ECLI:NL:RBOVE:2023:4750

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
C/08/294041 / HA ZA 23-116
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Bottenberg-Van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod van afsluiting nutsvoorzieningen en andere geboden in geschil tussen oom en nicht

In deze zaak, die zich afspeelt in Almelo, hebben [partij A] en zijn nicht [partij B.1] (en haar toenmalige echtgenoot) ongeveer 10 jaar geleden samen een woning gebouwd, waarbij sprake is van inwoning. De verstandhouding tussen partijen is sinds enkele jaren ernstig verstoord, wat heeft geleid tot een juridische procedure waarin over en weer vorderingen zijn ingesteld. De rechtbank heeft de vorderingen van [partij A] gedeeltelijk toegewezen, waaronder een verbod op de afsluiting van nutsvoorzieningen, en heeft [partij B] verplicht om bepaalde informatie over de nutsvoorzieningen te verstrekken, puin te verwijderen en geen obstakels op het perceel van [partij A] te plaatsen. Tevens is [partij B] veroordeeld tot betaling van € 863,75 aan [partij A]. De vorderingen van [partij B] zijn, met uitzondering van de gevorderde verklaring voor recht, afgewezen. De rechtbank heeft in haar vonnis de feiten en omstandigheden van de zaak uitvoerig besproken, waaronder de bouw van de woning, de omgevingsvergunning, de verstoorde relatie tussen partijen en de juridische geschillen die daaruit voortvloeien. De rechtbank heeft ook de noodzaak van toegang tot de nutsvoorzieningen en de gevolgen van de afsluiting voor [partij A] in overweging genomen, evenals de onrechtmatigheid van de afsluiting door [partij B].

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/294041 / HA ZA 23-116
Vonnis van 22 november 2023
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. J.J. Paalman te Zwolle,
tegen

1.[partij B.1] ,

te [woonplaats 2] ,
2.
[partij B.2],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna te noemen: [partij B.1] , [partij B.2] en gezamenlijk [partij B] ,
advocaat: mr. M.A. Schuring te Almelo.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties,
- de brief van 7 juni 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties,
- de mondelinge behandeling van 13 september 2023, waar partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. [partij A] werd tevens vergezeld door mevrouw [naam 1] . Van de mondelinge behandeling zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

2.1.
Ongeveer 10 jaar hebben [partij A] en zijn nicht [partij B.1] (en haar toenmalige echtgenoot) samen een woning gebouwd, waarbij sprake is van inwoning. Sinds enkele jaren is de verstandhouding tussen partijen (ernstig) verstoord. In deze procedure zijn over en weer vorderingen ingesteld. De vorderingen van [partij A] worden (gedeeltelijk) toegewezen wat betreft (kort gezegd) het verbod tot afsluiting van de nutsvoorzieningen, het gebod om bepaalde informatie over de nutsvoorzieningen te verstrekken (als het mindere van het gevorderde), het gebod tot het verwijderen van het puin, het gebod om de vrijgekomen ruimte(s) als gevolg van het verwijderen van de coniferen op te vullen en het gebod om geen voertuigen en andere obstakels te parkeren/plaatsen op het perceel van [partij A] . Ook moeten [partij B] [partij A] een bedrag van € 863,75 betalen. De vorderingen van [partij B] worden, behalve de gevorderde verklaring voor recht, afgewezen. De rechtbank licht hierna haar oordeel (nader) toe.

3.Het geschil en de feiten die van belang zijn

De feiten die van belang zijn
3.1.
[partij A] is een oom van [partij B.1] .
3.2.
[partij A] is eigenaar van het perceel kadastraal bekend [plaats] L 9720 en (thans) plaatselijk bekend als [adres 1] . Het perceel heeft een grootte van ongeveer 5.96.90 hectaren. Het perceel bestaat uit onder meer cultuurgrond, (voormalige) agrarische gebouwen en uit een door [partij A] bewoonde wooneenheid. Het perceel van [partij A] was vroeger groter. Er zijn gedeelten van het perceel afgesplitst.
3.3.
[partij A] en [partij B.1] en haar toenmalige echtgenoot de heer [naam 2] hebben op zeker moment het plan opgevat om een woning te bouwen voor het gezin van [partij B.1] met een zelfstandige inwoonmogelijkheid voor [partij A] (dus een woning voor twee huishoudens). De woning zou worden gebouwd op een stuk grond dat [partij B.1] (en [naam 2] ) van [partij A] zou(den) kopen.
3.4.
Bij besluit van 2 oktober 2012 is daartoe aan [partij A] een omgevings-vergunning verleend voor het bouwen van een vrijstaande woning met bijgebouw voor de locatie [adres 2] . Bij het besluit zijn diverse onderdelen/stukken gevoegd, die onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning. In deze stukken staat, onder meer en voor zover van belang, het volgende vermeld:
“2. HET GEBRUIKEN VAN GRONDEN OF BOUWWERKEN IN STRIJD MET EEN BESTEMMINGSPLAN
2.1
Inleiding
De omgevingsvergunning moet worden geweigerd indien de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c Wabo niet voldoet aan de in artikel 2.12 Wabo gestelde toetsingsaspecten. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden.
2.2
Toetsing aan bestemmingsplan
Het bouwplan is gelegen in het bestemmingsplan Reutum en [plaats] , [adres 3] en [adres 2] en heeft de bestemming Wonen. Geconstateerd wordt dat de woning wordt gebruikt voor de vestiging van 2 huishoudens.
De aanvraag voldoet daarmee niet aan de voorschriften van het geldende bestemmingsplan.
2.3
Binnenplanse afwijkingen
Met toepassing van artikel 4.6.1 lid a van het bestemmingsplan kan afgeweken worden van de aangegeven regels t.b.v. het vestigen van 2 huishoudens in een woning onder de volgende voorwaarden dat de aanvraag voldoet aan het gemeentelijk beleid voor "inwoning".
2.4
Gemeentelijk beleid
In het gemeentelijk beleid "beleidsregels binnenplanse afwijking bestemmingsplan Buitengebied" worden de criteria aangegeven waaraan moet worden voldaan om medewerking aan een afwijking te kunnen verlenen.
Als aan deze voorwaarden wordt voldaan kan aan de gevraagde afwijking medewerking worden verleend. Geconstateerd wordt dat aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan.
De omgevingsvergunning kan, gelet op artikel 2.12. eerste lid onderdeel a onder 1 Wabo dan ook worden verleend.
2.5
Conclusie
Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, regels gesteld door Rijk of Provincie of een voorbereidingsbesluit, zijn er ten aanzien van deze activiteit geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren.
In de van toepassing zijnde “Beleidsregels binnenplanse afwijking bestemmingsplan Buitengebied” [1] is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
Artikel 3. Huisvesting van twee huishoudens t.b.v. inwoning
Burgemeester en wethouders verlenen medewerking aan inwonende situaties, waarbij sprake is van het voeren van twee huishoudens in één woning, indien de woning voldoet aan de volgende twee eisen:
a. er dient sprake te zijn van één gezamenlijk te gebruiken voordeur;
b. vanuit één centrale hal dienen de ruimtes van de twee huishoudens te worden bereikt.”
3.5.
