ECLI:NL:RBOVE:2023:5115

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
08.257661.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling en mishandeling van zijn celgenoot met heet water en een glasscherf

Op 14 december 2023 heeft de Rechtbank Overijssel een 37-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De man werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en mishandeling van zijn celgenoot, waarbij hij heet water over het slachtoffer gooide en met een glasscherf in de rug stak. De feiten vonden plaats op 24 juni 2021 in Almelo, waar de verdachte en het slachtoffer samen op cel zaten. Tijdens een gesprek gooide de verdachte zonder enige aanleiding een bak met heet water over het slachtoffer, wat leidde tot tweedegraads brandwonden. Daarnaast stak hij het slachtoffer met een glasscherf, wat resulteerde in een prikwond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dat de handelingen van de verdachte een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormden. De rechtbank wees de vordering van de benadeelde partij toe, die € 3.500,00 schadevergoeding eiste, en legde de verdachte de verplichting op om deze schade te vergoeden, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.257661.21 (P)
Datum vonnis: 14 december 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de PI Alphen aan den Rijn, Maatschapslaan te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 november 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T de Munnik en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. D.M. Penn, advocaat in Maastricht, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat door de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en zijn raadsman mr. E. Düsünceli, advocaat te Arnhem, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heet water tegen het gezicht, de hals, de rug dan wel het lichaam van [slachtoffer] heeft gegooid. Primair is dit tenlastegelegd als een zware mishandeling, subsidiair als een poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als een mishandeling die zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
feit 2:[slachtoffer] heeft mishandeld, door met een glas dan wel een scherp voorwerp te steken in de rug van [slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 24 juni 2021 te Almelo aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (tweedegraads)brandwonden en/of (een) blijvend(e) litteken(s), heeft toegebracht door heet water op/tegen/over het gezicht en/of de hals en/of de rug, althans op/tegen/over het lichaam, van die [slachtoffer] te gooien;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juni 2021 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, heet water op/tegen/over het gezicht en/of de hals en/of de rug, althans op/tegen/over het lichaam van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juni 2021 te Almelo [slachtoffer] heeft mishandeld door heet water op/over/tegen het gezicht en/of de hals en/of de rug, althans op/tegen/over het lichaam van die [slachtoffer] te gooien, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten (tweedegraads)brandwonden en/of (een) blijvend(e) litteken(s) ten gevolge heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 24 juni 2021 te Almelo [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met een glas, althans met een scherp voorwerp, in/op/tegen de rug te prikken en/of te steken.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat vrijspraak moet volgen voor het onder 1 primair ten laste gelegde nu het letsel bij [slachtoffer] niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat niet zonder redelijke twijfel is vast te stellen dat verdachte opzettelijk zou hebben gehandeld, dat er geen steunbewijs is voor de verklaring van aangever en dat de verklaring van verdachte dat er sprake was van een schrikreactie niet onaannemelijk is.
3.3.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
3.3.1
Feit 1
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 24 juni 2021 zat verdachte samen met [slachtoffer] op cel in het Huis van Bewaring de Karelskamp in Almelo. Verdachte en [slachtoffer] waren in gesprek. Verdachte had een bak met heet water in zijn handen. Verdachte heeft de bak met heet water over het gezicht, de hals en de rug van [slachtoffer] gegooid. [slachtoffer] heeft ten gevolge van het hete water pijn ondervonden en tweedegraads brandwonden opgelopen aan zijn gezicht, hals en rug.
Feit 1 primair
Onder 1 primair wordt verdachte verweten dat hij [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld. Voor bewezen verklaring van zware mishandeling in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet sprake zijn van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het letsel dat door de gedragingen van de verdachte bij het slachtoffer is veroorzaakt, te weten meerdere tweedegraads brandwonden, in dit geval zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Sr oplevert. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Weliswaar is gebleken dat [slachtoffer] ten gevolge van het feit aanzienlijk lichamelijk letsel heeft opgelopen, maar niet is aannemelijk dat de aard van het letsel van dien aard is geweest dat medisch ingrijpen noodzakelijk was. Een geneeskundige verklaring over het opgelopen letsel en een nadere duiding daarvan ontbreekt in het dossier. Daarnaast waren de (brand)wonden van [slachtoffer] binnen een aantal maanden volledig hersteld.
