ECLI:NL:RBOVE:2023:5258

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
10671285 CV EXPL 23-3185
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over bevoegdheid in geschil tussen franchisegever en franchisehouder

In deze zaak tussen FEBO Beheer B.V. en FEBO Productie B.V. (hierna: FEBO c.s.) en DRIVE-THRU Zwolle B.V. (hierna: DTZ) gaat het om een geschil over betalingsverplichtingen voortvloeiend uit een franchise- en huurovereenkomst. DTZ heeft in een incident gevorderd dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart en de zaak doorverwijst naar de rechtbank Amsterdam. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat hij bevoegd is om kennis te nemen van het geschil, omdat een deel van de vorderingen betrekking heeft op een huurovereenkomst, waarvoor de kantonrechter exclusief bevoegd is volgens artikel 93 sub c Rv. De kantonrechter heeft de incidentele vordering van DTZ afgewezen en geoordeeld dat de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, relatief bevoegd is, omdat het gehuurde zich binnen dit rechtsgebied bevindt. DTZ is in het ongelijk gesteld en moet de kosten van het incident vergoeden. De hoofdzaak zal op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van DTZ op 16 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 10671285 CV EXPL 23-3185
Vonnis in incident van 19 december 2023
in de zaak van

1.FEBO BEHEER B.V.,

en
2. FEBO PRODUCTIE B.V.,
beide statutair gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in de hoofdzaak, verwerende partij in het incident,
hierna te noemen FEBO c.s.,
gemachtigden: mrs. R.G. Meester en K. Aupers,
tegen
DRIVE-THRU ZWOLLE B.V.,
kantoorhoudend te Zwolle en statutair gevestigd te Almere,
gedaagde partij in de hoofdzaak, eisende partij in het incident,
hierna te noemen DTZ,
gemachtigden: mrs. B.J.P. Middelkamp en H. Knotter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 juli 2023,
- de incidentele conclusie inhoudende exceptie van onbevoegdheid,
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Inleiding en samenvatting

2.1.
Tussen FEBO c.s. en DTZ bestaat een geschil over (betalings)verplichtingen van DTZ uit hoofde van de franchise- en huurovereenkomst die zij met FEBO c.s. heeft gesloten. DTZ heeft voordat zij een conclusie van antwoord heeft genomen, in een incident gevorderd dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van het geschil en de zaak doorverwijst naar de sector civiel recht van de rechtbank Amsterdam.
2.2.
De kantonrechter acht zich bevoegd kennis te nemen van het geschil en zal de incidentele vordering van DTZ daarom afwijzen. De kantonrechter zal hierna uitleggen waarom.

3.Het geschil

In de hoofdzaak
3.1.
FEBO c.s. vordert in de hoofdzaak -samengevat- een verklaring voor recht dat DTZ aan haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de huur- en franchiseovereenkomst moet voldoen en vordert nakoming van de andere verplichtingen die op DTZ rusten uit hoofde van de huurovereenkomst. FEBO c.s. vordert verder betaling van een bedrag van € 150.208,11, te vermeerderen met de contractuele vertragingsrente, dan wel de wettelijke handelsrente, terugbetalingen van leningen van in totaal € 55.238,24, betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van DTZ in de kosten van deze procedure.
In het incident
3.2.
DTZ vordert dat de kantonrechter van de rechtbank Overijssel zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de vorderingen van FEBO c.s. en de procedure verwijst naar de sector civiel van de rechtbank Amsterdam.
3.3.
FEBO c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen in het incident met veroordeling van DTZ in de kosten van het incident en vordert dat de rechtbank een termijn bepaalt voor (eind)vonnis in de hoofdzaak.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna -voor zover van belang- nader ingegaan.