Bij (mondelinge) koopovereenkomst hebben [partij B.1] en [naam 2] een stuk grond, gelegen te 7651 [plaats] , plaatselijk bekend [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie L nummer 9684, ter grootte van (ongeveer) 790 m2 van [partij A] gekocht. De akte van levering van de grond is op 5 september 2013 gepasseerd door de notaris en ingeschreven in het Kadaster en de openbare registers op 6 september 2013. Het perceel grond is thans plaatselijk bekend als [adres 1] . In de akte van levering is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Vestiging erfdienstbaarheid
Ter uitvoering van de daartoe gesloten overeenkomst wordt bij deze akte gevestigd en aanvaard:
  • ten behoeve van het gekochte, als heersend erf; en
  • ten laste van het aan verkoper blijvende perceel nummer L 9685
De erfdienstbaarheid staat het overig gebruik door de eigenaar van het dienend erf niet in de weg.
De aanleg van de voor het gebruik noodzakelijke verharding komt voor rekening van de koper.
Het onderhoud van de weg is voor rekening van de koper.”
3.6.
In 2013/2014 is de woning gerealiseerd en zijn beide wooneenheden in gebruik genomen.
3.7.
Sinds omstreeks 2015 worden de belangen van [partij A] behartigd door mevrouw [naam 1] . [naam 1] is een nicht van [partij A] en een schoonzus van [partij B.1] .
3.8.
In 2018 zijn [partij B.1] en [naam 2] gescheiden. Bij akte van verdeling van
4 september 2020 is het perceel met de woning staande en gelegen aan de [adres 1] toebedeeld aan [partij B.1] . Sinds 2020 wonen [partij B] er samen met drie kinderen.
3.9.
Nadat de woning is gerealiseerd is op enig moment de verstandhouding tussen partijen verstoord geraakt.
3.10.
Vanaf mei 2022 hebben partijen gecorrespondeerd over (onder andere) de toegang van [partij A] tot de voordeur en de meterkast en de door [partij A] te betalen vergoeding aan [partij B] voor het gebruik van nutsvoorzieningen.
3.11.
In november 2022 hebben [partij B] de nutsvoorzieningen voor het woongedeelte van [partij A] enige tijd afgesloten.
3.12.
Eind november 2022 heeft [partij A] [partij B] in kort geding gedagvaard. Dit kort geding is eind november 2022/1 december 2022 ingetrokken, nadat [partij A] weer was aangesloten op de nutsvoorzieningen. Nadien hebben (de (toenmalige) advocaten van) partijen over de andere in geschil zijnde onderwerpen, waaronder de gestelde geleden schade door [partij A] , de gestelde betalingsachterstand ter zake de nutsvoorzieningen, het gestelde onrechtmatig gebruik van perceelgedeelten en de grensreconstructie, over en weer met elkaar gecorrespondeerd.
3.13.
De grensreconstructie heeft plaatsgevonden op 11 januari 2023. De resultaten daarvan zijn door (de advocaat van) [partij A] gedeeld met (de (toenmalige) advocaat van) [partij B]
3.14.
Bij brief van 21 februari 2023 heeft (de advocaat van) [partij A] [partij B] aangeschreven en een aantal aspecten aan de orde gesteld. De huidige advocaat van
[partij B] heeft op 7 maart 2023 een e-mailbericht gestuurd naar de advocaat van [partij A] .
3.15.
Bij e-mailbericht van 13 mei 2023 heeft de advocaat van [partij A] , naar aanleiding van een bericht van [partij A] dat hij geen stroom heeft in huis en hem tot op heden de toegang tot de meterkast nog wordt geweigerd, [partij B.1] verzocht om waar mogelijk per omgaande zorg te dragen voor herstel van de elektriciteitsvoorziening voor zover dat op dat moment nog niet zou zijn gebeurd.
Het geschil
in conventie
3.16.
[partij A] vordert, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [partij B] hoofdelijk, althans [partij B.1] , te verbieden om [partij A] af te sluiten van de nutsvoorzieningen (gas en elektriciteit), op straffe van verbeurte van een dwangsom,
II. [partij B] hoofdelijk, althans [partij B.1] , te veroordelen tot betaling van het bedrag van
€ 1.591,34 aan [partij A] binnen veertien dagen, althans binnen de door de
rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, na betekening van het te wijzen vonnis;
III. [partij B] hoofdelijk, althans [partij B.1] , te gebieden om [partij A] binnen veertien dagen, althans binnen de door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, na
betekening van het te wijzen vonnis de onbelemmerde toegang te verschaffen tot de gezamenlijke voordeur, de gezamenlijke entree, de tussendeur die toegang verschaft tot de wooneenheid van [partij A] , de hoofdmeterkast en de tussenmeterkast alsmede [partij A] daarvan een exemplaar van de sleutel(s) ter beschikking te stellen indien en voor zover de betreffende zaken door middel van een sleutel afsluitbaar zouden zijn of worden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom,
IV. [partij B] hoofdelijk. althans [partij B.1] , te gebieden om al de door dan wel voor hen of een van hen op het perceel kadastraal bekend [plaats] L 9720 aangebrachte zaken binnen veertien dagen, althans binnen de door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, na betekening van het te wijzen vonnis te verwijderen en de betreffende perceelgedeelten in goede staat aan [partij A] ter beschikking te stellen, daartoe in het bijzonder onder meer:
a. het met plantafval, afgedankte graszoden en dergelijke over een lengte van
ongeveer 30 meter dempen van de greppel op het perceel kadastraal bekend
[plaats] L 9720 langs de toegangsweg naar de woning [adres 1] ongedaan te maken en daartoe het plantafval, de afgedankte graszoden en dergelijke te verwijderen,
b. de puinstorting op een van het perceel kadastraal bekend [plaats] L 9720 deel
uitmakende strook grond met een oppervlakte van ongeveer 3 x 3 meter, gelegen in het verlengde van de onder a bedoelde greppel langs de toegangsweg naar de
woning [adres 1] , ongedaan te maken, door dat puin te verwijderen en het te vervangen door teelaarde tot op maaiveldhoogte,
c. de evenwijdig aan de voorzijde van de woning [adres 1] op het perceel
kadastraal bekend [plaats] L 9720 geplante rij haagconiferen te verwijderen en de vrijkomende ruimte op te vullen met teelaarde tot op maaiveldhoogte,
d. de evenwijdig aan de zijkant van de wooneenheid [adres 1] op het perceel
kadastraal bekend [plaats] L 9720 geplante rij haagconiferen en haagbeuken te
verwijderen en de vrijkomende ruimte tot op maaiveldhoogte op te vullen met
teelaarde,
e. de voormalige speelweide gelegen op het perceel kadastraal bekend [plaats]
L 9720 geheel te ontruimen,
f. de op het perceel kadastraal bekend [plaats] L 9720 gegraven greppels te dempen door die greppels op te vullen met teelaarde tot op maaiveldhoogte,
g. de klinkerbestrating aan de zijkant van de wooneenheid [adres 1] voor zover
gelegen op het perceel kadastraal bekend [plaats] L 9720 te verwijderen en de
vrijkomende ruimte op te vullen met teelaarde tot op maaiveldhoogte,
h. de klinkerbestrating aan de voorzijde van de wooneenheid [adres 1] voor
zover gelegen op het perceel kadastraal bekend [plaats] L 9720 te verwijderen en de vrijkomende ruimte op te vullen met teelaarde tot op maaiveldhoogte,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede
[partij A] te machtigen om zelf datgene te bewerkstelligen dat [partij B] dan wel [partij B.1] op grond van de door de rechtbank uit te spreken veroordeling ter zake
van het onder IV. gevorderde zou(den) behoren te verrichten, indien en voor zover [partij B] dan wel [partij B.1] daarmee in gebreke blijven/blijft, en tevens de voldoening van de hieraan voor [partij A] verbonden kosten door [partij B] dan wel [partij B.1]
te gelasten, zulks tegen vertoon van desbetreffende facturen, althans op vertoon van door de rechtbank in goede justitie te bepalen bescheiden,
V. [partij B] te gebieden om op het perceel kadastraal bekend [plaats] L 9720
geen voertuigen te (laten) parkeren en geen (andere) obstakels te (laten) plaatsen, op
straffe van verbeurte van een dwangsom,
VI. [partij B] hoofdelijk althans [partij B.1] te veroordelen in de (na)kosten van dit geding,
althans ter zake de hiervoor genoemde onderdelen I. tot en met VI. de beslissing(en) te nemen die de rechtbank in goede justitie geraden acht.
in reconventie
3.17.
