook niet in staat om zich te verplaatsen in het perspectief van de ander en is niet in staat om een levendig beeld van zichzelf of een belangrijke ander te schetsen. Het blijft onduidelijk wat haar zelfbeeld is en hoe zij anderen ziet. Ook de psychiater constateert dat verdachte onmachtig blijkt om emoties en gevoelens te verwoorden of bijvoorbeeld te omschrijven wat haar kinderen nodig hebben van haar als moeder.
De deskundigen zien aanwijzingen dat al vanaf 2017 sprake is van psychotische ontregeling. Zij stellen dat er in elk geval vanaf eind 2021 tot voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten veel psychosociale stressoren aanwezig waren in het leven van verdachte: haar
wens tot scheiding van haar partner (wat in de Pakistaanse cultuur een behoorlijke sociale lading heeft, stigmatiserend is naar de vrouw en waarbij de kinderen gebruikelijk naar de
vader gaan), de zorg als alleenstaande moeder voor vier kinderen (waarvan de jongste twee beneden de drie jaar zijn) en de bemoeienissen vanuit de jeugdzorg en de Raad voor de
Kinderbescherming met een ondertoezichtstelling vanaf 21 juli 2022 als gevolg.
Op de vraag of sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens concluderen beide deskundigen dat sprake is van een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld, door de op de voorgrond staande forse kritiek- en oordeelstoornissen en een inadequaat tot afwezig affect. Verdachte is gedesorganiseerd in haar waarnemen en denken en antwoordt tangentieel op vragen. De realiteitstoetsing is gebrekkig, staat bij verdachte onder druk en er zijn betrekkingsideeën. Concluderend is sprake van een ernstige ziekelijke stoornis, maar welke psychopathologie dit veroorzaakt kan niet achterhaald worden door de ernstige beperkingen in de communicatie met verdachte. Differentiaal diagnostisch kan ten minste worden gedacht aan een aanpassingsstoornis, maar waarschijnlijker is een psychose die voortkomt uit een depressie en/of in het kader van een meer chronisch ziektebeeld als schizofrenie of schizo-affectieve stoornis.
Over de doorwerking van de ziekelijke stoornis stellen de deskundigen dat ten tijde van de ten laste gelegde feiten zowel de kritiek- als oordeelstoornissen aanwezig waren als ook een depressieve stemmingscomponent met suïcidaliteit. Hoe en in welke mate dit alles heeft doorgewerkt kon niet worden achterhaald. Geadviseerd wordt beide ten laste gelegde feiten in een ten minste verminderde mate toe te rekenen, waarbij de deskundigen echter niet uitsluiten dat de doorwerking van de geconstateerde problematiek in het ten laste gelegde groter is en dat sprake is van een volledige doorwerking die zou moeten leiden tot het geheel niet toerekenen van het ten laste gelegde.
5.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – in lijn met het PBC-rapport – gesteld dat er bij verdachte één of meerdere ziekelijke stoornissen aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde en dat deze ook hebben doorgewerkt in het delictgedrag van verdachte. Dit maakt dat de officier van justitie uitgaat van een verminderde mate van toerekenbaarheid. Het dossier biedt volgens haar onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was.
5.4
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, als de rechtbank vaststelt dat sprake is van een ziekelijke stoornis, de conclusie moet zijn dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is.
5.5
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de hierboven weergegeven bevindingen van de deskundigen, heeft de rechtbank geen reden om anders te denken over de conclusies van de deskundigen dat er bij de verdachte sprake was van een ernstige ziekelijke stoornis ten tijde van de ten laste gelegde feiten en dat deze ziekelijke stoornis heeft doorgewerkt in het delictgedrag van verdachte. De rechtbank neemt die conclusies dan ook over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank concludeert dat het gedrag van verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in grote mate werd bepaald door haar ziekelijke stoornis. Hoewel de deskundigen niet kunnen uitsluiten dat de geconstateerde problematiek volledig heeft doorgewerkt in het handelen, kunnen zij dit ook niet met zekerheid vaststellen. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten in de rapportages en de ter zitting gegeven toelichting van de psychiater gevonden om af te wijken van het uitgangspunt dat een dader verantwoordelijk is voor zijn of haar daden en tot het oordeel te komen dat de delicten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend of met andere woorden: dat zij ontoerekeningsvatbaar was.
