Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.De procedure
- de conclusie van repliek van 13 april 2022 met producties 29 tot en met 35;
- de brief van de rechtbank Overijssel van 13 juni 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
2.Inleiding en uitkomst
3.De feiten
“het pand”).
De koopsom van het gehuurde exclusief inventaris en inboedel is ten allen tijde minimaal € 525.000,00 k.k.
de koopoptie geldt voor een periode van maximaal vier jaar, te weten tot en met 15 mei 2024.
De koopsom wordt vastgesteld op de dan geldende marktwaarde maar de minimale koopsom is € 525.000,00 k.k.;
De geldende marktwaarde wordt vastgesteld door [bedrijf 2] (of gelijkwaardig, te bepalen door verhuurder).
Indien verhuurder het gehuurde wenst te verkopen, dan zal verhuurder het gehuurde eenmalig schriftelijk aanbieden aan huurder;
Huurder heeft het exclusieve recht om het gehuurde de eerste twee huurjaren, te weten 15 mei 2020 t/m 15 mei 2022, aan te kopen voor de dan geldende marktprijs met een minimum van € 525.000,00. Verhuurder zal gedurende deze periode het gehuurde niet aan derden aanbieden.
Huurder dient binnen 14 dagen na datum aanbod schriftelijk te verklaren of hij gebruik wenst te maken van zijn koopoptie;
Indien huurder afziet van zijn recht tot koop dan is verhuurder vrij om he gehuurde aan een derden te verkopen onder de verhuurder conveniërende voorwaarden.”
De koopsom van het gehuurde exclusief inventaris en inboedel is ten allen tijde minimaal € 525.000,00 k.k. (zegge: vijfhonderdvijfentwintigduizend euro)
de koopoptie geldt voor een periode van maximaal 4 (vier) jaar, te weten tot en met 15 mei 2024.
De koopsom wordt vastgesteld op de dan geldende marktwaarde maar de minimale koopsom bedraagt € 525.000,00 k.k.;
De geldende marktwaarde wordt vastgesteld door [bedrijf 2] (of gelijkwaardig, te bepalen door verhuurder);
Indien verhuurder het gehuurde wenst te verkopen, dan zal verhuurder het gehuurde eenmalig schriftelijk aanbieden aan huurder;
Huurder heeft het exclusieve recht om het gehuurde gedurende de eerste twee huurjaren, te weten 15 mei 2020 t/m 15 mei 2022, aan te kopen voor de dan geldende markthuur met een minimum van € 525.000,00. Verhuurder zal gedurende deze periode het gehuurde niet aan derden aanbieden.
Huurder dient binnen 14 dagen na datum aanbod schriftelijk te verklaren of hij gebruik wenst te maken van zijn koopoptie;
Indien huurder afziet van zijn recht van koop dan is verhuurder vrij om het gehuurde aan een derde te verkopen onder voor verhuurder conveniërende voorwaarden.”
) heeft deze week een contract gebracht, maar die is anders dan het LOI. De LOI was goed, dus het woord “minimaal” bij de koopsom moet eruit. En de “Corona-voorwaarden” moeten erin.”
“[bedrijf 1]”gevestigd.
4.Het geschil
5.De beoordeling
De koopsom van het gehuurde exclusief inventaris en inboedel is te allen tijde minimaal € 525.000,00 k.k.
de koopoptie geldt voor een periode van maximaal vier jaar, te weten tot en met 15 mei 2024.
De koopsom wordt vastgesteld op de dan geldende marktwaarde maar de minimale koopsom is € 525.000,00 k.k.;
De geldende marktwaarde wordt vastgesteld door [bedrijf 2] (of gelijkwaardig, te bepalen door verhuurder).
Indien verhuurder het gehuurde wenst te verkopen, dan zal verhuurder het gehuurde eenmalig schriftelijk aanbieden aan huurder;
Huurder heeft het exclusieve recht om het gehuurde de eerste twee huurjaren, te weten 15 mei 2020 t/m 15 mei 2022, aan te kopen voor de dan geldende marktprijs met een minimum van € 525.000,00. Verhuurder zal gedurende deze periode het gehuurde niet aan derden aanbieden.
Huurder dient binnen 14 dagen na datum aanbod schriftelijk te verklaren of hij gebruik wenst te maken van zijn koopoptie;
Indien huurder afziet van zijn recht tot koop dan is verhuurder vrij om he gehuurde aan een derden te verkopen onder de verhuurder conveniërende voorwaarden.”
Huurder heeft het exclusieve recht om het gehuurde de eerste twee huurjaren (…) aan te kopen (…)volgt dat er sprake is van een koopoptie.
exclusief recht om te kopen”, in de sub-bepaling bij het zesde gedachtestreepje, kan niet zondermeer worden gelijkgesteld aan het door [eiser] daarin gelezen optierecht inhoudende dat het er sprake is van een onherroepelijk aanbod van [gedaagde], in de zin van artikel 6:219 lid 3 BW. Dat geen sprake is van een koopoptie volgt naar het oordeel van de rechtbank namelijk uit de sub-bepalingen daaraan voorafgaand (het vijfde gedachtestreepje) en daaropvolgend (het zevende gedachtestreepje). Daarin is eenduidig en helder te lezen dat (pas) indien [gedaagde] wenst te verkopen, zij het pand dan als eerste aan [eiser] moet aanbieden. En in geval van aanbieding door [gedaagde] moet [eiser] binnen 14 dagen daarna aangeven of hij het pand wel of niet zal kopen. Van [gedaagde] is dus een nieuwe wilsverklaring nodig in de vorm van het doen van een aanbod aan [eiser], waarna een wilsverklaring van [eiser] nodig is door het aanbod te aanvaarden. De zinsnede “
indien verhuurder besluit te verkopen” brengt mee dat [gedaagde] zich nog niet op voorhand (en onherroepelijk) heeft verbonden tot de verkoop op het moment dat [eiser] dat wenst. Het initiatief om het pand wel of niet te verkopen ligt enkel bij [gedaagde]. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen die bepalingen in onderlinge samenhang niet meer inhouden dan een recht van koop, en geen koopoptie. Daarbij heeft te gelden dat dit recht van koop exclusief aan [eiser] wordt gegeven gedurende de eerste twee jaar van de huurovereenkomst. [eiser] heeft in die periode het exclusieve recht. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan dat [gedaagde], indien zij besluit te verkopen, verplicht is het pand als eerste aan [eiser] aan te bieden. De bepalingen samen gelezen geven naar het oordeel van de rechtbank duidelijk blijk van een andere bedoeling dan [eiser] betoogt. Er wordt, zo is de conclusie van de rechtbank, géén onherroepelijk aanbod gedaan.