ECLI:NL:RBOVE:2023:5113

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
C/08/297742 / HA ZA 23-217
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen tot herstel van recht van overpad en noodweg tussen naburige perceeleigenaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en gedaagden, beide eigenaren van naburige percelen. Eiseres vorderde dat gedaagden een pad dat over hun perceel loopt, weer toegankelijk zou maken, zodat zij haar recreatiewoning kon bereiken. Gedaagden hadden dit pad afgesloten, wat leidde tot de vraag of er een recht van overpad was ontstaan door verjaring of dat het pad als noodweg moest worden aangewezen. De rechtbank heeft beide vragen ontkennend beantwoord.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet kon aantonen dat zij of haar rechtsvoorgangers als bezitter van een recht van overpad konden worden aangemerkt. Het gebruik van het pad door eiseres en haar familie werd door gedaagden gedoogd, maar dit leidde niet tot de conclusie dat er een erfdienstbaarheid was ontstaan. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat eiseres voldoende alternatieve routes had om haar recreatiewoning te bereiken, waardoor er geen noodzaak was voor een noodweg over het perceel van gedaagden.

De rechtbank wees de vorderingen van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten van gedaagden, die in totaal € 1.683,00 bedroegen. Dit vonnis benadrukt het belang van het aantonen van een recht van overpad en de voorwaarden waaronder een noodweg kan worden toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/297742 / HA ZA 23-217
Vonnis van 13 december 2023
in de zaak van
[eiseres], wonend in [woonplaats 1] ,
eiseres (hierna: “ [eiseres] ”),
advocaat: mr. M.L.W.J.S. Knook,
tegen

1.[gedaagde 1] , wonend in [woonplaats 2] ,

2.
[gedaagde 2], wonend in [woonplaats 3] ,
gedaagden (hierna in mannelijk enkelvoud: “ [gedaagden] ”),
advocaat: mr. W. Leistra.

1.Samenvatting

1.1.
[eiseres] en [gedaagden] zijn eigenaren van naburige percelen. [gedaagden] heeft een over zijn perceel lopend pad afgesloten dat [eiseres] gebruikte om de recreatiewoning op haar perceel te bereiken vanaf de openbare weg. [eiseres] wil dat [gedaagden] dit pad weer voor haar toegankelijk maakt. Ter beoordeling ligt voor of een recht van overpad op grond van verjaring is ontstaan en zo niet, of het pad als noodweg moet worden aangewezen. De rechtbank beantwoordt beide vragen ontkennend.
1.2.
Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot haar oordeel is gekomen (onder 5.). Eerst zal de rechtbank het verloop van de procedure weergeven (onder 2.), feiten uiteenzetten die tussen partijen niet ter discussie staan (onder 3.) en de vorderingen omschrijven (onder 4.).

2.Het verloop van de procedure

2.1.
[eiseres] heeft [gedaagden] in deze procedure betrokken bij dagvaarding van 31 mei 2023. [gedaagden] voert verweer, waartoe hij een conclusie van antwoord heeft genomen. Vervolgens hebben beide partijen nadere producties ingediend. Op 20 november 2023 is een mondelinge behandeling gehouden. Beide partijen hebben daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen. Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

3.Feiten

3.1.
Bij de beoordeling wordt uitgegaan van de volgende feiten:
i. In 2003 is [eiseres] door vererving eigenaar geworden van het perceel met recreatiewoning aan de [adres 1] . [1] In 1965 verkreeg haar vader het perceel in eigendom.
In 2008 heeft [gedaagden] het naastgelegen perceel met woning aan de [adres 2] gekocht en geleverd gekregen. [2]
Over het perceel van [gedaagden] loopt een pad dat door [eiseres] werd gebruikt om haar recreatiewoning te bereiken vanaf de openbare weg. [gedaagden] heeft dit pad in mei 2022 afgesloten door een hekwerk en een afpaling met prikkeldraad te plaatsen nabij de erfgrens tussen zijn perceel en dat van [eiseres] . Daarna heeft [gedaagden] meidoorns op het pad geplant. Ook heeft [gedaagden] de op zijn perceel aanwezige brievenbus ten dienste van de recreatiewoning van [eiseres] weggehaald.