[partij B] vorderen - samengevat weergegeven - om voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [partij A] te veroordelen tot betaling aan [partij B] van een bedrag van € 4.354,18 ter zake de betalingsachterstand betreffende de nutsvoorzieningen, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de datum van indiening van onderhavige conclusie tot de dag der algehele voldoening,
II. [partij A] te veroordelen om op het eerste verzoek van [partij B] zijn medewerking te verlenen om op gezamenlijke kosten van partijen een meterkast in zijn woning en een splitsing van de nutsvoorzieningen te realiseren, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom,
III. te verklaren voor recht dat [partij B.1] eigenaresse is van de eerste en tweede verdieping van de woning, ook voor zover deze boven het woongedeelte van [partij A] op kavel [plaats] L 9720 is gelegen, met veroordeling van [partij A] om op het eerste verzoek van [partij B.1] mee te werken aan de notariële vastlegging hiervan, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom,
IV. [partij A] te veroordelen een bedrag van € 3.000,- aan [partij B] te betalen, indien zij gehouden worden om de speelweide te ontruimen en de haag te verwijderen,
dit alles met veroordeling van [partij A] in de (na)kosten van dit geding.
3.18.
Partijen hebben over en weer gemotiveerd verweer gevoerd. Op de door hen ingenomen stellingen in conventie en reconventie wordt hierna, voor zover van belang nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

In conventie
Afsluiting van nutsvoorzieningen
4.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [partij A] in het verleden enige tijd is afgesloten van gas en elektriciteit. Tijdens de mondelinge behandeling is van de zijde van [partij B] verklaard dat afsluiting van de nutsvoorzieningen niet meer aan de orde is. Ondanks deze verklaring van [partij B] is de rechtbank van oordeel dat [partij A] voldoende belang heeft bij toewijzing van het – kort gezegd – gevorderde verbod tot afsluiting van de nutsvoorzieningen. Gelet op de handelwijze van [partij B] in het verleden betreffende de nutsvoorzieningen en de verstoorde relatie tussen partijen is de vrees van [partij A] dat [partij B] zonder toewijzing van deze vordering toch over zouden kunnen gaan tot afsluiting niet geheel ongegrond. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat afsluiting van nutsvoorzieningen een zwaar middel is en dat daartoe niet te snel mag worden overgegaan. Door een afsluiting van de nutsvoorzieningen wordt [partij A] immers direct in zijn primaire levensbehoeften geraakt. Weliswaar verschillen partijen over een groot aantal punten van mening, maar het afsluiten van nutsvoorziening is geen middel om een - door [partij A] betwist - gelijk af te dwingen. Daarvoor staan juridische wegen open. De afsluiting was derhalve onrechtmatig. [partij A] heeft naar het oordeel van de rechtbank ook belang bij “een stok achter de deur” in de vorm van een dwangsom als [partij B] niet voldoen aan het verbod. Deze zal echter wel worden gematigd en gemaximeerd op de wijze zoals vermeld onder de beslissing.
Ter voorlichting aan partijen overweegt de rechtbank volledigheidshalve dat kortstondige onderbrekingen als gevolg van storingen niet onder het toegewezen verbod zijn begrepen.
Kosten getroffen noodmaatregelen als gevolg van afsluiting nutsvoorzieningen
4.2.
[partij A] vordert een bedrag van € 1.591,34 als schadevergoeding in verband met de noodmaatregelen die hij alleen al in de periode van 18 tot en met 23 november 2023 heeft moeten treffen als gevolg van de onrechtmatige afsluiting van de nutsvoorzieningen door [partij B] Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [partij A] een aantal facturen/bonnen overgelegd. Deze facturen hebben betrekking op de huur van een stroomaggregaat, heaters, een elektrische verdeelkast, een kabel, een lichtmast, brandstof, en een trechter. Daarnaast is ter onderbouwing een verklaring van mevrouw [naam 3] overgelegd.
4.3.
[partij B] hebben de gevorderde schadevergoeding betwist. De gehuurde lichtinstallatie betreft een lichtmast van 9 meter hoog en is bedoeld om grote terreinen voor evenementen en bouwwerkzaamheden te verlichten. De lichtmast heeft een vermogen van
4 kilowatt en kan niet worden aangesloten op huishoudelijke nuts-aansluitingen. De heaters en het aggregaat zijn niet op naam van [partij A] gehuurd. Er wordt gesteld dat [naam 3] dat voor [partij A] heeft gedaan, maar de afleverlocatie betreft ook het adres van [naam 3] . Daarnaast wordt afgevraagd waarom [partij A] genoemde apparaten niet zelf kan huren, aangezien hij de lichtmast ook heeft gehuurd. [partij B] menen dat [partij A] een ongefundeerde vordering op hen probeert te creëren. Dit wordt geïllustreerd door de brandstofbonnen. Uit deze bonnen kan worden geconcludeerd (1) dat er in Almelo 35 liter diesel is gehaald, (2) dat het aggregaat kennelijk ook op benzine werkt in plaats van op diesel en (3) dat er met het aggregaat bij twee pompen tegelijk kan worden getankt, zelfs nadat de huur van het aggregaat al was afgelopen.
4.4.
Uit het vorenoverwogene vloeit reeds voort dat [partij B] [partij A] ten onrechte enige tijd van de nutsvoorzieningen hebben afgesloten. In het verlengde daarvan is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat [partij A] enige schade heeft geleden doordat hij noodmaatregelen heeft moeten treffen. [partij A] heeft de door hem gestelde geleden schade van € 1.591,34 onderbouwd door overlegging van enkele facturen/bonnen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [partij A] voldoende onderbouwd dat het noodzakelijk was dat hij een aggregaat, heaters, een verdeelkast en een kabel moest huren. De daarmee gepaard gaande kosten van € 186,64 (incl. btw) [3] zullen dan ook worden toegewezen. Nu het aggregaat op diesel werkt is het ook begrijpelijk dat hiervoor diesel is gekocht. Aan [partij B] kan worden toegegeven dat uit de factuur volgt dat het aggregaat van 18 tot en met 25 november 2022 is gehuurd en dat diverse tankbonnen van na die periode zijn, maar dat vormt voor de rechtbank geen aanleiding om deze gemaakte kosten voor diesel niet (volledig) te vergoeden. Reden daarvoor is dat uit de overgelegde correspondentie voldoende blijkt dat ook na 25 november 2022 [partij A] nog was afgesloten van nutsvoorzieningen. Op 28 november 2022 is immers de dagvaarding aan [partij B] betekend en bij e-mailbericht van 1 december 2022 van de advocaat van [partij A] is aan de toenmalige advocaat van [partij B] meegedeeld dat het kort geding is ingetrokken. Het is dan ook aannemelijk dat [partij A] tot 1 december 2023 gebruik heeft moeten maken van een noodvoorziening in de vorm van een aggregaat en dus diesel heeft moeten aanschaffen. Dit betekent dat er een bedrag van € 677,11 zal worden toegewezen voor de kosten van diesel en de aanschaf van een trechter. De kosten van benzine worden afgewezen. De hiervoor door [partij A] gegeven reden, namelijk dat hij deze kosten heeft moeten maken omdat er diesel moest worden gehaald, wordt door de rechtbank niet gevolgd. De diesel is bij het dichtstbijzijnde tankstation aan te schaffen, zodat niet valt in te zien dat daarvoor een bedrag van € 62,04 aan benzinekosten als schade moet worden aangemerkt. Ook de kosten voor de lichtmacht worden afgewezen. Gelet op de gemotiveerde en onderbouwde betwisting van [partij B] heeft [partij A] de noodzaak van de door hem gehuurde (grote) lichtmast in relatie tot de afsluiting van de nutsvoorzieningen onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Toegang tot de voordeur, entree en tussendeur
4.5.
