ECLI:NL:RBOVE:2023:5237

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
ak_22_2113
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rijgeschiktheid van eiser voor de categorieën C en CE en de motivering van het bestreden besluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de algemeen directeur van het CBR beoordeeld. Eiser, die lijdt aan Diabetes Mellitus type 2 en insuline gebruikt, heeft een gezondheidsverklaring ingediend voor de verlenging van zijn rijbewijs. Het CBR heeft op 22 september 2022 besloten dat eiser rijgeschikt is voor de categorieën C en CE voor een periode van drie jaren en twee maanden, te rekenen vanaf de datum van afgifte van de rijgeschiktheidsverklaring. Eiser is het niet eens met deze einddatum en stelt dat de geldigheid van de rijgeschiktheid pas zou moeten ingaan na het aflopen van zijn huidige rijbewijs op 1 januari 2023.

De rechtbank heeft op 20 november 2023 de zaak behandeld en oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de rijgeschiktheidsverklaring direct ingaat na afgifte, maar is van mening dat verweerder niet voldoende heeft onderbouwd waarom er geen coulancetermijn van drie maanden en acht dagen kan worden gehanteerd. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigt het besluit van 15 november 2022. Verweerder wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/2113

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de algemeen directeur van het CBR, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.M. Wolvekamp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder over de rijgeschiktheid van eiser voor zover deze rijgeschiktheid voor motorvoertuigen van de categorieën C (vrachtwagenrijbewijs) en CE (vrachtwagenrijbewijs met aanhanger) is vastgesteld voor een periode van drie jaren en twee maanden, gerekend vanaf het moment van afgifte van de rijgeschiktheidsverklaring.
1.1.
Met het – onder 1 bedoelde – bestreden besluit van 15 november 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het eerdere besluit omtrent de einddatum van de rijgeschiktheidsverklaring gebleven.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep bij de rechtbank ingesteld. Daarna heeft verweerder op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

De feiten

2. Eiser heeft Diabetes Mellitus type 2 en gebruikt daarvoor insuline.
3. Eiser heeft een gezondheidsverklaring ingediend voor het verlengen van zijn rijbewijs. Verweerder heeft de ontvangst hiervan bevestigd en eiser verwezen naar twee keurende artsen, onder wie een internist.
4. Op 22 augustus 2022 heeft verweerder het rapport ontvangen van de internist. De internist adviseert een geschiktheidsverklaring af te geven voor een periode van vijf jaren voor wat betreft groep 1 (rijbewijs categorieën A/B/E/T) en een periode van drie jaren voor wat betreft groep 2 (rijbewijs categorieën C/D).
5. Bij besluit van 22 september 2022 heeft verweerder eiser rijgeschikt verklaard voor een periode van vijf jaren voor de rijbewijzen B, BE en T en een periode van drie jaren en twee maanden voor de rijbewijzen C en CE. Deze periodes beginnen te lopen vanaf de datum van dit besluit.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of verweerder de periode van de rijgeschiktheidsverklaring voor de rijbewijzen C en CE terecht heeft vastgesteld op drie jaren en twee maanden, gerekend vanaf het moment van afgifte van de verklaring. Ze doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe ze tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de periode van de rijgeschiktheid pas dient in te gaan na het aflopen van de geldigheid van zijn rijbewijs op 1 januari 2023, in plaats van na het afgeven van de rijgeschiktheidsverklaring op 22 september 2022, omdat hij op deze manier de geldigheid van zijn huidige rijbewijs voor enige tijd ‘verliest’. Omdat de door verweerder verleende rijgeschiktheidsverklaring afloopt op 22 november 2025, in plaats van op 31 december 2025, dient eiser in de toekomst één maand en acht dagen eerder over een nieuwe rijgeschiktheidsverklaring te beschikken om zijn rijbewijs te kunnen verlengen.
9. Verweerder heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat dwingendrechtelijke bepalingen voorschrijven dat de rijgeschiktheidsverklaring dient in te gaan op het moment dat deze verklaring is afgegeven, en dat verweerder de geldigheidsduur van de verklaring op basis van de coulanceregeling niet langer dan met twee maanden kan verlengen.
10. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de periode van de rijgeschiktheid direct dient in te gaan na de vaststelling van de rijgeschiktheid en gelijktijdige afgifte van de daarop betrekking hebbende verklaring. Uit artikel 103, eerste lid, aanhef en onder a, van het Reglement rijbewijzen volgt dat verweerder de geschiktheid zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken, registreert na ontvangst van de bevindingen van de arts(en). De beoordeling die verweerder maakt, vindt plaats op basis van actuele medische informatie van dat moment. Het zou daarom niet logisch zijn de periode van rijgeschiktheid pas ruim drie maanden later, namelijk pas op 1 januari 2023, te laten ingaan dan het moment waarop de rijgeschiktheidsverklaring is afgegeven.
11. De rechtbank volgt verweerder echter niet in diens standpunt dat dwingendrechtelijke bepalingen voorschrijven dat de geschiktheidstermijn niet langer verlengd kan worden dan met twee maanden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verweerder heeft nagelaten stukken te overleggen waaruit een beleid of een vaste gedragshandeling ten aanzien van de mogelijk te betrachten coulance blijkt. Verweerder heeft ook geen enkel stuk overgelegd waaruit een dwingendrechtelijk regime ten aanzien van het coulancebeleid blijkt. De verklaring van verweerder ter zitting dat dit coulancebeleid een onderlinge afspraak is tussen de regelgever (die het Reglement rijbewijzen heeft vastgesteld) en verweerder, acht de rechtbank onvoldoende.
12. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom er in dit geval geen coulancetermijn van drie maanden en acht dagen kan worden gehanteerd. Het bestreden besluit berust daardoor niet op een deugdelijke motivering en is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder dient deugdelijk te motiveren waarom eiser niet op basis van het coulancebeleid rijgeschikt voor de rijbewijzen C en CE kan worden verklaard voor een periode van drie jaren, drie maanden en acht dagen, gerekend vanaf 22 september 2022.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiverings-beginsel uit artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en draagt verweerder op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor, in overeenstemming met de bepalingen ten aanzien van bezwaar uit de Awb, zes weken. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 15 november 2022;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Fortuin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.