De rechtbank gaat er op basis van de beschikbare informatie daarom vanuit dat de verdachte ten tijde van de feiten in enige mate in staat was een afweging te maken en dat zij voldoende in staat was om in overeenstemming met haar begrip van de wederrechtelijkheid en morele ongeoorloofdheid van de feiten te handelen.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Die conclusie heeft tot gevolg dat verdachte wel strafbaar is, omdat, ook anderszins, geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid volledig uitsluiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) met dwangverpleging op te leggen. Zoals hiervoor onder 5.3 weergegeven, gaat de officier van justitie uit van een verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleite volledige ontoerekeningsvatbaarheid, betoogd dat verdachte zo snel mogelijk moet worden behandeld en dat het onwenselijk is dat daar een jarenlange gevangenisstraf aan vooraf gaat. Het opleggen van een gevangenisstraf in het kader van vergelding acht de raadsman in de onderhavige zaak niet nodig en onwenselijk. De raadsman plaatst bij het opleggen van een eventuele TBS-maatregel de kanttekening dat er niet veel is om de conclusie dat wordt voldaan aan het gevaarscriterium te onderbouwen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft besloten om uit het leven te stappen en zij wilde daarbij haar kinderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meenemen. Verdachte is daartoe met haar twee dochters het water ingelopen, op een plek waarvan zij wist dat zij er niet zelfstandig weer uit zou kunnen komen. [slachtoffer 1] is ten gevolge daarvan overleden. [slachtoffer 2] en verdachte hebben het overleefd, doordat omstanders hen snel en met gevaar voor eigen leven uit het water hebben gehaald. Door zo te handelen heeft verdachte blijk gegeven van een ernstig gebrek aan respect voor het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven. Daarbij betreft het hier levens van hele jonge kinderen die volledig afhankelijk waren van anderen en dan vooral van hun moeder. Een moeder is voor kinderen de persoon bij uitstek bij wie zij veilig zouden moeten zijn en verdachte heeft het vertrouwen dat haar kinderen in haar mochten hebben ernstig beschaamd. Dat geldt ook voor haar twee oudste kinderen die getuige zijn geweest van deze traumatiserende gebeurtenis.
Met het vreselijke en onomkeerbare verlies van [slachtoffer 1] is onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden, die verder zullen moeten zonder hun dochter en zusje. Zo ook verdachte, die niet alleen dader van deze afschuwelijke feiten is, maar ook slachtoffer van (psychische) omstandigheden die hebben gemaakt dat zij dit kennelijk als nodig heeft gezien. Ook zij moet [slachtoffer 1] missen en leven met wat zij haar en haar andere kinderen heeft aangedaan. Het is jammer dat verdachte door haar ontkennende houding, mogelijk (mede) ingegeven door haar psychiatrische problematiek, geen inzicht heeft gegeven in haar belevingswereld en motieven. Dat zou kunnen bijdragen aan het verwerkingsproces van alle betrokkenen.
Ook de personen die snel ter plaatse waren, verdachte en haar kinderen uit het water hebben gehaald en eerste hulp hebben verleend, hebben een heftige gebeurtenis mee moeten maken. Door feiten als de onderhavige worden niet alleen de nabestaanden getroffen, maar wordt ook de rechtsorde op ernstige wijze geschokt.
De op te leggen straf en maatregel
Moord behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt. Tegelijkertijd is in deze zaak geen sprake van moord zoals de gemiddelde mens bij het horen van dat woord voor ogen heeft. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf weegt in grote mate mee dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht, wat zoveel inhoudt dat verdachte minder dan de ‘normale’ medemens strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor wat zij heeft gedaan. Als gevolg van de ziekelijke stoornis bestond bij verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde moord en poging tot moord in mindere mate dan bij de ‘normale’ medemens het vermogen om in overeenstemming met haar begrip van de morele ongeoorloofdheid en wederrechtelijkheid van de bewezenverklaarde feiten te handelen en zij was minder in staat om op basis van dat inzicht haar wil te bepalen. De rechtbank komt daarom tot een lagere straf dan gemiddeld voor moord en poging moord wordt opgelegd.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank – naast wat onder
‘5. De strafbaarheid van verdachte’over de persoon van verdachte naar voren is gekomen – acht geslagen op het strafblad van verdachte van 11 oktober 2023, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. De rechtbank weegt ook mee dat verdachte een moeder is, die zelf ook de consequenties van haar eigen handelen heeft moeten ondervinden; zij is een kind verloren en haar drie andere kinderen zijn uit huis geplaatst en wonen bij haar moeder. De rechtbank is desondanks van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet achterwege kan blijven.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van vijf jaren passend en geboden is. De duur van de gevangenisstraf doet recht aan de ernst van de feiten, aan de mate waarin de verdachte ondanks haar verminderde toerekeningsvatbaarheid verantwoordelijk kan worden gehouden voor die feiten en de trieste gevolgen voor verdachte zelf. De straf laat daarnaast voldoende ruimte voor het opleggen van een maatregel, die ook relatief snel van start kan gaan.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De maatregel van terbeschikkingstelling
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de door de officier van justitie gevorderde TBS-maatregel met verpleging van overheidswege opgelegd moet worden. De TBS-maatregel kan door de rechter worden opgelegd als is voldaan aan de in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden.
