ECLI:NL:RBOVE:2023:5192

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
C/08/306375 / KG ZA 23-263
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan splitsing en doorhaling hypotheek na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een geschil tussen voormalige echtelieden over de splitsing van een pand en de doorhaling van een hypotheek. De vrouw, eiser, heeft een bedrijfspand met bovenwoning in eigendom en vordert de medewerking van de man, gedaagde, aan de splitsing van het pand, zodat zij het bedrijfsgedeelte kan verkopen. De man heeft een recht van tweede hypotheek op het pand en is bezorgd dat hij onvoldoende zekerheid overhoudt na de splitsing.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw een spoedeisend belang heeft, aangezien zij voor 1 januari 2024 een financiering van haar horecazaak moet inlossen. De rechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de vrouw toewijsbaar zijn, omdat de waarde van de bovenwoning de restantschuld aan de Rabobank en de man overstijgt. De man heeft niet kunnen onderbouwen dat de splitsing van het pand zijn zekerheid in gevaar brengt.

De voorzieningenrechter heeft de man veroordeeld om binnen een dag na betekening van het vonnis zijn toestemming te verlenen voor de splitsing van het pand en om medewerking te verlenen aan het opstellen van een royementsverklaring. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 15 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/306375 / KG ZA 23-263
Vonnis in kort geding van 15 december 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. K.M. Wientjes te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.Inleiding