De rechtbank acht aldus niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Feit 1 subsidiair
Onder 1 subsidiair wordt verdachte verweten dat hij heeft geprobeerd om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voor bewezenverklaring van een poging zware mishandeling is vereist dat verdachte opzet had om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De vraag die in dit verband eerst voorligt is of verdachte ten minste heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet (de lichtste opzetvariant), oftewel of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen dat [slachtoffer] door de handelingen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank overweegt dat wanneer vanaf korte afstand een bak met (kokend) heet water tegen het hoofd of de hals of het (boven)lichaam van een slachtoffer wordt gegooid, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans bestaat dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt, zoals derdegraads brandwonden, zichtschade, of ontsierende littekens op het gezicht of lichaam. Door op de wijze als hiervoor omschreven te handelen, heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, bewust aanvaard en op de koop toegenomen.
Gelet op hetgeen hier is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3.2
Feit 2
Onder 2 wordt verdachte verweten dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld door met een glas in de rug van [slachtoffer] te prikken/steken. Verdachte heeft ontkent dit feit te hebben gepleegd.
Zoals hiervoor onder 3.3.1 reeds vastgesteld zaten verdachte en [slachtoffer] op 24 juni 2021 gezamenlijk op cel in de Karelskamp in Almelo. Kort na het gebeuren heeft [slachtoffer] tegen twee verbalisanten verteld dat verdachte een glazen plaat uit de magnetron heeft gehaald, deze plaat aan scherven heeft gegooid, een van de glasscherven voor de helft heeft omwikkeld met een blauwe vaatdoek en dat verdachte vervolgens hiermee [slachtoffer] in de rug heeft gestoken. Op de rug van [slachtoffer] was een prikwond zichtbaar. In de bovenkleding en op de riem van [slachtoffer] zijn bloedvlekjes aangetroffen. In een zak in de prullenbak op de cel van verdachte en [slachtoffer] is een puntig stuk glas aangetroffen, zijnde een onderdeel van een gebroken magnetronplaat, met vlak daarnaast een opgerolde blauwgekleurde doek. De glasscherf is samengevoegd met en paste in de blauwe doek. De overige scherven van de verbroken magnetronplaat zijn aangetroffen in een afzonderlijke vuilniszak onder voornoemde zak.
De rechtbank stelt vast dat de kort na het gebeuren afgelegde, gedetailleerde verklaring van [slachtoffer] steun vindt in zowel de geconstateerde prikwond, de op de kleding en riem van [slachtoffer] aangetroffen bloedvlekjes, als ook in de op cel aangetroffen glasscherf en blauw gekleurde doek.
De rechtbank is op grond van de hiervoor uiteengezette omstandigheden, van oordeel dat verdachte met een stuk glas in de rug van [slachtoffer] heeft gestoken.
Voor bewezen verklaring van mishandeling in de zin van artikel 300 Sr moet voorts sprake zijn van opzettelijk toebrengen van lichaamspijn of lichamelijk letsel.
Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand, als gevolg van het op voornoemde wijze steken met een scherpe glasscherf op het lichaam, lichamelijk letsel oploopt, aanmerkelijk te noemen. De rechtbank is van oordeel dat de handeling van verdachte zozeer gericht is geweest op het toebrengen van lichamelijk letsel bij [slachtoffer] dat gezegd kan worden dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair
hij op 24 juni 2021 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, heet water op/tegen/over het gezicht en de hals en de rug van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 24 juni 2021 te Almelo [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met een glas in/op/tegen de rug te prikken of te steken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 300 en 302 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf: poging tot zware mishandeling;
feit 2
het misdrijf: mishandeling.

5.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat sprake is van putatief noodweerexces, nu verdachte angstig was voor aangever en verdachte het idee had dat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door de aangever.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de omstandigheid die de raadsman aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, te weten dat verdachte angstig was voor aangever, niet aannemelijk is geworden. Zelfs al zou verdachte angstig zijn geweest voor aangever, dan levert dit niet zonder meer een situatie op waarin de verdachte abusievelijk en verschoonbaar heeft kunnen menen dat een noodzaak om zichzelf te verdedigen bestond. De rechtbank verwerpt het verweer.
