In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 28 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de bewindvoerder van de gedaagde. De eiser, die een slaapkamer verhuurde aan de gedaagde, vorderde ontruiming van de kamer op basis van vermeende overlast en een opzegging van de huurovereenkomst. De gedaagde, vertegenwoordigd door een bewindvoerder, betwistte de claims van de eiser en voerde aan dat de opzegging nietig was omdat de wettelijke opzegtermijn niet in acht was genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde overlast en dat de opzegging van de huurovereenkomst nietig was. Hierdoor werd de vordering tot ontruiming afgewezen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, vastgesteld op € 793,00.
De procedure begon met een dagvaarding en de mondelinge behandeling vond plaats op 14 november 2023. De eiser had een kamerhuurcontract met de gedaagde, maar na klachten over overlast heeft de eiser de huurovereenkomst opgezegd. De gedaagde, die in detentie zat op het moment van opzegging, heeft de opzegging betwist. De voorzieningenrechter heeft de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat de gedaagde niet in strijd met de huurovereenkomst heeft gehandeld, en dat de opzegging niet rechtsgeldig was. De rechter benadrukte dat ontruiming een ingrijpende maatregel is en dat er voldoende zwaarwegende gronden moeten zijn om deze toe te staan. In dit geval was dat niet aangetoond, waardoor de vordering werd afgewezen.