4.De vorderingen

4.1.
[eiseres] vordert (verkort weergegeven):
  • voor recht te verklaren dat [gedaagden] door het pad over zijn perceel af te sluiten (primair) misbruik van zijn eigendomsrecht maakt, althans (subsidiair) onrechtmatig handelt;
  • [gedaagden] te gebieden om de blokkade van het pad op te heffen en om [eiseres] en genodigde bezoekers onbelemmerde toegang tot haar recreatiewoning te verlenen over het pad, en [gedaagden] te verbieden om het pad opnieuw te blokkeren, een en ander op straffe van een dwangsom;
  • [gedaagden] te gebieden de brievenbus terug te plaatsen en [eiseres] toegang tot de brievenbus te verlenen, op straffe van een dwangsom;
  • (primair) voor recht te verklaren dat op grond van bevrijdende verjaring een recht van overpad is ontstaan ten behoeve van het perceel van [eiseres] en ten laste van het perceel van [gedaagden] ; althans (subsidiair) om het pad over het perceel van [gedaagden] aan te wijzen als noodweg ten dienste van het perceel van [eiseres] , dan wel een andere noodweg aan te wijzen, en om een plek aan de noodweg aan te wijzen waar de brievenbus voor de recreatiewoning van [eiseres] moet worden geplaatst.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank zal eerst beoordelen of op grond van verjaring een erfdienstbaarheid van weg is ontstaan, dan wel of [eiseres] recht heeft op een noodweg over het perceel van [gedaagden] . Daarna zal aan de orde komen of [gedaagden] , zoals [eiseres] stelt, misbruik van recht maakt of onrechtmatig handelt door het pad over zijn perceel af te sluiten.
Geen erfdienstbaarheid van weg
5.2.
De rechtbank verwerpt het beroep van [eiseres] op de verkrijging van een recht van overpad op grond van bevrijdende verjaring.
5.2.1.
Uit de door [eiseres] aangedragen omstandigheden volgt niet dat zij of haar rechtsvoorgangers als bezitter van een recht van overpad kunnen worden aangemerkt, anders dan [eiseres] betoogt. [eiseres] en haar vader hebben zich niet zodanig gedragen dat [gedaagden] of zijn rechtsvoorganger daaruit niet anders konden afleiden dan dat zij meenden rechthebbenden van een erfdienstbaarheid van weg te zijn.
5.2.2.
[eiseres] draagt aan, onder meer, dat het pad over het perceel van [gedaagden] al sinds 1997 door haar en haar familie regelmatig werd gebruikt, gemiddeld eens per maand, om de recreatiewoning te bereiken vanaf de openbare weg; dat de vorige eigenaren van het perceel van [gedaagden] zich in 1997 tegenover haar vader bereid hebben verklaard om een recht van overpad te verlenen, en dat hoewel de erfdienstbaarheid uiteindelijk niet daadwerkelijk is gevestigd, partijen en hun rechtsvoorgangers zich sindsdien hebben gedragen alsof wel een recht van overpad bestond; dat [eiseres] in de veronderstelling verkeerde dat een erfdienstbaarheid was gevestigd toen zij haar perceel in 2003 verkreeg; dat [gedaagden] wist of behoorde te weten dat de toegangsweg naar het perceel van [eiseres] over zijn perceel loopt en door [eiseres] werd gebruikt toen hij zijn perceel in 2008 verkreeg; dat [eiseres] het gebruik van het pad sindsdien onverminderd heeft voortgezet, zonder overleg met [gedaagden] ; en dat [gedaagden] hiertegen tot mei 2023 nooit bezwaar heeft gemaakt. Daaraan voegt [eiseres] toe dat haar vader de toegangsweg in 1997 deels heeft verhard; dat de brievenbus van de recreatiewoning sinds datzelfde jaar aan het pad op het perceel van [gedaagden] heeft gestaan; dat een huisnummerbord betreffende de recreatiewoning op het perceel van [gedaagden] is geplaatst; dat zij onderhoud heeft verricht aan de begroeiing rondom de toegangsweg; en dat zij kliko’s aan de toegangsweg heeft geplaatst.