Voor zover de raadsman met de laatste zinsnede doelt op noodweer, dan wel een noodweer exces verweer voert, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier blijkt dat verdachte en aangever gezamenlijk al enige tijd op cel aanwezig waren, als ook dat zij rustig met elkaar in gesprek waren en dat verdachte zonder aanleiding en voor [slachtoffer] uit het niets de bak met heet water gooide. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat een beroep op noodweer(exces) reeds daarom al niet slaagt.
Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging gevorderd van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, niet gemaximeerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat geen sprake is van een stoornis bij verdachte en dat een maatregel van terbeschikkingstelling, al dan niet voorwaardelijk, daarom niet aan de orde is.
De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat kan worden volstaan met een straf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling en mishandeling van zijn toenmalige celgenoot [slachtoffer] . Tijdens een rustig gesprek in hun gedeelde cel heeft verdachte uit het niets zijn celgenoot overgoten met kokend heet water en gestoken met een in een doek gewikkelde glasscherf. Door zo te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Het gebeuren heeft naast meerdere brandwonden en een steekwond, voor [slachtoffer] ook psychisch nadelige gevolgen gehad, zoals ook door [slachtoffer] ter terechtzitting is verwoord. De rechtbank houdt verdachte hiervoor verantwoordelijk.
De Justitiële documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 9 oktober 2023. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor gewelds- en vermogensfeiten.
De rechtbank heeft daarbij, conform het bepaalde in artikel 63 Sr, eerdere veroordelingen van verdachte in rekening gebracht, te weten:
- het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 20 december 2021, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden;
- het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 1 december 2021, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.
- het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 augustus 2022, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 dagen.
De deskundigenrapportages
Over verdachte is door deskundigen een aantal rapportages uitgebracht.
- de rapportage van het PBC
Uit de pro justitia rapportage van 13 oktober 2023 die door C.J.J.C.M. van Gestel, psychiater en P.G. Smits, klinisch psycholoog is opgemaakt naar aanleiding van het verblijf van verdachte in het PBC, en een aanvullend schrijven van 21 november 2023, volgt onder meer het volgende.
Verdachte wilde niet meewerken aan de PBC-observatie. Op basis van een verslag van de PBC-groepsobservatie en een beperkt forensisch milieuonderzoek is samen met het (omvangrijke) straf- en penitentiair dossier enig beeld van verdachte verkregen. Niet kan worden gekomen tot een precieze diagnostische conclusie, maar in de beschikbare informatie worden voldoende gronden gezien voor vaststelling van een gebrekkige ontwikkeling bij verdachte. Deze gebrekkige ontwikkeling, die een langdurige ontstaansgeschiedenis heeft, bestond ook ten tijde van het ten laste gelegde.
Vast te stellen is een patroon van disfunctionele gedragingen al vanaf de jeugd, met name van allerlei norm- en grensoverschrijdend, agressief en/of crimineel gedrag dat heeft geleid tot jaren van detentie en mede daardoor tot het volledig vastlopen van verdachte op alle levensgebieden. Verdachte heeft nauwelijks scholing gehad, nauwelijks werkervaring opgedaan, geen langdurige intieme relaties gehad en heeft nooit zelfstandig gefunctioneerd. In classificerende zin kan worden gesproken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Reactie op autoriteit of worden aangesproken op gedrag, angst en achterdocht of het bereiken van eigen doelen, worden gezien als gronden voor de naar voren komende agressie bij verdachte. De neiging tot het ontregelen van de omgeving wordt gezien als een vorm instrumentele agressie.
Op basis van de beschikbare informatie kan niet worden gekomen tot een hypothese over de mate van doorwerking van de gebrekkige ontwikkeling in het ten laste gelegde. Omdat verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek kon geen gestructureerde risicotaxatie tot stand komen en kan geen uitspraak worden gedaan over het recidiverisico.
Onderzoekers kunnen vanwege het vorenstaande geen passend interventieadvies geven.
Wel is geconstateerd dat behandeling in een vrijwillig of drangkader (zoals bijzondere voorwaarden of een ISD-maatregel) tot op heden weinig resultaat heeft opgeleverd. Uit de opgetekende levensloop blijkt dat betrokkene zich zelden voor langere tijd aan hem opgelegde voorwaarden heeft gehouden.