Zoals hiervoor onder 5.5 al is vastgesteld, bestond bij verdachte ten tijde van het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis. Er is voorts sprake van een geweldsdelict dat een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Ook is sprake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De kans op herhaling
De psycholoog en psychiater hebben geen zicht kunnen krijgen op de drijfveren en onvoldoende op de belevingen van verdachte voorafgaand en ten tijde van het ten laste gelegde. Dat de ziekelijke stoornis heeft doorgewerkt bij de ten laste gelegde feiten staat vast, maar onduidelijk is in welke mate en op welke wijze dit precies heeft plaatsgevonden. Hierdoor kunnen de deskundigen geen gespecificeerde risico-inschatting maken over de kans op herhaling. Wel zien de deskundigen een psychiatrisch ernstig zieke vrouw met kritiek- en oordeelstoornissen, die daardoor agressie over zichzelf kan afroepen en het niet schuwt om zelf agressief te ageren naar derden. Het gedrag van verdachte is potentieel onvoorspelbaar, waardoor er mogelijk nog wel een risico van haar handelen kan uitgaan. Hoewel geen goede berekening kan worden gemaakt, lijkt er een gerede kans te bestaan op herhaling, aldus de psycholoog en psychiater. De aanwezige stoornissen in combinatie met het gebrek aan ziektebesef en het feit dat verdachte niet open staat voor een behandeling, maken dat de deskundigen geen ander kader mogelijk achten dan behandeling in het kader van een TBS-maatregel met dwangverpleging.
De conclusie
De rechtbank acht het, gelet op de beschreven complexe problematiek van verdachte en de beschreven kans op herhaling, niet verantwoord dat verdachte na het uitzitten van de gevangenisstraf zonder behandeling terugkeert in de maatschappij. Behandeling is noodzakelijk en de rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, de oplegging van de TBS-maatregel eist. De rechtbank zal daarom bevelen dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Het opleggen van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging doet naar het oordeel van de rechtbank enerzijds recht aan de buitengewone ernst van de feiten en houdt anderzijds rekening met de specifieke problematiek van verdachte en de behandeling die zij nodig heeft.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vorderde verdachte te veroordelen tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van € 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Ter terechtzitting heeft mr. R.E.H. Jager namens de benadeelde partij gevraagd [benadeelde] niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op het voortdurende huwelijk tussen hem en verdachte.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
Nu de benadeelde partij zelf heeft verzocht om een niet-ontvankelijkheidsverklaring en de officier van justitie en de verdediging datzelfde standpunt hebben ingenomen, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid Sv niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37b en 57.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf:
moord;
feit 2
het misdrijf:
poging tot moord;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat zij van
overheidswege zal worden verpleegd;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij, [benadeelde], in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Ruiter, voorzitter, mr. V.P.K van Rosmalen en
mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, dienst regionale recherche, team opsporing met onderzoeksnummer ON1R022075- Korenbloem. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.De tijd zoals die op de camerabeelden te zien is, loopt een uur achter op de daadwerkelijke tijd op dat moment. De rechtbank benoemt steeds de tijdstippen zoals die op de camerabeelden zichtbaar zijn.
3.Het proces-verbaal van bevindingen ‘pd toelichting’ van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 17 november 2022, pagina’s 56, 59 en 60.
4.Het NFI-rapport ‘forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden’ door drs. D.J. Rijken van 20 februari 2023.
5.Het aanvullend proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) van verbalisant [verbalisant 2] van 6 juli 2023.
6.De brief van de SEH-arts aan de huisartsenpraktijk, die als bijlage is gevoegd bij het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 6 juli 2023.