ECLI:NL:RBOVE:2023:4938

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
10789856 \ CV EXPL 23-4333
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schorsing van ontruiming door huurder met kinderen na eerdere ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 1 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurder, aangeduid als [eiser], en de woningstichting Rentree. De huurder was eerder door de kantonrechter veroordeeld om haar gehuurde woning te ontruimen vanwege de aanwezigheid van een hennepkwekerij. De huurder ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en startte een executie kort geding om de ontruiming te schorsen, met het argument dat er nieuwe feiten waren die een uitzondering op de situatie rechtvaardigden.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van de huurder afgewezen. De rechter oordeelde dat de huurder geen spoedeisend belang had bij haar verzoek, aangezien de woning al was ontruimd en de sleutels waren ingeleverd. De voorzieningenrechter benadrukte dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van de eerdere uitspraken niet gemotiveerd was en dat er geen sprake was van een kennelijke misslag in de eerdere uitspraken van de kantonrechter. De rechter concludeerde dat de belangen van de woningstichting om haar beleid te handhaven zwaarder wogen dan de belangen van de huurder.

De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van Rentree toegewezen, die zijn begroot op € 1.011,00, inclusief wettelijke rente indien deze kosten niet tijdig worden betaald. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor huurders om hun belangen goed te onderbouwen, vooral in situaties waarin eerdere uitspraken al zijn gedaan en de uitvoerbaarheid bij voorraad is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Voorzieningenrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10789856 \ CV EXPL 23-4333
Vonnis in kort geding van 1 december 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. E. Baldan Kaya,
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING RENTREE,
te Deventer,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Rentree,
gemachtigde: mr. R. Bressers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding in kort geding met producties van 13 november 2023;
 de akte wijziging van eis van [eiser] van 15 november 2023;
 producties 1 tot en met 7 van Rentree;
 de mondelinge behandeling van 16 november 2023 waarvan de griffier aantekening heeft gemaakt;
 de spreekaantekeningen van [eiser] en Rentree.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat hij op 30 november 2023 uitspraak zal doen.

2.Waar gaat deze procedure over?

[eiser] is in een eerdere uitspraak door de kantonrechter veroordeeld om de door haar gehuurde woning van Rentree te ontruimen. [eiser] is het niet eens met de uitspraak van de kantonrechter en is daartegen in hoger beroep gegaan. Omdat de kantonrechter de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, heeft [eiser] de woning inmiddels verlaten, maar zij wil daar graag naar terug. [eiser] vindt dat er een uitzondering van toepassing is op haar situatie en is daarom dit executie kort geding gestart. De voorzieningenrechter wijst de vordering van [eiser] af en legt dit hierna uit.

3.De feiten

3.1.
Op 20 december 2022 heeft de kantonrechter in de verstekprocedure de huurovereenkomst tussen [eiser] en Rentree ontbonden en [eiser] veroordeeld om de woning aan de [adres] (hierna afgekort naar ‘de woning’) te ontruimen. [eiser] heeft het verstek op tijd gezuiverd.
3.2.
Op 18 juli 2023 heeft de kantonrechter het oordeel van 20 december 2022 op bijna alle punten bekrachtigd omdat er een hennepkwekerij op de zolder van de woning was. Dit was in strijd met de huurvoorwaarden, veroorzaakte overlast voor omwonenden en bracht een risico op (brand)gevaar en schade. De uitspraak van 18 juli 2023 is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3.
In de uitspraak van 18 juli 2023 zijn de gevolgen van de ontbinding en ontruiming voor [eiser] meegewogen met het gevolg dat de kantonrechter [eiser] in plaats van een termijn van twee weken, drie maanden de tijd heeft gegeven om een alternatieve woning te vinden voor haar en haar drie minderjarige kinderen.
3.4.
Op 24 juli 2023 heeft de deurwaarder [eiser] laten weten dat zij de woning uiterlijk 14 november 2023 moet verlaten. Op 17 oktober 2023 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 18 juli 2023.
3.5.
Op 10 november 2023 is [eiser] dit executie kort geding gestart. Een paar dagen later, op 13 november 2023, heeft [eiser] de woning ontruimd en de sleutels bij Rentree ingeleverd.

4.Het geschil

Wat vordert [eiser]?
4.1.
[eiser] vordert – na haar eis wijziging – dat de tenuitvoerlegging van de uitspraken van 20 december 2022 en 18 juli 2023 wordt geschorst en dat zij de woning mag gebruiken tot er in hoger beroep is beslist. Er is volgens [eiser] sprake van een kennelijke misslag en er zijn nieuwe feiten en omstandigheden die pas ná de uitspraak van 18 juli 2023 aan het licht zijn gekomen waardoor schorsing van tenuitvoerlegging van de uitspraken gerechtvaardigd is. [eiser] vordert ook dat Rentree de proceskosten betaalt.
Wat vindt Rentree daarvan?
4.2.
Rentree vraagt de voorzieningenrechter [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering of deze af te wijzen omdat de huurovereenkomst al op 20 december 2022 is ontbonden en [eiser] de woning inmiddels heeft ontruimd. Hierdoor heeft [eiser] volgens Rentree geen belang bij haar vorderingen. Rentree betwist dat sprake is van een kennelijke misslag en betwist ook dat er nieuwe feiten boven water zijn gekomen. Ook vordert Rentree dat [eiser] de proceskosten betaalt.