[gedaagden] voert daartegen aan, onder meer, dat het eerdere gebruik van het pad over zijn perceel door [eiseres] en haar familie enkel werd gedoogd; dat voor zover verharding is aangebracht, die zich enkel op het perceel van [eiseres] zelf bevindt en niet op zijn perceel; dat het huisnummerbord van de recreatiewoning van [eiseres] niet op zijn perceel is geplaatst maar op een van de naastgelegen percelen van derden; en dat [eiseres] ook haar kliko’s op die andere percelen neerzette.
5.2.3.
Niet ter discussie staat dat de vader van [eiseres] in 1997 aan de rechtsvoorganger van [gedaagden] heeft gevraagd om mee te werken aan de vestiging van een recht van overpad, zo stelt de rechtbank vast. Daaruit spreekt juist dat de vader van [eiseres] zich niet beschouwde als rechthebbende van een erfdienstbaarheid. Vast staat dat het gevraagde recht van overpad niet is gevestigd. Niet gesteld of gebleken is dat de vader van [eiseres] er (ten onrechte) vanuit ging dat wel een recht van overpad was ontstaan. Kennelijk lag aan zijn gebruik van het pad lag dus niet een pretentie van een aanspraak op een erfdienstbaarheid ten grondslag, maar werd dat gebruik door de rechtsvoorganger van [gedaagden] gedoogd. Alleen hierom al had de rechtsvoorganger van [gedaagden] geen aanleiding om aan te nemen dat de vader van [eiseres] de bedoeling had om zich ten aanzien van de toegangsweg eigenmachtig bevoegdheden toe te eigenen die verbonden zijn aan een recht van overpad.
5.2.4.
Dat [eiseres] zich sinds de verkrijging van haar perceel in 2003 zodanig heeft gedragen dat [gedaagden] en zijn rechtsvoorganger moesten begrijpen dat zij wel pretendeerde aanspraak te hebben op een erfdienstbaarheid van weg, kan uit hetgeen zij heeft aangedragen niet worden afgeleid. Het gebruik dat [eiseres] van het pad heeft gemaakt wijst op zichzelf niet op het bezit van een erfdienstbaarheid. Daarbij speelt mee dat [eiseres] op grond van artikel 5:22 BW in beginsel bevoegd was om het erf van [gedaagden] te betreden zolang dat erf niet was afgesloten en dit gebruik niet aan haar was verboden, verondersteld dat [gedaagden] en zijn rechtsvoorgangers hiervan geen schade of hinder ondervonden. Voor zover [eiseres] daarnaast daadwerkelijk containers op het perceel van [gedaagden] heeft geplaatst en onderhoud aan de begroeiing op diens perceel heeft verricht, wat [gedaagden] bestrijdt, volgt daaruit evenmin zonder meer dat [eiseres] zich feitelijk heeft gedragen als gerechtigde tot een recht van overpad. Tot slot wordt wegens het ontbreken van een behoorlijke toelichting voorbijgegaan aan de opmerking van [eiseres] dat zij het pad ‘indien nodig’ heeft verhard.
Geen noodweg via het perceel van [gedaagden]
5.3.
De rechtbank oordeelt dat [eiseres] geen recht heeft op een noodweg via het perceel van [gedaagden] . Niet is komen vast te staan dat het erf van [eiseres] momenteel geen behoorlijke uitweg naar de openbare weg heeft. [eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd weersproken dat, naar [gedaagden] aanvoert, de recreatiewoning van [eiseres] voldoende bereikbaar is via twee alternatieve routes.
5.4.
Ten eerste is het erf van [eiseres] toegankelijk via een pad over een aangrenzend perceel dat eigendom is van de heer [naam 1] (hierna: “ [naam 1] ”). [3]
5.4.1.
Niet ter discussie staat dat de betreffende route in 1997 op vordering van de vader van [eiseres] als noodweg is aangewezen bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. [eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd dat, naar zij betoogt, deze noodweg is vervallen.