- de reclasseringsrapportage
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de reclasseringsrapportage van 27 maart 2023 opgemaakt door J. Mertens van Inforsa. Hieruit volgt onder meer het volgende.
Het psychosociaal functioneren van verdachte ligt vermoedelijk ten grondslag aan het delictgedrag. Er is geen actuele diagnostiek beschikbaar. Wel is sprake van ernstige gedragsproblematiek, problematische en antisociale gedragingen vanaf jonge leeftijd en veelvuldig contact met politie en justitie en ernstige verslavingsproblematiek. Interventies hebben geen effect gesorteerd en er is sprake van een ongemotiveerde en recalcitrante houding. Tweemaal is een ISD-maatregel opgelegd en alle reclasseringstoezichten zijn voortijdig negatief geretourneerd. Tijdens detentie zijn sancties opgelegd wegens middelengebruik, onheuse bejegening en het pogen tot binnensmokkelen van contrabande door bezoek. Beschermende factoren zijn niet waargenomen.
Het recidiverisico alsook het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat op hoog.
Er worden geen mogelijkheden gezien om met interventies of met toezicht de risico’s te beperken of gedrag te veranderen. Het advies is oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden en het doen van onderzoek naar de mogelijkheid van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging of met voorwaarden.
De rechtbank deelt de bevindingen en conclusies van de deskundigen, zoals hiervoor zijn uiteengezet.
Verdere strafmaatoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank zal daarom aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Hoewel de deskundigen vanwege de weigerachtige houding van verdachte niet tot gedetailleerde conclusies konden komen, acht de rechtbank zich op basis van de aanwezige rapportages voldoende voorgelicht ten aanzien van de persoon van verdachte en de wenselijkheid of noodzakelijkheid van behandeling. De gebrekkige ontwikkeling, de antisociale persoonlijkheidsstoornis, het patroon van disfunctionerende gedragingen, de ernstige verslavingsproblematiek en het hoge recidiverisico op gewelddadig gedrag, als ook de conclusie van de deskundigen dat behandelingen in een vrijwillig of drangkader weinig effect hebben gesorteerd en dat verdachte zich zelden voor langere tijd aan hem opgelegde voorwaarden heeft gehouden, maken naar het oordeel van de rechtbank een behandeling binnen het dwingende kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de maatregel ex artikel 37a Sr is voldaan. Poging tot zware mishandeling is een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Bij verdachte bestond blijkens de rapportages van de gedragsdeskundigen ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een persoonlijkheidsstoornis. Verder eist de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank aan verdachte opleggen de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Volgens artikel 38d, eerste lid, Sr geldt de terbeschikkingstelling voor de tijd van twee jaren. Nu de maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon of personen, is sprake van een terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 38e Sr en kan de totale duur van de op te leggen maatregel een periode van vier jaren te boven gaan.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] (vertegenwoordigd door mr. E. Düsünceli) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert, blijkens de conclusie, verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.500,00 (drieduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade betreft immateriële schade en is onderverdeeld in twee delen, te weten € 1.000,00 wegens fysieke schade en € 2.500,00 wegens psychische schade.
Als vergoeding voor de gemaakte proceskosten is een bedrag van € 4.025,00 gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de vordering geheel moet worden toegewezen te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard, nu de gevraagde bedragen niet passen bij de ernst van het letsel en de vordering onvoldoende met stukken is onderbouwd. De raadsman heeft aangevoerd dat de proceskosten niet toewijsbaar zijn nu een vergoeding naar liquidatietarief kan worden geboden voor de verrichte handelingen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De gevorderde schade betreft immateriële schade.