5.De beoordeling

Het belang van [eiser] bij de vordering
5.1.
Vast staat dat de huurovereenkomst op 20 december 2022 is ontbonden en [eiser] de woning op 13 november 2023 heeft ontruimd. Zij en haar drie kinderen verblijven op dit moment bij een collega van [eiser].
5.2.
Nu de woning is ontruimd en de sleutels zijn ingeleverd, is de tenuitvoerlegging van de uitspraken van 20 december 2022 en 18 juli 2023 op deze punten voltooid. Daardoor valt er niets meer te schorsen. De voorzieningenrechter wijst de vordering van [eiser] tot schorsing van de tenuitvoerlegging dan ook af. Maar zelfs als [eiser] wel een (spoedeisend) belang zou hebben gehad bij haar vorderingen, dan zou dit niet de schorsing van de tenuitvoerlegging van de vonnissen rechtvaardigen. Rentree zou ook dan niet worden verplicht de woning weer in gebruik te geven aan [eiser]. De voorzieningenrechter legt dit hierna uit.
De voorwaarden voor de schorsing van tenuitvoerlegging van een uitspraak
5.3.
Het uitgangspunt is dat een rechtelijke uitspraak die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, direct ten uitvoer kan worden gelegd, ook al is hoger beroep ingesteld.
5.4.
Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad (bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2019:2026) geldt een aantal voorwaarden voor toewijzing van een vordering om de tenuitvoerlegging van een uitspraak te schorsen. Degene die te tenuitvoerlegging van de uitspraak wil schorsen, moet kunnen aantonen dat het belang bij het behoud van de bestaande situatie tot er in hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft gekregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beslissing. Daarbij moet wel worden uitgegaan van de vaststellingen en oordelen in de uitspraak die men wil schorsen, tenzij daarin sprake is van een kennelijke juridische of feitelijke misslag.
5.5.
De zaak mag niet opnieuw inhoudelijk worden beoordeeld. Daarvoor is de procedure in hoger beroep bedoeld. Ook de kans van slagen van het hoger beroep blijft buiten beschouwing.
5.6.
Als de rechter de uitvoerbaarheid bij voorraad heeft gemotiveerd en er is geen sprake van een kennelijke misslag, moeten er feiten en omstandigheden worden aangevoerd die zich pas ná de uitspraak hebben voorgedaan of aan het licht zijn gekomen en daardoor niet konden worden meegenomen. De nieuwe feiten en omstandigheden moeten rechtvaardigen dat van de uitspraak wordt afgeweken.
Aan die voorwaarden wordt niet voldaan
5.7.
In het vonnis van 18 juli 2023 is de uitvoerbaarheid bij voorraad niet gemotiveerd. Het vonnis van 18 juli 2023 is niet gebaseerd is op een kennelijke juridische of feitelijke misslag.
5.8.
Het moet bij een kennelijke misslag gaan om een zó duidelijke vergissing in het recht of de feiten, dat het meteen te herkennen is. Daarvan is niet snel sprake, met name niet als de uitspraak op tegenspraak is gewezen.
5.9.
Volgens [eiser] is er een kennelijke misslag in het vonnis van 18 juli 2023 omdat de kantonrechter ervan is uitgegaan dat (i) de ex-man van [eiser] drie maanden toegang had tot de zolder van de woning, (ii) [eiser] wetenschap had van de hennepplantage en
(iii) er gevaar voor herhaling is.
5.10.
Dat de kantonrechter volgens [eiser] ten onrechte heeft verondersteld dat haar ex-man drie maanden toegang had tot de zolder van de woning en [eiser] zelf geen kennis had van de hennepplantage die daar aanwezig was, maakt niet dat er sprake is van een kennelijke misslag. Ook het oordeel van de kantonrechter dat er een vrees voor herhaling bestaat, rust niet op een kennelijke misslag. De kantonrechter heeft haar beslissing op deze drie punten duidelijk gemotiveerd (rechtsoverweging 5.6.). [eiser] heeft geen nieuwe argumenten aangedragen en ook geen andere gang van zaken geschetst waaruit meteen duidelijk is dat de kantonrechter zich heeft vergist. Dat [eiser] het oneens is met de beslissing, is iets anders dan dat de rechter over de feiten of het recht een evidente fout heeft gemaakt. Dat [eiser] de uitspraak onjuist vindt, zal zij in hoger beroep aan de orde moeten stellen. Dit executie kort geding mag namelijk niet worden gebruikt als een verkapt appel.
5.11.
De conclusie is dat er geen kennelijke misslag is in het vonnis van 18 juli 2023 en er ook geen sprake is van feiten of omstandigheden van daarna, die op dit moment tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Belangenafweging
5.12.
Nu er geen sprake is van een kennelijke misslag, resteert nog de vraag of het belang van [eiser] bij de mogelijkheid dat zij de woning weer mag gebruiken in afwachting van het hoger beroep, zwaarder weegt dan het belang van Rentree om haar ‘