5.4.2.
[eiseres] voert aan dat toen de noodweg over het perceel van [naam 1] werd aangewezen, haar perceel alleen via die route kon worden bereikt; dat vervolgens in datzelfde jaar de uitweg via het perceel van [gedaagden] is gecreëerd, in reactie waarop [naam 1] bij brief van zijn gemachtigde aan haar vader heeft meegedeeld dat de noodweg over zijn perceel is vervallen; dat [eiseres] en haar familie sindsdien alleen het pad over het perceel van [gedaagden] hebben gebruikt; dat een gedeelte van de weg over het perceel van [naam 1] inmiddels van de wegenlegger is gehaald, waardoor dit gedeelte geen openbare weg meer is maar tot het particuliere terrein van [naam 1] behoort; en dat [naam 1] niet bereid is om [eiseres] toegang tot zijn perceel te verlenen. Daaraan voegt [eiseres] toe dat het pad over het perceel van [naam 1] niet tot moeilijk met een auto begaanbaar is. Zij draagt daarbij aan dat het in feite om een kavelpad gaat dat regelmatig met een hek is afgesloten en waarin veel kuilen zitten. Daarnaast lopen er volgens [eiseres] kippen en schapen en staan er materialen en dergelijke, in verband met het boerenbedrijf van [naam 1] .
5.4.3.
De rechtbank is van oordeel, met [gedaagden] , dat het ontstaan van de feitelijke uitweg over diens perceel niet zonder meer tot gevolg heeft gehad dat de eerder aangewezen noodweg over het perceel van [naam 1] niet meer nodig was en daardoor is vervallen (op grond van artikel 5:57 lid 5 BW). Weliswaar werd door de rechtsvoorganger van [gedaagden] kennelijk gedoogd dat het pad over zijn perceel door [eiseres] en haar familie werd gebruikt om de recreatiewoning te bereiken vanaf de openbare weg. Maar voor [eiseres] en haar familie was niet juridisch gewaarborgd dat zij deze alternatieve toegangsweg blijvend zouden kunnen gebruiken. Om de recreatiewoning van [eiseres] te bereiken via het perceel van [gedaagden] , moet [eiseres] bovendien ook nog percelen van twee derden betreden die evenmin een erfdienstbaarheid ten behoeve van het perceel van [eiseres] hebben verleend, zo heeft [gedaagden] onweersproken aangevoerd. [4] Tot dusver ontbreekt het vereiste positieve bewijs, waarvoor het zaaien van twijfel onvoldoende is, dat de noodweg over het perceel van [naam 1] is vervallen. [5]
5.4.4.
Dat de toegangsweg over het perceel van [naam 1] feitelijk niet (meer) behoorlijk met de auto begaanbaar is, zoals [eiseres] bepleit, vindt geen steun in het ingebrachte foto- en videomateriaal. Uit het betoog van [eiseres] valt niet op te maken dat, en door welke omstandigheden, de staat van het bewuste pad zou zijn verslechterd sinds dat als noodweg werd aangewezen, terwijl [eiseres] zelf stelt dat de recreatiewoning destijds met gemotoriseerd vervoer kon worden bereikt via deze weg. [6] Van zodanige kuilvorming dat het pad niet meer op een normale manier bereden kan worden is niet gebleken. Weliswaar is aannemelijk dat het pad na (zware) regenval moeilijk(er) met de auto begaanbaar is. Maar dat geldt evenzeer voor de route over het perceel van [gedaagden] , zo heeft [eiseres] onvoldoende weersproken. Eigentijds gebruik van een recreatiewoning vereist bovendien in het algemeen niet zonder meer dat het betreffende perceel te allen tijde met de auto begaanbaar is. [7] Uit het overgelegde beeldmateriaal valt niet op te maken dat de doorgang feitelijk door de aanwezigheid van objecten of dieren wordt verhinderd. Voor zover de doorgang wel belemmerd zou worden, geldt dat [naam 1] tegenover [eiseres] gehouden is om die belemmeringen weg te nemen zolang niet komt vast te staan dat de noodweg is vervallen.