[partij A] vordert dat [partij B] hem toegang verleent tot de gezamenlijke entree, de tussendeur die toegang verschaft tot zijn eigen wooneenheid, de hoofdmeterkast en de tussenmeterkast via de gezamenlijke voordeur. [partij A] stelt dat [partij B] deze toegang feitelijk onmogelijk maken, althans hem de toegang ontzeggen. Het gegeven dat de hiervoor bedoelde zaken zich bevinden in de woning waarvan [partij B.1] eigenaar is, neemt niet weg dat [partij A] en [partij B.1] de woning hebben gerealiseerd op basis van wat in het verleden wel “voordeur delen” werd genoemd en zoals het in dit geval ook, onder de genoemde voorwaarden, is vergund door de gemeente en op basis waarvan de eigendomsoverdracht aan [partij B.1] heeft plaatsgevonden. [partij A] en [partij B.1] hebben ingestemd met realisering en gebruik van de woning op de aldus vergunde basis. [partij B] houden zich niet aan de gemeentelijke (vergunnings)voorwaarden en de daaruit sprekende partijbedoeling. Daarmee handelen [partij B] onrechtmatig jegens [partij A] , althans maken zij misbruik van bevoegdheid. In dit verband wijst [partij A] ook op artikel 3:14 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De onwelwillende houding van [partij B] ter zake de toegang tot de meterkasten impliceert dat [partij A] afhankelijk is van de helaas afwezige goedgunstigheid van [partij B] betreffende het verkrijgen van regelmatig inzicht in zijn meterstanden en het verhelpen van storingen en dergelijke.
4.6.
[partij B] betwisten dat er sprake is van één gezamenlijke voordeur en één gezamenlijke entree. De voordeur staat op het perceel van [partij B.1] en is daarom aan te merken als haar voordeur. Deze voordeur verschaft toegang aan [partij B] en hun bezoekers. Hetzelfde geldt voor de entree en de daaraan grenzende trap en trapkast. De kadastrale grens loopt exact onder de scheidingsmuur van de woning van [partij A] en [partij B.1] . [partij B] stellen dat er nooit is afgesproken dat [partij A] toegang zou hebben tot de voordeur en de entree. Dit maakt ook een inbreuk op hun privacy. [partij B] stellen zich op het standpunt dat [partij A] zijn woongedeelte reeds op twee verschillende manieren kan betreden, namelijk via een achter- en zij-ingang. Het is derhalve niet noodzakelijk dat hij via de voordeur van [partij B] zijn woongedeelte betreedt. Daarnaast verschaffen [partij B] [partij A] regelmatig inzicht in zijn meterstanden en zijn zij altijd (telefonisch) bereikbaar op het moment dat er een storing is of er een stop is doorgeslagen. Tot op heden is dit altijd goed gegaan en [partij B] zien dan ook geen reden om wijzigingen aan te brengen in deze regeling. Ter onderbouwing hiervan hebben zij whats-app correspondentie overgelegd.
4.7.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Nu tussen partijen niet in geschil is dat [partij A] zijn wooneenheid via de achter- en zijgang kan bereiken en hij zich ook altijd op deze wijze de toegang (heeft) verschaft tot zijn wooneenheid, is naar het oordeel van de rechtbank het enige belang van [partij A] bij de gevorderde toegang tot de voordeur, entree en tussendeur gelegen in het bereiken van de tussenmeter om eventuele storingen op te lossen dan wel inzicht te verkrijgen in zijn meterstanden. Gelet op de feitelijke gang van zaken in het verleden, kan onder de huidige omstandigheden, waarbij de rechtbank ook de (ernstig) verstoorde verhouding tussen partijen in acht neemt, thans in redelijkheid niet van [partij B] worden verlangd dat zij [partij A] (opnieuw) toegang verlenen tot de voordeur, entree en tussendeur, ondanks dat hij tot november 2022 wel in het bezit is geweest van een sleutel van de voordeur. Dat zou onder de gegeven omstandigheden een te grote inbreuk op de privacy van [partij B] opleveren. Daarbij kan niet uit het oog worden verloren dat in het verleden, toen er nog sprake was van een goede verstandhouding tussen [partij B.1] (en [naam 2] ) en [partij A] in overleg, althans zonder dat daar door [partij A] concrete bezwaren tegen zijn geuit, een situatie is gecreëerd die er, wat daar verder ook van zij, op neerkomt dat er feitelijk gezien niet meer kan worden gesproken van een gezamenlijke voordeur en entree. Om aan de gerechtvaardigde belangen van [partij A] tegemoet te komen zal de rechtbank - als het mindere van het gevorderde door [partij A]
[partij A] - [partij B] hoofdelijk gebieden om aan [partij A] (of diens belangenbehartiger), op de eerste dag van elke maand een duidelijke schermafbeelding van de meterstanden die voor het gebruik van zijn nutsvoorzieningen relevant zijn te verstrekken, zodat [partij A] (of diens belangenbehartiger) inzicht heeft in zijn verbruik. Daarnaast moeten [partij B] op eerste schriftelijke verzoek van [partij A] (of diens belangenbehartiger) binnen uiterlijk vijf dagen aan [partij A] (of diens belangenbehartiger) de gegevens verstrekken, zoals de (huidige of de daaropvolgende nieuwe) overeenkomst(en) met de energieleverancier, de van toepassing zijnde tarieven, de in mindering gebrachte energiebelasting en de jaarlijkse eindafrekening(en), die noodzakelijk zijn voor de berekening(en) van hetgeen [partij A] verschuldigd is aan [partij B] ter zake de nutsvoorzieningen. Aan deze geboden zal de rechtbank een dwangsom van € 5,- per dag verbinden met maximum van € 1.000,-, zoals nader omschreven onder de beslissing. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan [partij B] naast voornoemde geboden (ook) een gebod ter zake (eventuele) storingen in de nutsvoorzieningen op te leggen, reeds omdat [partij A] , mede gelet op de gemotiveerde en onderbouwde betwisting door [partij B] , zijn stellingen op dit punt niet (voldoende) heeft geconcretiseerd en onderbouwd. Zo heeft [partij A] niet (voldoende) duidelijk gemaakt dat [partij B] niet (voldoende) adequaat storingen hebben verholpen nadat hiervan melding was gemaakt. De conclusie is dan ook dat [partij A] op dit punt niet aan de op hem rustende stelplicht heeft voldaan.
Zaken verwijderen van het perceel van [partij A]
a. Dempen greppel met plantafval e.d. ongedaan maken
4.8.