Kader toewijzing immateriële schade
Artikel 6:106, aanhef en sub b, van het Burgerlijk Wetboek geeft drie categorieën waarin een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen smartengeldvergoeding, namelijk indien verdachte het oogmerk had tot toebrengen van de schade (a), indien sprake is van aantasting in de persoon (b) of indien sprake is van aantasting van de nagedachtenis van een overledene (c). Onder sub b vallen drie verschijningsvormen; lichamelijk letsel (1), aantasting van eer en goede naam (2) en aantasting in de persoon op andere wijze (3). Voor toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op punt 3 is het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Geestelijk letsel levert in het algemeen pas een aantasting in de persoon op zoals bedoeld in artikel 6:106 BW indien bij het slachtoffer sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het moet in elk geval gaan om ‘naar objectieve maatstaven’ vast te stellen psychische klachten ontstaan in verband met de omstandigheden van het geval. Een enkel psychisch onbehagen of zich gekwetst voelen is daarvoor onvoldoende. Een uitzondering hierop kan worden aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer.
De overwegingen van de rechtbank
Namens de benadeelde is aangevoerd dat [slachtoffer] nadelige fysieke gevolgen heeft ondervonden, te weten lichamelijk letsel in de zin van meerdere tweedegraads brandwonden en een oppervlakkige steek/prikwond en daarnaast nadelige psychische gevolgen.
In deze zaak is aldus sprake van aantasting in de persoon in de verschijningsvorm lichamelijk letsel en van aantasting in de persoon op andere wijze.
- aantasting in de persoon in de zin van lichamelijk letsel
Dat [slachtoffer] ten gevolge van de handelingen van verdachte fysieke schade heeft opgelopen in de zin van tweedegraads brandwonden en een steek/prikwond staat vast.
- aantasting in de persoon op andere wijze
De rechtbank is van oordeel dat een vergoeding van immateriële schade ook kan worden toegekend in verband met de aard en ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer. De bewezen verklaarde feiten vormen een dusdanig ernstige inbreuk op een fundamenteel recht (i.c. de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde) dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze moet worden beschouwd.
De rechtbank overweegt dat er twee grondslagen zijn voor het toekennen van immateriële schade, die schade stelt de rechtbank naar billijkheid vast op €3.500,--. De rechtbank zal de vordering toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2021 tot aan de dag van voldoening.
- de kosten van rechtsbijstand
De benadeelde partij heeft een bedrag gevorderd van € 4.025,00 aan proceskosten voor de rechtsbijstand van zijn advocaat, onder verwijzing naar de factuur van 29 november 2023 met het overzicht van de verrichtingen.
De rechtbank overweegt dat de kosten van rechtsbijstand niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in art. 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), maar als proceskosten. Ingevolge artikel 532 (592a oud) Sv dient de rechter in zijn uitspraak ook te beslissen over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken zijn. Een redelijke uitleg van voornoemd artikel brengt met zich dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures te weten het zogenoemde liquidatietarief. In voorkomende gevallen kan van dit uitgangspunt worden afgeweken en kunnen de werkelijk gemaakte kosten (deels) worden vergoed.
De rechtbank overweegt dat de raadsman van de benadeelde, mr. Düsünceli, schriftelijk en ter zitting van 30 november 2023 mondeling heeft gemotiveerd waarom van het uitgangspunt zou moeten worden afgeweken. De verrichtingen van de raadsman zijn in de overgelegde factuur van 29 november 2023 gespecificeerd uiteengezet. De rechtbank acht voorts van belang dat, zoals ook toegelicht is door de raadsman, sprake is van een bijzonder verloop van deze zaak, dat de opgetreden vertraging in het strafproces niet aan de benadeelde partij is te wijten, dat de benadeelde en zijn raadsman telkens ter zitting aanwezig zijn geweest en dat de benadeelde tijdens een van de zittingen als getuige is gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de opgevoerde kosten niet onnodig gemaakt. Hierbij neemt de rechtbank mee dat in de ingediende factuur in de gemaakte kosten reeds een matiging is doorgevoerd. In het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van het uitgangspunt en het volledige bedrag aan gevorderde proceskosten ad € 4.025,00 toe te wijzen.
De rechtbank zal daarom verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en tot op heden begroot op € 4.025,00.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door feit 1 subsidiair is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 45 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36f, 37b, 45, 57, 300 en 302 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiairhet misdrijf: poging tot zware mishandeling;
feit 2het misdrijf: mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair en onder 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegd;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 3.500,00 (zegge: drieduizendvijfhonderd euro) (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feiten 1 subsidiair en 2): van een bedrag van € 3.500,00 (zegge: drieduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 4.025,00 (zegge: vierduizendvijfentwintig euro), alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.500,00, (zegge: drieduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 45 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. D.K. ten Cate, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockotter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2023.