5.5.
Ten tweede is het erf van [eiseres] te bereiken via een pad over een naastgelegen perceel dat eigendom is van haar kinderen. [8]
5.5.1.
De kinderen van [eiseres] hebben het betreffende perceel in 2004 in eigendom verkregen. Vervolgens is naar eigen zeggen van [eiseres] via dit perceel een toegangsweg naar haar recreatiewoning gecreëerd vanaf de openbare weg.
5.5.2.
Deze route wordt daadwerkelijk door [eiseres] en de haren gebruikt om de recreatiewoning te bereiken sinds [gedaagden] zijn erf heeft afgesloten, zo staat niet ter discussie.
5.5.3.
[eiseres] voert aan dat de betreffende route na regenval niet meer met de auto begaanbaar is. Echter, zoals gezegd is het niet zonder meer onaanvaardbaar als de bereikbaarheid van de recreatiewoning per auto af en toe wegens regenval zou worden bemoeilijkt, de keren dat de recreatiewoning, gemiddeld eens per maand, wordt bezocht (zie 5.4.4). Bovendien heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat het bewuste pad na regenval slechter begaanbaar is dan de route via het perceel van [gedaagden] .
5.5.4.
Daarnaast bepleit [eiseres] dat haar gebruik van deze toegangsweg bezwaarlijk wordt wanneer de op het perceel van haar kinderen staande woning, die momenteel onbewoond en vervallen is, weer in gebruik wordt genomen of hun perceel aan een derde wordt overgedragen. De rechtbank gaat daaraan voorbij. Niet gesteld of gebleken is dat de kinderen van [eiseres] daadwerkelijk van plan zijn om het betreffende perceel te verkopen of daarop zelf te gaan wonen. Nog daargelaten of überhaupt bewoning op dit perceel is toegestaan, wat [gedaagden] bestrijdt.
5.5.5.
[eiseres] heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat, naar zij stelt, hulpdiensten haar recreatiewoning niet via het perceel van haar kinderen kunnen bereiken omdat de doorgang langs de genoemde leegstaande woning daarvoor te smal is. [gedaagden] heeft onweersproken aangevoerd dat de betreffende doorgang op het smalste punt 3,60 meter breed is, wat voldoende doorgang biedt voor een ambulance, en dat de opstal zo nodig ook langs de andere kant kan worden gepasseerd, waar alle ruimte is.
5.5.6.
Tot slot draagt [eiseres] als bezwaar aan dat de route niet alleen over het erf van haar kinderen loopt, maar ook voor een (klein) deel over het perceel van een derde. Echter, de route via het perceel van [gedaagden] loopt zoals gezegd eveneens over percelen van derden (zie 5.4.3).
Geen misbruik van recht of onrechtmatige daad
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] geen misbruik van recht heeft gemaakt of onrechtmatig tegenover [eiseres] heeft gehandeld door het pad over zijn erf ontoegankelijk te maken.
5.6.1.
Uitgangspunt is dat het [gedaagden] als eigenaar is toegestaan om zijn erf af te sluiten en aan [eiseres] te verbieden dat te betreden.
5.6.2.
Vast is komen te staan dat [eiseres] , anders dan zij betoogt, met betrekking tot het bewuste pad geen beroep toekomt op een erfdienstbaarheid of op een noodweg.
5.6.3.
[eiseres] heeft niet toereikend gemotiveerd dat, naar zij stelt, de afsluiting niettemin ongeoorloofd is. [eiseres] voert aan dat zij ernstig wordt benadeeld vanwege de afsluiting van de toegangsweg over het perceel van [gedaagden] , omdat zij haar recreatiewoning daardoor niet meer behoorlijk kan bereiken. Echter, de rechtbank heeft vastgesteld dat de recreatiewoning voldoende bereikbaar is via twee alternatieve routes. Het is bovendien niet zo dat [gedaagden] geen enkel redelijk belang heeft bij de afsluiting van zijn erf. Vanaf het bewuste pad kan in de serre en tuin van [gedaagden] worden gekeken, zo staat niet ter discussie, waarmee zijn privacy wordt aangetast.