1.1.
[eiser] heeft een bedrijfspand met bovenwoning aan de [adres] in eigendom. [gedaagde] heeft een recht van tweede hypotheek op dit pand. [eiser] wil het bedrijfsgedeelte van het pand verkopen. Daarvoor is het nodig om het pand te splitsen en vervolgens de hypotheek op het bedrijfsgedeelte door te halen. In dit kort geding vraagt [eiser] de voorzieningenrechter onder meer om [gedaagde] te veroordelen om hieraan mee te werken.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de aanvullende producties van [eiser],
- de mondelinge behandeling van 12 december 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op 27 september 2001 in gemeenschap van goederen gehuwd. Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op 18 september 2019.
3.2.
Partijen hebben afspraken gemaakt over de verdeling van de gemeenschap van goederen. Het gaat daarbij onder andere over een pand aan de [adres], de daarmee samenhangende hypothecaire geldlening, de aandelen van een bv en de activa en passiva van een ontbonden vof. De afspraken zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst die op 24 april 2020 door partijen is ondertekend.
3.3.
Op 7 augustus 2020 is op basis van de vaststellingsovereenkomst een akte van verdeling opgesteld.
3.4.
Het pand aan de [adres] (hierna ook: het pand) betreft een bedrijfspand ([nummer 1]) met bovenwoning ([nummer 2]). Het pand en de aandelen in de bv zijn aan [eiser] toegedeeld.
3.5.
[eiser] is overbedeeld. Nadat zij een bedrag ineens aan [gedaagde] had voldaan en er een schuld van [gedaagde] aan [eiser] was verrekend, was [eiser] nog een bedrag van € 215.000,00 aan [gedaagde] verschuldigd. Partijen hebben afgesproken dat [eiser] dit bedrag plus 2% rente in 118 maanden aan [gedaagde] zal voldoen. [eiser] is daarom maandelijks een bedrag van € 2.006,84 aan rente en aflossing aan [gedaagde] verschuldigd.
3.6.
Op het pand is een recht van eerste hypotheek ten behoeve van de Rabobank gevestigd. Er is op dit moment nog een restantschuld van € 183.000,00.
3.7.
[gedaagde] heeft een recht van tweede hypotheek op het pand. De hypothecaire inschrijving daarvan is € 215.000,00. De restantschuld van [eiser] aan [gedaagde] bedraagt € 138.740,08.
3.8.
[eiser] heeft een horecazaak in [plaats], genaamd [bedrijf]. Die zaak is gefinancierd met een bedrijfsfinanciering bij de Rabobank. De financiering moet voor 1 januari 2024 worden ingelost. De openstaande schuld bedraagt op die datum € 299.312,00.
3.9.
[eiser] heeft het bedrijfsgedeelte van het pand aan de [adres] verkocht voor een bedrag van € 300.000,00. In het voorlopig koopcontract staat dat de akte van levering op uiterlijk 30 januari 2023 zal worden gepasseerd.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] zal veroordelen om binnen een dag na betekening van het vonnis zijn toestemming te verlenen voor de splitsing van het pand aan de [adres], in die zin dat de benedenwoning/bedrijfsruimte wordt afgesplitst van de bovenwoning ([nummer 2]),
II. [gedaagde] zal veroordelen om binnen een dag na betekening van het vonnis zijn medewerking te verlenen aan het opstellen en ondertekenen van een royementsverklaring, waarvan onderdeel uitmaakt de verklaring dat er onder de hypotheekstelling niets te vorderen is,
III. zal bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking van [gedaagde] als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW, als [gedaagde] niet voldoet aan het gevorderde onder I en II;
IV. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente hierover indien deze kosten niet binnen veertien dagen na het vonnis worden voldaan.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Toetsingskader
5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
Spoedeisend belang
5.2.
Het spoedeisend belang volgt uit het feit dat [eiser] onbetwist heeft gesteld dat zij voor 1 januari 2024 de financiering van haar horecazaak, [bedrijf] in [plaats], bij de Rabobank moet inlossen. Zij heeft deze middelen niet beschikbaar en heeft daar de opbrengst van de verkoop van de bedrijfsruimte aan de [adres] voor nodig. Om het bedrijfsgedeelte te kunnen verkopen, is het nodig om dit gedeelte formeel te splitsen van de bovenwoning. Omdat [gedaagde] een recht van tweede hypotheek heeft op het gehele pand, moet hij toestemming geven voor de splitsing. Ook is medewerking nodig voor het doorhalen van de hypotheek op het bedrijfsgedeelte.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
5.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het gevorderde voor toewijzing in aanmerking komt en licht dat als volgt toe.
5.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat hij geen medewerking aan de verkoop van het bedrijfsgedeelte van het pand wil verlenen, omdat hij bang is dat hij hierdoor onvoldoende zekerheid overhoudt. De voorzieningenrechter overweegt hierover het volgende.
5.5.
Uit het taxatierapport blijkt dat de waarde van de bovenwoning de restantschuld van [eiser] aan de Rabobank van € 183.000,00 en aan [gedaagde] van € 138.740,08 in ruime mate overstijgt. In het taxatierapport is de woning namelijk op € 470.000,00 getaxeerd. Het taxatierapport is weliswaar enigszins gedateerd omdat het in 2021 opgesteld is, maar [gedaagde] heeft niet onderbouwd dat de bovenwoning nu minder waard is dan in 2021, laat staan zoveel minder dat er na verkoop van het bedrijfsgedeelte onvoldoende zekerheid overblijft. Hij heeft zijn stelling dat de splitsing van het pand de waarde van de woning (in die mate) drukt niet aan de hand van nadere gegevens aannemelijk kunnen maken. In dit verband acht de voorzieningenrechter ook van belang dat de Rabobank ook op basis van het taxatierapport uit 2021 heeft ingestemd met splitsing van het pand en royement van de hypotheek op het bedrijfsgedeelte.
5.6.
Vanwege het hiervoor overwogene en gelet op het feit dat [gedaagde] in de loop van de mondelinge behandeling heeft aangegeven de vordering niet langer te betwisten, concludeert de voorzieningenrechter dat de vorderingen van [eiser] moeten worden toegewezen. Daarbij zal expliciet worden bepaald dat de royementsverklaring alleen ziet op het bedrijfsgedeelte.
Proceskosten
5.7.
[eiser] heeft veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten gevorderd. De voorzieningenrechter ziet echter onvoldoende aanwijzingen om af te wijken van het uitgangspunt dat wanneer partijen een affectieve relatie hebben gehad en het geschil uit de afwikkeling van die relatie voortvloeit, de proceskosten worden gecompenseerd. De voorzieningenrechter zal dan ook bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen een dag na betekening van dit vonnis zijn toestemming te verlenen voor de splitsing van het pand aan de [adres], in die zin dat de benedenwoning/bedrijfsruimte ([nummer 1]) wordt afgesplitst van de bovenwoning ([nummer 2]),
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen een dag na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan het opstellen en ondertekenen van een royementsverklaring voor het hypotheekrecht dat na de splitsing op de bedrijfsruimte rust, waarvan onderdeel uitmaakt de verklaring dat er onder de hypotheekstelling van de bedrijfsruimte niets te vorderen is,
6.3.
bepaalt dat dit vonnis op grond van het bepaalde in artikel 3:300 lid 1 BW in de plaats treedt van de vereiste medewerking van [gedaagde], als [gedaagde] niet voldoet aan de veroordelingen onder r.o. 6.1 en 6.2,
6.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2023.