zero-tolerance’ beleid te handhaven. De vaststelling en oordelen in de uitspraak van 18 juli 2023 vormen het uitgangspunt.
5.13.
In de belangenafweging die de kantonrechter in de uitspraak van 18 juli 2023 heeft uitgevoerd (rechtsoverweging 5.8.), zijn de omstandigheden van [eiser] expliciet aan de orde gekomen. De kantonrechter heeft opgemerkt dat [eiser] en haar drie minderjarige kinderen bij ontruiming aangewezen zijn op de crisisopvang of inwoning bij anderen. De kantonrechter heeft stilgestaan bij het feit dat de gevolgen voor [eiser] erg ingrijpend kunnen zijn en heeft hiermee rekening gehouden in de uiteindelijke beslissing door haar een langere periode voor het ontruimen van de woning te gunnen (drie maanden in plaats van twee weken). Dat [eiser], zoals zij stelt, mogelijkerwijs haar baan verliest en de kinderen niet meer naar school kunnen, is het gevolg van haar eigen niet-handelen en moet daarom voor haar eigen risico komen. De voorzieningenrechter volgt [eiser] niet in haar stelling dat zij pas op 9 november 2023 op de hoogte was van de datum voor de ontruiming. [eiser] erkent immers de telefoongesprekken die zij met Rentree en met het deurwaarderskantoor voerde waarin haar de datum van ontruiming is meegedeeld. Dat het [eiser] niet is gelukt een oplossing (voor de lange termijn) te vinden voor haar woonsituatie, geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding om de belangenafweging anders te laten uitvallen.
5.14.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat er volgens de brandweer geen brandgevaar was en dat de politie ook geen maatregelen heeft genomen. Maar zoals de kantonrechter in haar beslissing van 18 juli 2023 al heeft geschreven, is dit niet van belang. Het is het risico op overlast, (brand)gevaar en schade dat Rentree moet voorkomen. Van Rentree kan niet worden verwacht dat zij bovenop de drie maanden die [eiser] in de woning kon blijven, de woning weer aan [eiser] in gebruik geeft tot het hoger beroep is voltooid. Dat kan ten eerste lang duren, terwijl de huurovereenkomst al sinds december 2022 is ontbonden, en ten tweede zou het afdoen aan de boodschap van Rentree naar met name haar andere huurders dat een hennepkwekerij wordt getolereerd. Het belang van Rentree weegt zwaarder.
Nieuwe feiten en omstandigheden ná de uitspraak van 18 juli 2023 en noodsituatie
5.15.
[eiser] voert aan dat het ziektebeeld van haar dochter [naam] tijdens de behandeling van de bodemprocedure nog niet duidelijk was. Volgens [eiser] is dit een nieuw feit waardoor het vonnis van 18 juli 2023 moet worden geschorst. Ook maakt de gezondheidssituatie van [naam] dat er sprake is van een noodsituatie.
5.16.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat [eiser] strikt genomen geen nieuwe feiten of omstandigheden hoeft aan te voeren omdat de uitvoerbaarheid bij voorraad niet gemotiveerd is in het vonnis van 18 juli 2023. Ook in het geval dat zij deze voorwaarde wel zou moeten vervullen, is het ziektebeeld van [naam] niet aan te merken als een nieuw feit waardoor afwijking van de uitspraak van 18 juli 2023 gerechtvaardigd is.
5.17.
Uit rechtsoverweging 5.8 van het vonnis van 18 juli 2023 blijkt dat de gezondheidssituatie van de kinderen onderwerp van het debat tussen [eiser] en Rentree is geweest. In die uitspraak stelt de kantonrechter vast dat [eiser] niet voldoende heeft onderbouwd waarom er door de gezondheidssituatie van de kinderen een noodsituatie zal ontstaan. Op de mondelinge behandeling op 16 november 2023 heeft [eiser] verklaard dat de klachten van [naam] voor het eerst in 2022 speelden en sinds april 2023 zijn verergerd. De klachten waren dus al aanwezig vóór de uitspraak van 18 juli 2023. [eiser] heeft nu medische stukken in de procedure gebracht. Deze geven onderbouwing aan een situatie die vóór de uitspraak van 18 juli 2023 al aan de orde was en niet pas ná de uitspraak aan het licht is gekomen.
Conclusie
5.18.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiser] af. Omdat [eiser] ongelijk krijgt, moet zij de proceskosten van Rentree betalen. Deze kosten worden begroot op:
- Salaris van de gemachtigde € 793,00
- Voorschotten € 86,00 (griffierechten)
- Nakosten € 132,00
Totaal:
€ 1.011,00
5.19.
Rentree vordert ook de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet twee weken na de dag van deze uitspraak zijn betaald. De voorzieningenrechter wijst dit toe.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rentree begroot op
€ 1.011,00.
6.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over de proceskosten van € 1.011,00, te rekenen vanaf twee weken na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2023.