Afwijzing van de vorderingen
5.7.
De vorderingen zullen worden afgewezen.
5.8.
Immers, [eiseres] beroep op de verkrijging van een recht van overpad of een noodweg over het perceel van [gedaagden] is verworpen. Ook is niet komen vast te staan dat [gedaagden] misbruik van zijn eigendomsrecht maakt of onrechtmatig handelt door het pad over zijn perceel af te sluiten. [gedaagden] is dan ook niet gehouden om het bewuste pad weer voor [eiseres] en de haren toegankelijk te maken en hen toegang te verlenen tot zijn perceel.
5.9.
De rechtbank kan ook geen noodweg over een ander perceel dan dat van [gedaagden] aanwijzen. De betreffende perceeleigenaren zijn immers geen partij in deze procedure.
5.10.
Tot slot is ook de vordering tot terugplaatsing van de brievenbus niet toewijsbaar. Voor het geval [eiseres] heeft bedoeld aan haar vordering ten grondslag te leggen dat door bevrijdende verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan waaruit volgt dat [gedaagden] de aanwezigheid van een brievenbus ten dienste van de recreatiewoning van [eiseres] op zijn perceel moet dulden, verwerpt de rechtbank die stelling. [eiseres] heeft namelijk niet behoorlijk gemotiveerd dat zij of haar rechtsvoorganger op enig moment bezitter van een dergelijke erfdienstbaarheid zijn geworden. Verder is zoals gezegd niet komen vast te staan, anders dan [eiseres] veronderstelt, dat [eiseres] recht heeft op een noodweg over het pad waaraan de brievenbus was geplaatst. Een andere grond voor de vermeende verplichting van [gedaagden] tot terugplaatsing van de brievenbus is niet gesteld.
Proceskosten
5.11.
[eiseres] zal ertoe worden veroordeeld om de proceskosten van [gedaagden] te vergoeden, aangezien zij in het ongelijk is gesteld. De proceskosten van [eiseres] worden in totaal begroot op € 1.683,00. Dit bedrag bestaat uit griffierecht van € 314,00, advocaatsalaris van € 1.196,00 (2 punten, tarief II) en nakosten van € 173,00. De nakosten worden verhoogd met € 90,00 en de kosten van de betekening van dit vonnis als [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe aan deze veroordeling voldoet en daarna betekening plaatsvindt.
5.12.
De door [gedaagden] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] om € 1.683,00 aan [gedaagden] te betalen ter vergoeding van zijn proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling, en te vermeerderen met € 90,00 en de kosten van betekening van dit vonnis als [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe aan deze veroordeling voldoet en daarna betekening plaatsvindt;
6.3.
verklaart onderdeel 6.2 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2023. (HJB)

Voetnoten

1.kadastraal bekend als Losser G 2407, 2477 en 2830.
2.kadastraal bekend als Losser G 2537.
3.kadastraal bekend als Losser G 2615 en 2616.
4.Het gaat ten eerste om het perceel kadastraal bekend als Losser G 1424 dat eigendom is van de heer [naam 2] , en ten tweede om de percelen kadastraal bekend als Losser G 215 en 1423 die eigendom zijn van de familie [naam 3] .
5.Vgl. mr. F.W.J. Meijer, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 5:57 BW
6.Zie met name randnummer 8 bij dagvaarding.
7.Vgl. HR 11-09-1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0676
8.Kadastraal bekend als Losser G 3895 en 3894.