[partij A] vordert – kort gezegd – dat het dempen van greppel met plantafval en afgedankte graszoden op zijn perceel langs de toegangsweg ongedaan moet worden gemaakt en dat het plantafval en dergelijke moet worden verwijderd. [partij A] stelt dat hij wel kon en kan instemmen met het dempen van de greppel met ordentelijke teelaarde, maar niet met “rommel”. Het vullen van de greppel met plantafval en dergelijke zoals hiervoor genoemd is gebeurd zonder zijn instemming en daardoor is sprake van onrechtmatig handelen van de zijde van [partij B]
4.9.
[partij B] stellen dat zij de greppel gevuld hebben met zand, omdat de greppel erg verwilderd was en het onkruid hoog stond. Door de greppel op te vullen kon deze met het grasmaaien van het naastgelegen gedeelte meegenomen worden. Dit is in overleg met de broer en vader van [partij B.1] gegaan, aangezien zij het perceel van [partij A] onderhouden. [partij A] was bij dit overleg aanwezig, aldus [partij B]
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [partij A] , gelet op de gemotiveerde betwisting door [partij B] onvoldoende onderbouwd dat [partij B] wat betreft het dempen van de greppel onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
b. Storting puin
4.11.
[partij A] vordert dat het gestorte puin op de strook met ongeveer 3 bij 3 meter, gelegen in het verlengde van de hiervoor genoemde greppel, wordt verwijderd. [partij A] stelt dat het puin er zonder zijn toestemming 2 à 3 jaar geleden is neergelegd. Dat het puin voor onderhoud wordt gebruikt, betekent volgens [partij A] nog niet dat het er structureel mag liggen.
4.12.
[partij B] stellen dat er (ongeveer) 10 jaar geleden een plek is gecreëerd om puin op te slaan. Dit puin wordt gebruikt zodra er gaten in het grindpad ontstaan. Deze gaten worden met het puin opgevuld. Dit is mede in het belang van [partij A] gedaan, zodat hij met zijn auto over het pad kon rijden, zonder schade aan zijn auto te krijgen. Er is een plek nodig om het puin om te slaan. Dit is volgens [partij B] uit praktisch oogpunt de beste plek, omdat het puin, als het op een andere plek ligt, bijvoorbeeld in hun voortuin, met een kruiwagen moet worden verplaatst naar het grindpad als er gaten moeten worden opgevuld. [partij B] wijzen er in dit verband nog op dat zij wel het onderhoud aan het pad moeten doen, maar dat [partij A] hen daartoe niet de gelegenheid geeft.
4.13.
De rechtbank wijst deze vordering van [partij A] toe. Niet, althans onvoldoende, weersproken is dat de opslag van het puin plaatsvindt op de grond van [partij A] en dat hij daarvoor geen toestemming heeft verleend. De omstandigheid dat [partij B] op grond van de gevestigde erfdienstbaarheid verplicht zijn tot het verrichten van onderhoud aan de toegangsweg, rechtvaardigt op zichzelf nog niet dat zij materialen/spullen die nodig zijn voor het onderhoud, zoals bijvoorbeeld het onderhavige puin, structureel en voor langere tijd opslaan op een stuk grond waarvan [partij A] eigenaar is. Dat dit wellicht de meest praktische oplossing is, betekent nog niet dat [partij A] dit als eigenaar van de grond moet dulden.
4.14.
[partij A] heeft gevorderd om aan dit gebod jegens [partij B] een dwangsom te verbinden, maar ook om hem daarnaast te machtigen (op grond van artikel 3:299 BW) om zelf datgene te bewerkstelligen waartoe [partij B] gehouden zijn. Dat is dubbelop, deze vorderingen zullen niet allebei worden toegewezen.
De rechtbank zal de gevorderde machtiging, op na te melden wijze, toewijzen. Daarbij ziet zij aanleiding om [partij B] , anders dan de gevorderde twee weken, vier weken de tijd te gunnen om het gestorte puin te verwijderen.
Daarnaast moeten [partij B] , in het geval sprake is van uitvoering van de machtiging, op grond van artikel 3:299 lid 3 BW de noodzakelijke redelijke kosten die met de werkzaamheden zijn gemoeid aan [partij A] vergoeden en wel binnen veertien dagen na overlegging van de daarmee verband houdende factu(u)r(en) door [partij A] aan [partij B] .
De gevorderde dwangsom zal dus worden afgewezen, te meer omdat [partij A] ook niet voldoende heeft toegelicht waaruit zijn belang bij een dwangsom, naast de machtiging om de werkzaamheden zelf uit te voeren, bestaat.
c. en d. Haagconiferen aan de voorzijde van de woning en de haagconiferen en haagbeuken aan de zijkant van wooneenheid [adres 1]
4.15.
[partij A] vordert dat de haagconiferen aan de voorzijde van de woning en de haagconiferen en haagbeuken aan de zijkant van de wooneenheid [adres 1] worden verwijderd voor zover deze op het perceel staan waar hij eigenaar van is.
4.16.
[partij B] stellen zich op het standpunt dat [partij A] toestemming heeft gegeven voor het plaatsen van deze hagen.
4.17.
De rechtbank begrijpt dat de hoge coniferen aan de voorzijde van de woning inmiddels zijn verwijderd. In zoverre heeft [partij A] naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij zijn vordering.
Wat betreft de lage coniferen aan de zijkant van de wooneenheid van [partij B] heeft [partij A] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat deze met zijn toestemming zijn geplaatst. Daarbij heeft [partij A] verklaard dat hij er toen niet bij stilgestaan heeft dat er op den duur paarden op zijn perceel zouden (kunnen) komen te staan. Weliswaar heeft [partij A] de verklaring omtrent de verleende toestemming nadien tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, maar aan deze intrekking hecht de rechtbank niet de waarde die [partij A] daaraan hecht. Voor zover zijn vordering betrekking heeft op de lage coniferen wordt deze dan ook afgewezen.
Ook de gevorderde verwijdering van de beukenhaag door [partij A] zal de rechtbank afwijzen. [partij B] hebben tegen deze gevorderde verwijdering gemotiveerd verweer gevoerd en gesteld dat er in overleg een haag is geplaatst om de speelweide en de woning en dat [partij A] daarvoor toestemming heeft gegeven. Tevens hebben zij gesteld dat zij voor het plaatsen van de haag (naar de rechtbank begrijpt omvat dit zowel de coniferen en de beukenhaag) ruim € 3.000,- hebben betaald en dat zij het niet zouden riskeren om de haag/hagen te plaatsen zonder toestemming van [partij A] . In het licht van de gemotiveerde betwisting heeft [partij A] onvoldoende concreet en onderbouwd gesteld dat er sprake is van onrechtmatig handelen van de zijde van [partij B] Daarbij wordt in aanmerking genomen dat tussen partijen niet in geschil is dat de beukenhaag er al langer stond dan de coniferen voor welke coniferen [partij A] , gelet op zijn verklaring tijdens de mondelinge behandeling, toestemming heeft verleend. Bovendien kan er niet aan voorbij worden gegaan dat het plaatsen van een haag kosten met zich meebrengt en dat ook in dat kader, in samenhang bezien met het voorgaande, het aannemelijk is dat er een vorm van overleg heeft plaatsgevonden. Het had dan ook op de weg van [partij A] gelegen om zijn stellingen hieromtrent nader (feitelijk) te onderbouwen. Nu dit is nagelaten, zal de vordering worden afgewezen.
e. Speelweide
4.18.
[partij A] vordert ontruiming en het aan hem in goede staat ter beschikking stellen van de (voormalige) speelweide. [partij A] stelt daartoe dat hij in het verleden er mondeling mee heeft ingestemd dat [partij B] dit deel van zijn perceel gebruikten voor de destijds nog kleine kinderen van [partij B.1] , maar dat hij deze mondelinge bruikleenovereenkomst inmiddels heeft opgezegd.