4.De beoordeling

In het incident
de kantonrechter is absoluut bevoegd
4.1.
DTZ heeft aangevoerd dat de kantonrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van het geschil omdat de gezamenlijke waarde van de vorderingen meer dan € 25.000,- bedraagt. De kantonrechter volgt DTZ daarin niet. Zoals FEBO c.s. terecht heeft aangevoerd, ziet een (belangrijk) deel van haar vorderingen op vorderingen uit hoofde van de onderhuurovereenkomst tussen FEBO Beheer B.V. en DTZ en is de kantonrechter op grond van artikel 93 sub c Rv exclusief bevoegd om kennis te nemen van een geschil betreffende een huurovereenkomst, ongeacht de hoogte van de vordering. Wanneer er (zoals in de onderhavige zaak) meerdere vorderingen zijn ingesteld en tenminste één van die vorderingen ziet op een huurovereenkomst, dan worden op grond van artikel 94 lid 2 Rv al deze vorderingen door de kantonrechter behandeld, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet.
4.2.
De kantonrechter overweegt dat er voor een gezamenlijke behandeling in ieder geval enige samenhang tussen de vorderingen moet bestaan en dat die samenhang zodanig moet zijn dat gezamenlijke behandeling van de vorderingen door één rechter vanuit proceseconomisch oogpunt gewenst is. De kantonrechter is van oordeel dat daarvan in het onderhavige geval sprake is. Zoals FEBO c.s. heeft aangevoerd, volgt onder andere uit artikel 21 van de franchiseovereenkomst dat de (onder)huurovereenkomst onlosmakelijk verbonden is met de hoedanigheid van huurder als franchisenemer van FEBO c.s. en dat FEBO c.s. uitsluitend bereid is de bedrijfsruimte te verhuren zo lang DTZ gerechtigd is op te treden als franchisenemer. Gelet op het voorgaande kunnen de vorderingen daarom door de kantonrechter worden behandeld.
de rechtbank Overijssel is relatief bevoegd
4.3.
Zoals door FEBO c.s. terecht is aangevoerd is de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, relatief bevoegd kennis te nemen van het geschil. Uit artikel 103 Rv volgt namelijk dat in zaken over de huur van een bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW, uitsluitend de rechter bevoegd is binnen wiens rechtsgebied het gehuurde is gelegen. Het beroep van DTZ op artikel 23.5 van de franchiseovereenkomst met daarin een forumkeuze voor de rechtbank Amsterdam, gaat in dit geval niet op. Artikel 108 lid 2 Rv bepaalt namelijk dat in zaken over de huur van een bedrijfsruimte een forumkeuzebeding (behoudens uitzonderingen) geen gevolg heeft. In zaken over de huur van een bedrijfsruimte is een forumkeuze alleen mogelijk wanneer het forumkeuzebeding is overeengekomen na het ontstaan van het geschil of wanneer de huurder zelf een procedure start bij de in het beding aangewezen rechter. Voornoemde uitzonderingen doen zich in dit geval niet voor; het forumkeuzebeding is vóór de procedure overeengekomen en de procedure is door de verhuurder (FEBO c.s.) gestart. De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, is daarom exclusief bevoegd kennis te nemen van het geschil.
4.4.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de incidentele vordering afwijzen. Omdat DTZ in dit incident in het ongelijk is gesteld, zal de kantonrechter DTZ in de kosten van dit incident veroordelen. De kosten worden begroot op € 1.059,- (1 punt x € 1.059,-).
In de hoofdzaak
4.5.
FEBO c.s. heeft betoogd dat de hoofdzaak naar de rol moet worden verwezen voor vonnis omdat DTZ geen conclusie van antwoord heeft genomen. FEBO c.s. heeft daartoe aangevoerd dat DTZ al een uitstel van vier weken voor het nemen van een conclusie van antwoord heeft gekregen en dat zij op 24 oktober 2023, de uiterste roldatum, alleen het onderhavige bevoegdheidsincident heeft opgeworpen. Volgens FEBO c.s. was DTZ al sinds 2022 bekend met de vorderingen van FEBO c.s. en heeft DTZ de kans om een conclusie van antwoord te nemen onbenut voorbij laten gaan. De kantonrechter oordeelt als volgt.
4.6.
Hoewel een partij op grond van het procesreglement in beginsel maximaal acht weken krijgt voor een proceshandeling, zal de kantonrechter de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van DTZ. De kantonrechter begrijpt dat het daardoor langer duurt voordat een mondelinge behandeling wordt gepland. De kantonrechter bepaalt daarom dat geen verder uitstel zal worden verleend voor het nemen van de conclusie van antwoord – ook niet in het geval van klemmende redenen – en dat de betreffende conclusie dus uiterlijk op de rol van 16 januari 2024 moet worden genomen.

5.De beslissing

De kantonrechter
In het incident
5.1.
wijst de vordering in incident van DTZ af,
5.2.
veroordeelt DTZ in de kosten van dit incident, tot op heden aan de zijde van FEBO c.s. begroot op € 1.059,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als DTZ niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet DTZ ook de kosten van de betekening betalen,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
In de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 16 januari 2024 voor conclusie van antwoord aan de zijde van DTZ.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023. (MB)