Mr. Jordaans is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021291448. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 24 juni 2021, zakelijk weergegeven voor zover inhoudende, pagina 3 en map fotobladen pagina 5 - 8:
Ik zit samen met [verdachte] in een cel. Hij had een scherp voorwerp. Dat scherpe voorwerp is een stuk glas van een magnetronschaal. Ik zag dat hij er een handvat aangemaakt had. Hij had om het handvat een vaatdoek gedaan.
Opeens gooide hij een bak heet water over mij heen. Ik voelde een hevige pijnscheut over mijn wang, hals en nek en een deel van mijn rug. Het voelde alsof mijn huid in de brand stond. Ik zag dat de huid losliet en dat er vellen hingen. Dit deed mij heel erg pijn.
2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 april 2023 voor zover het verhoor als getuige van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende:
Ik zat samen met de verdachte in de cel. Ik lag eerst op bed. Ik had het onderste bed. Ik ben op de rand van het bed gaan zitten. De verdachte zat tegenover mij aan het bureau. Wij waren in gesprek. Uit het niets heeft hij heet water naar mij gegooid. Er was geen enkele aanleiding om dit te doen. Het water zat in een zwarte bak. Hij maakte een beweging en ik heb mijn lichaam zijwaarts bewogen. Ik heb het hete water over mij heen gekregen. Het kwam in mijn gezicht terecht. Ik zat toen met mijn rug naar verdachte toe waarna hij mij in mijn rug heeft gestoken. Hij had mij verteld dat hij een mes in zijn handen verborgen hield om zich te verweren.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 26 juni 2023 zakelijk weergegeven voor zover inhoudende, pagina 10 – 11:
Toen wij bij het slachtoffer kwamen, zagen wij, dat de rechterzijde van zijn gezicht, zijn hals, nek en rechter schouder in het verband waren gepakt.
Wij, verbalisanten, spraken met het slachtoffer. Het bleek te gaan om de heer [slachtoffer] .
Zijn celgenoot bleek later te zijn, de heer [verdachte] .
[slachtoffer] verklaarde dat [verdachte] vandaag kokend water over hem heen had gegooid en hem met een scherp voorwerp in de rug had gestoken.
[slachtoffer] verklaarde ook gestoken te zijn. [verdachte] zou de glazen (draai) plaat uit de magnetron hebben gehaald en deze kapot hebben gegooid. Hierop waren glasscherven ontstaan. Hij zou één van deze scherven voor de helft in een blauwe vaatdoek hebben gewikkeld, zodat hij zichzelf niet zou snijden.
4.
Het proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict van 29 juni 2023, zakelijk weergegeven voor zover inhoudende, pagina 17 – 19:
bevindingen onderzoek kleding slachtoffer
Wij hebben de kleding daar onderzocht en zagen op de broeksriem een bloedvlek. In de bovenkleding hebben wij behoudens enkele bloedvlekjes geen perforatie waargenomen.
onderzoek cel E19
In de bovenste vuilniszak zagen wij een blauw doekje welke was gevouwen en dichtgebonden met een wit stuk textiel. Nagenoeg naast het blauwe doekje zagen wij een glasscherf liggen (zie foto 5 tot 7). Dit betrof het enige stuk glas in dezelfde zak waar het blauwe doekje in werd aangetroffen. In de vuilniszak eronder vonden wij de overige restanten glasscherven, vermoedelijk van de verbroken schaal uit de magnetron.
Samenvatting
Interpretatie bevindingen:
Het steekwapen waar het slachtoffer over sprak zou naar onze mening de in het blauwe doekje gewikkelde glasscherf geweest kunnen zijn. Deze scherf lag in het afval bij het doekje, de overige scherven waren afzonderlijk verpakt.
5.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 25 juni 2021, zakelijk weergegeven voor zover inhoudende, pagina 42 - 43:
Op 24 juni 2021 was ik op cel.
Ik had de zwarte bak met heet water nog vast. (…) Dit water kwam over mij en hem (de rechtbank leest: [slachtoffer] ) heen.
Ik weet dat er een magnetronschaal kapot is gegaan.