[partij B] hebben bij conclusie van antwoord verweer gevoerd en gesteld dat zij de speelweide, die altijd in slechte staat is geweest, in het verleden juist hebben opgeknapt. Dit is in overleg met [partij A] gegaan. Van hen kan niet worden verwacht dat zij onder andere het speeltoestel, drie lantaarnpalen, stenen, electriciteits-, waterleidingen, een paardenrijtuig en een door hen geplaatste haag verplaatsen.
4.19.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen. De reden daarvoor is dat tijdens de mondelinge behandeling onvoldoende weersproken door [partij B] is verklaard dat er op dit moment alleen nog enkele veldkeien in de voormalige speelweide liggen die van [partij A] zijn. Gelet hierop valt niet in te zien welk belang [partij A] op dit moment nog heeft bij deze vordering. Het had op de weg van [partij A] gelegen om zijn stellingen op dit punt (nader) te concretiseren in die zin dat hij concreet had moeten toelichten welke zaken/spullen er nog verwijderd (hadden) moeten worden. Nu hij dit heeft nagelaten, ontbreekt het belang bij toewijzing van deze vordering. De enkele omstandigheid dat de speelweide niet (meer) is/wordt bijgehouden qua onderhoud, maakt dit niet anders. Daarbij kan niet uit het oog worden verloren dat na de beëindiging van de bruikleenovereenkomst het onderhoud op [partij A] rust.
f. Gegraven greppels dempen
4.20.
[partij A] vordert – kort gezegd – dat de door [partij B] gegraven greppels op zijn perceel worden gedempt door deze op te vullen met teelaarde tot op maaiveldhoogte. [partij B] betwisten dat zij greppels hebben gegraven. Zij hebben een rij coniferen verwijderd omdat zij de discussie hierover beu waren.
4.21.
De rechtbank wijst deze vordering op de onder de beslissing beschreven wijze toe (als het mindere van het gevorderde). De reden hiervoor is dat [partij B] kennelijk naar aanleiding van de discussie tussen partijen hebben besloten om een rij coniferen op het perceel van [partij A] te verwijderen. Dat door het verwijderen van deze coniferen vrijgekomen ruimte ontstaat, ligt naar het oordeel van de rechtbank voor de hand. Of deze vrijgekomen ruimte is aan te merken als een greppel of niet, is niet meer dan een woordkeuze en in dit geval juridisch niet relevant. De rechtbank is van oordeel dat nu [partij B] de coniferen hebben verwijderd ook van hen mag worden verlangd dat zij de strook waar deze coniferen stonden “netjes” achterlaten in die zin dat zij de vrijgekomen ruimte dienen op te vullen met teelaarde tot op maaiveldhoogte. Onder verwijzing naar het overwogene onder 4.14 zal de rechtbank de eveneens gevorderde machtiging en de daaraan gekoppelde vorderingen ter zake dit onderdeel op dezelfde wijze toewijzen als daar omschreven. De dwangsom zal om dezelfde redenen worden afgewezen. Voor zover [partij A] doelt op andere gegraven greppels, is deze vordering te onbepaald, zodat deze in zoverre moet worden afgewezen.
g. en h. Klinkerbestrating aan de zijkant en voorzijde van wooneenheid [adres 1]
4.22.
[partij A] vordert dat de op zijn perceel bevindende klinkerbestrating aan de zijkant en voorzijde van wooneenheid [adres 1] wordt verwijderd. [partij B] hebben tegen deze vordering gemotiveerd verweer gevoerd en stellen dat zij op hun kosten een klinkerbestrating hebben aangelegd bij de woning. Daarbij is ook een bestrating aangelegd naast de woning van [partij A] . De bestrating is dus ook ten behoeve van [partij A] aangebracht. De bestrating is in overleg met [partij A] aangelegd.
4.23.
De rechtbank overweegt als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling is van de zijde van [partij A] verklaard dat het om de aangelegde bestrating aan de zijkant van de wooneenheid [adres 1] gaat. Volgens [partij B] beslaat het betreffende gedeelte ongeveer 6 m2 en is de discussie hierover te “kinderachtig voor woorden”.
4.24.
Niet (meer) in geschil is dat er een gedeelte van de bestrating aan de zijkant van de wooneenheid [adres 1] zich op het perceel van [partij A] bevindt. Onder deze omstandigheden is het aan [partij B] om te bewijzen dat [partij A] toestemming heeft verleend om deze bestrating te leggen. [partij B] hebben daartoe ook een bewijsaanbod gedaan, De rechtbank ziet in dit specifieke geval echter aanleiding om geen bewijsopdracht te geven en wel om de hierna te noemen redenen.
4.25.
Naast dat [partij A] en [partij B.1] familie van elkaar zijn, zijn zij eigenaren van naburige erven. Als eigenaren van naburige erven zijn zij gehouden om zich jegens elkaar te gedragen, zoals het goede buren in het maatschappelijk verkeer past. Zij behoren op zorgvuldige wijze om te gaan met elkaars belangen en zich te gedragen in overeenstemming met hetgeen voortvloeit uit de redelijkheid en billijkheid, die hun rechtsverhouding beheerst.
4.26.
Door [partij A] is niet betwist dat [partij B] hebben zorggedragen voor de bestrating bij zijn wooneenheid, zodat hij zijn wooneenheid op een fatsoenlijke manier kan bereiken. Dit impliceert dat [partij A] daarvoor toestemming heeft gegeven, althans dat hij daartegen geen bezwaren heeft geuit. Evenmin heeft [partij A] betwist dat [partij B] (ook) de(ze) klinkers hebben bekostigd. In zoverre kan betreffende de bestrating worden gesproken van goed nabuurschap door [partij B] In het licht van goed nabuurschap verdraagt het zich niet dat [partij A] dan geruime tijd na de aanleg van de bestrating verwijdering van een relatief klein deel daarvan verlangd, omdat uit de grensreconstructie in januari 2023 volgt dat dit gedeelte aan de zijkant van wooneenheid [adres 1] zich bevindt op het perceel dat eigendom is van [partij A] . Het voorgaande brengt mee dat ook als [partij B] er niet in zouden slagen om te bewijzen dat [partij A] toestemming heeft gegeven voor de bestrating op zijn perceel aan de zijkant van de wooneenheid van [partij B] het verwijderen van dit stuk(je) bestrating naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar is. [4] Naar het oordeel van de rechtbank kan het verweer van [partij B] ook worden opgevat als een beroep op de redelijkheid en billijkheid, nu zij, mede in het licht bezien van hetgeen overigens op dit onderdeel naar voren is gebracht, het standpunt hebben ingenomen dat een discussie over het van belang zijnde stuk(je) bestrating “te kinderachtig voor woorden” is.
4.27.
Dit maakt dat het bewijs over de toestemming over de in het geding zijnde bestrating, niet relevant is voor de uitkomst van deze zaak. De conclusie is dan ook dat dit deel van de vordering van [partij A] zal worden afgewezen.
Overig ter zake het gevorderde onder IV. in conventie als weergegeven onder 3.16
4.28.
De rechtbank stelt vast dat [partij A] onder het onder IV. in conventie gevorderde onder a tot en met h in het bijzonder enkele zaken heeft benoemd die [partij B] volgens hem zouden moeten verwijderen en de betreffende perceelgedeelten weer in goede staat aan hem ter beschikking moeten stellen. Deze onderdelen zijn hiervoor aan de orde geweest. Voor zover de vordering betrekking heeft op andere door [partij B] (gestelde) aangebrachte zaken wordt de vordering afgewezen, omdat deze te onbepaald is.
