3.2.Op 29 augustus 2003 hebben partijen met elkaar een samenlevingsovereenkomst gesloten. In die overeenkomst staat onder meer:
“(…)
GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING
Artikel 3.
1. Partijen verbinden zich naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Onder inkomen wordt te dezen verstaan het belastbare inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001, verminderd met de daarover te heffen inkomstenbelasting.
2. Het hiervoor in lid 1 bedoelde gedeelte van het inkomen of zoveel meer als partijen
wensen wordt gestort op een gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of in
een gemeenschappelijke kas. Deze gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of deze gemeenschappelijke kas wordt/worden op naam van beide partijen gesteld; zij zijn daarin ieder voor de helft gerechtigd.
(…)
3. Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning en van
zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding een geldlening is
aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke
huishouding.
Zijn bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de aflossing voor
zover deze uit de gemeenschappelijke bank- of girorekening kan worden voldaan
tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend. Voorts worden in
dat geval tot die kosten gerekend de kosten van alle gewone lasten en herstellingen
en buitengewone herstellingen als bedoeld in artikel 3:220 van het Burgerlijk
Wetboek, de zakelijke belastingen en de premie voor de opstalverzekering.
Uit deze regeling kan niet te eniger tijd door één van partijen het bestaan van een
huurverhouding worden afgeleid. (…)
GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
Artikel 6.
(…)
4. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning en/of een door hen gezamenlijk te gebruiken tweede woning, gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan zijn/haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering draagt geen rente en is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van deze overeenkomst. (…)
(TIJDELIJKE) VOORTZETTING WOONGENOT
Artikel 10.
(…)
4. Indien de woning toebehoort aan beide partijen of toebehoort aan de partij, die er niet in
blijft wonen, dient de partij die blijft wonen over gemelde periode een redelijke vergoeding te betalen. De kantonrechter kan, overeenkomstig het hiervoor bepaalde, de partij die blijft wonen gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van het betalen van vergoeding. De vergoeding zal worden vastgesteld door partijen in onderling overleg. Indien partijen het over de vergoeding niet eens kunnen worden, zullen zij deze laten bepalen door een door de kantonrechter te benoemen deskundige’.