Erfdienstbaarheid en het stallen en parkeren van voertuigen dan wel plaatsen van andere obstakels op het perceel van [partij A] .
4.29.
[partij A] vordert onder V. – kort gezegd – dat er geen voertuigen worden geparkeerd/gestald of andere obstakels worden geplaatst op zijn perceel door (bezoekers van) [partij B] Ter onderbouwing stelt [partij A] dat [partij B] en hun bezoekers de toegangsweg en andere gedeelten van het perceel waar hij eigenaar van is (laten) gebruiken voor het parkeren/stallen/plaatsen van voertuigen en andere obstakels. Dit is onrechtmatig, omdat de erfdienstbaarheid niet tevens strekt tot iets anders dan het uitwegen van/naar de openbare ( [adres 1] )weg. [partij A] heeft ook niet toegestemd met het gebruik van zijn perceel op de wijze waarop (de bezoekers van) [partij B] dat doen.
4.30.
[partij B] erkennen dat er ten behoeve van het bedrijf van [partij B.2] zo nu en dan gebruik is gemaakt van de grond waarvan [partij A] eigenaar is. Voorheen had [partij A] daar nooit problemen mee. Voor [partij B] komt dit dan ook onverwachts en zonder enige aanleiding.
4.31.
De rechtbank zal deze vordering toewijzen. Hoewel van de zijde van [partij A] wordt erkend dat het na de dagvaarding beter gaat wat betreft het gebruik van zijn perceel waarvan hij wil dat dit niet meer gebeurt, wordt ook gesteld dat het de laatste tijd weer plaatsvindt, onder andere bij feestjes. Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat [partij A] geen enkel belang meer heeft bij deze vordering. De vordering zal worden toegewezen om te bewerkstelligen dat [partij B] zich ook in de toekomst onthouden van het (laten) gebruiken van (gedeeltes) van het perceel zoals hiervoor omschreven. De hoofdelijk gevorderde dwangsom zal wat betreft de hoofdelijkheid worden afgewezen, nu het verbod zelf ook niet hoofdelijk is gevorderd en verder worden gematigd tot € 50,- per dag en gemaximeerd tot € 5.000,-. Als [partij B] het gebod niet overtreden wordt er ook geen dwangsom verbeurd. In die zin hebben zij dit zelf in de hand. De stelling van [partij B] dat deze vordering voor hen onverwachts komt, doet aan het voorgaande niet af. Hoe betreurenswaardig het ook is, duidelijk is dat de verhouding tussen partijen in de loop der tijd (ernstig) verstoord is geraakt en dat brengt met zich dat partijen “op hun strepen gaan staan" met als gevolg dat er (over en weer) vorderingen worden ingesteld over dingen die anders geen probleem zouden zijn geweest, waarvan de onderhavige er een is.
In reconventie
Betalingsachterstand ter zake de nutsvoorzieningen
4.32.
[partij B] vorderen een bedrag van € 4.354,18 in verband met een achterstand in de betaling van de nutsvoorzieningen. [partij B] stellen dat [partij A] van februari 2020 tot januari 2022 geen kosten heeft betaald. Aangezien er drie maanden door [partij B] geen kosten zijn betaald, betekent dit dat er per saldo 20 maanden niet is betaald door [partij A] . De kosten bedroegen € 200,- per maand, zodat de betalingsachterstand € 4.000,- bedraagt. Dit bedrag moet, onder verwijzing naar productie 4 bij de conclusie van antwoord, vermeerderd worden met de helft van de meerkosten over 2021, zijnde een bedrag van
€ 354,18.
4.33.
[partij A] heeft deze vordering gemotiveerd betwist. [partij A] stelt dat [partij B] , het gevorderde bedrag niet behoorlijk en gespecificeerd onderbouwen. [partij B] beweren dat de kosten van het gebruik van [partij A] € 200,- per maand zouden bedragen. Dat is de helft of meer van het totaal dat [partij B] en hun kinderen gebruiken. Dat is niet realistisch, nu [partij A] in de kleinste wooneenheid woont, alleenstaand is en hij zodanig is opgevoed en leeft dat hij zuinig is wat betreft het verbruik van nutsvoorzieningen en water. Daar komt bij dat de tussenmeter in de centrale hal nu juist weergeeft wat [partij A] gebruikt, maar het hem niet wordt toegestaan de meterstanden te noteren. [partij B.1] geeft de meterstanden door, maar dit gebeurt niet consequent en in elk geval niet altijd op de eerste dag van de maand. Het maandelijkse werkelijke verbruik zou bij [partij B] bekend moeten zijn. Daarnaast is er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat door [partij A] in de maanden september 2019 tot en met januari 2020 de nutsvoorzieningen van een andere leverancier zijn betrokken en [partij A] hiervoor een bedrag van € 1.976,99 voor beide wooneenheden in rekening is gebracht. Meer dan de helft hiervan komt voor rekening van [partij B] Daarenboven heeft [partij A] , bij gebrek aan wetenschap bij [naam 1] aangaande het contract bij de andere leverancier in de genoemde periode ook nog eens aan [partij B] betaald op basis van de doorgegeven meterstanden. Ook hier is door [partij B] geen rekening mee gehouden. Evenmin is rekening gehouden met de belastingvermindering. Voor zover nodig beroept [partij A] zich op verrekening.
4.34.
De rechtbank wijst de vordering van [partij B] af. Tussen partijen is op zichzelf niet in geschil dat [partij A] enige maanden niet zijn kosten van de nutsvoorzieningen heeft voldaan aan [partij B] Dit neemt echter niet weg dat het aan [partij B] is om de door hen gestelde omvang van de betalingsachterstand te onderbouwen. [partij A] heeft immers gemotiveerd betwist dat deze € 4.354,18 bedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt een dergelijke onderbouwing. Zo hebben [partij B] geen stukken overgelegd waaruit de juistheid van de omvang van de betalingsachterstand blijkt, dan wel zou kunnen worden afgeleid. De berekening die [partij B] hebben gemaakt is in feite niet meer dan een (grove) schatting en dat volstaat in het licht van de gemotiveerde betwisting niet. De omstandigheid dat [partij B] de van belang zijnde meterstanden niet hebben bewaard komt voor hun rekening en risico.
Medewerking verlenen aan het plaatsen van een meterkast in de wooneenheid van [partij A] en aan het splitsen van de nutsvoorzieningen
4.35.
[partij B] vorderen - samengevat - dat [partij A] medewerking verleent aan het, op gezamenlijke kosten, plaatsen van een meterkast in de wooneenheid van [partij A] en aan het splitsen van de nutsvoorzieningen. Aan deze vordering leggen [partij B] ten grondslag dat het in het belang van zowel [partij B] als [partij A] is dat de nutsvoorzieningen worden gesplitst en [partij A] een eigen aansluiting en meterkast krijgt. Op deze wijze wordt het incassorisico van [partij B] in de toekomst vermeden, omdat [partij A] dan zelf verantwoordelijk zal zijn voor de betaling van de nutsvoorzieningen. Daarnaast heeft dit voor partijen ook financiële voordelen. [partij B] stellen dat namens [partij A] ook meerdere keren medewerking is toegezegd, maar dat toezeggingen niet worden nagekomen. [partij A] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen deze vordering.
4.36.
De rechtbank wijst deze vordering af. Hoewel het in praktische zin wellicht een goede oplossing zou kunnen zijn, strookt toewijzing van deze vordering naar het oordeel van de rechtbank niet met de aan [partij A] en [partij B.1] (en [naam 2] ) verleende omgevingsvergunning en de daaraan gekoppelde voorwaarden. Reeds daarom kan de rechtbank deze vordering niet toewijzen.
Eigendom bovenverdiepingen
4.37.
Gelet op het verhandelde ter zitting en de verklaringen van de zijde van [partij A] , begrijpt de rechtbank dat [partij A] zijn verweren betreffende dit onderdeel van het gevorderde door [partij B] niet langer handhaaft. Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht en de daarmee samenhangende veroordeling op na te melden wijze zullen worden toegewezen. Wat betreft de gevorderde veroordeling ziet de rechtbank aanleiding om de medewerking van [partij A] te koppelen aan het eerste schriftelijke aangetekende verzoek van [partij B.1] . Daarnaast zal de gevorderde dwangsom worden gematigd tot € 100,- per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, en gemaximeerd tot € 2.500,-.
Betaling van € 3.000,-
4.38.
[partij B] vorderen voorwaardelijk een bedrag van € 3.000,- als zij worden veroordeeld tot ontruiming van de speelweide en het verwijderen van de haag om/bij de speelweide. [partij A] voert gemotiveerd verweer tegen deze vordering en betwist onder andere dat [partij B] ruim € 3.000,- hebben betaald voor enkele van de voorzieningen waarvan hij verwijdering heeft gevorderd.
4.39.
De rechtbank heeft de vordering tot (kort gezegd) ontruiming van de speelweide en de vordering tot verwijdering van de haag afgewezen. Er is dus niet aan de voorwaarde voldaan waaronder deze vordering is ingesteld. De rechtbank komt dan ook niet toe aan beoordeling van deze vordering. Dit betekent dat deze vordering zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.40.
Omdat partijen over en weer op enkele punten in het (on)gelijk zijn gesteld en er tussen hen sprake is van een familierelatie, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten in conventie en reconventie geheel te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Tot slot
4.41.
Zoals hiervoor ook al is overwogen acht de rechtbank het betreurenswaardig dat de verhouding tussen partijen (ernstig) verstoord is geraakt, te meer daar partijen naast dat zij familie van elkaar zijn, ook buren zijn en in die zin tot elkaar veroordeeld blijven. De rechtbank heeft beslist op de geschilpunten die aan haar zijn voorgelegd. Dat is ook haar taak. Dat neemt niet weg dat de rechtbank partijen wil meegeven dat het haar raadzaam lijkt om (al dan niet via een bemiddelingstraject met een extern persoon) met elkaar in gesprek te geraken en aan de hand daarvan mogelijk tot normalisering/verbetering van de situatie te komen. Juist omdat de verhouding tussen [partij A] en [partij B.1] (kennelijk) in een nog niet zo ver verleden goed was. De rechtbank benadrukt daarbij dat dit slechts een suggestie is en dat partijen zich daartoe niet gedwongen moeten voelen.

5.De beslissing

In conventie en in reconventie
5.1.
verbiedt [partij B] hoofdelijk om [partij A] af te sluiten van de nutsvoorzieningen (gas en elektriciteit), en veroordeelt [partij B] hoofdelijk tot betaling van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat [partij B] dit verbod overtreden, tot het maximum van € 5.000,- is bereikt;
5.2.
veroordeelt [partij B] hoofdelijk tot betaling van een bedrag van € 863,75 aan [partij A] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis;
5.3.
gebiedt [partij B] hoofdelijk om aan [partij A] (of diens belangenbehartiger), op de eerste dag van elke maand een duidelijke schermafbeelding van de meterstanden die voor het gebruik van zijn nutsvoorzieningen relevant zijn te verstrekken, en veroordeelt [partij B] hoofdelijk tot betaling van een dwangsom van € 5,- per dag voor iedere dag dat zij niet aan dit gebod voldoen, tot een maximum van € 1.000,-;
5.4.
gebiedt [partij B] hoofdelijk om op eerste schriftelijke verzoek van (de zijde van) [partij A] binnen uiterlijk vijf dagen aan [partij A] (of diens belangenbehartiger) de gegevens te verstrekken, zoals de (huidige of de daaropvolgende nieuwe) overeenkomst(en) met de energieleverancier, de van toepassing zijnde tarieven, de in mindering gebrachte energiebelasting en de jaarlijkse eindafrekening(en), die noodzakelijk zijn voor de berekening(en) van hetgeen [partij A] verschuldigd is aan [partij B] ter zake de nutsvoorzieningen en veroordeelt [partij B] hoofdelijk tot betaling van een dwangsom van € 5,- per dag voor iedere dag dat zij niet aan dit gebod voldoen, tot een maximum van
€ 1.000,-;
5.5.
gebiedt [partij B] hoofdelijk om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de puinstorting op een van het perceel kadastraal bekend [plaats] L 9720 deel
uitmakende strook grond met een oppervlakte van ongeveer 3 x 3 meter, gelegen in het verlengde van de greppel langs de toegangsweg naar de woning [adres 1] , ongedaan te maken, door dat puin te verwijderen en het te vervangen door teelaarde tot op maaiveldhoogte;
5.6.
gebiedt [partij B] hoofdelijk om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de op het perceel kadastraal bekend [plaats] L 9720 ontstane vrijgekomen ruimte(s) als gevolg van de door hen verwijderde coniferen op te vullen met teelaarde tot op maaiveldhoogte;
5.7.
machtigt [partij A] , indien en voor zover door [partij B] niet aan de geboden als vermeld onder 5.5. en 5.6, wordt voldaan, zelf datgene te bewerkstelligen waartoe
[partij B] gehouden zijn, maar niet hebben voldaan, en veroordeelt [partij B] om de noodzakelijke redelijke kosten, die zijn verbonden aan de in 5.5 en 5.6. genoemde werkzaamheden aan [partij A] te voldoen, een en ander binnen veertien dagen na overlegging van de daarmee verband houdende facturen door [partij A] aan [partij B] ;
5.8.
gebiedt [partij B] om op het perceel kadastraal bekend [plaats] L 9720
geen voertuigen te (laten) parkeren en geen (andere) obstakels te (laten) plaatsen, en veroordeelt [partij B] tot betaling van een dwangsom van € 50,- voor iedere dag dat [partij B] dit verbod overtreden, tot het maximum van € 5.000,- is bereikt;
5.9.
verklaart voor recht dat [partij B.1] eigenaresse is van de eerste en tweede verdieping van de woning, ook voor zover deze boven het woongedeelte van [partij A] op perceel
L 9720 zijn gelegen, en veroordeelt [partij A] om op het eerste schriftelijk aangetekend verzoek van [partij B.1] mee te werken aan de notariële vastlegging hiervan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat [partij A] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 2.500,-;
5.10.
verklaart dit vonnis, behoudens de verklaring voor recht, tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.12.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg-Van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2023.

Voetnoten

1.Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Tubbergen d.d. 8 mei 2012, nr I12.008222, tot vaststelling van de Beleidsregels binnenplanse afwijking bestemmingsplan Buitengebied, gepubliceerd in het Gemeenteblad van de gemeente Tubbergen , jaargang 2012, nr. 31 met uitgiftedatum 24 mei 2012.
2.Thans L 9720.
3.Factuur 1 van productie 26 bij de dagvaarding.
4.Vgl. Arrest Gerechtshof Den Bosch 9 augustus 2022 ECLI:NL:GHSHE:2022:2749.