3.4Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte en [medeverdachte] de bij [slachtoffer] geconstateerde botbreuken aan de armen en benen gezamenlijk aan haar toegebracht.
De rechtbank gaat daarbij uit van de inhoud van de hiervoor weergegeven door de forensisch artsen Duijst enStigter op 6 juli 2023 opgemaakte letselrapportage en hun aanvullende rapportage van 8 december 2023. Op grond van de bevindingen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van toegebracht letsel. De rechtbank stelt op grond van hun bevindingen verder vast dat een deel van het bij [slachtoffer] toegebrachte letsel ten tijde van de eerste skeletstatus op 28 maart 2023 nog geen twee weken oud was. De rechtbank is daarom van oordeel dat een deel van het letsel na 14 maart 2023 bij [slachtoffer] is toegebracht. Dit past ook exact in de verklaring van verdachte dat het laatste voorval waarbij zij en [medeverdachte] tegelijkertijd aan [slachtoffer] hebben getrokken vijf dagen voor de verjaardag van [medeverdachte] heeft plaatsgevonden (op [datum] 2023, aangezien [medeverdachte] op [geboortedatum 3] is geboren).
Uit de verklaring van verdachte blijkt verder dat zij en [medeverdachte] niet alleen op [datum] 2023, maar ook tijdens eerdere ruzies, aan de armen en benen van [slachtoffer] hebben getrokken. Op 8 mei 2023 heeft verdachte hierover verklaard dat het wel twee à drie keer per maand is gebeurd. Ter terechtzitting heeft verdachte hierover verklaard dat zij denkt dat het vier à vijf keer is gebeurd. Dit verklaart naar het oordeel van de rechtbank de overige botbreuken die bij [slachtoffer] zijn aangetroffen en die niet kunnen worden gedateerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door verdachte afgelegde verklaring te twijfelen. Haar verklaring is op het essentiële punt, te weten dat verdachte en [medeverdachte] tijdens ruzies aan de armen en benen van [slachtoffer] hebben getrokken, consistent gebleken en haar verklaring komt ook authentiek over. Het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel past bij de door verdachte gegeven toedracht. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat zij niet met volle kracht aan [slachtoffer] heeft getrokken, maar gelet op het geconstateerde letsel kan het niet anders dan dat verdachte en [medeverdachte] op momenten ook fors en plotseling aan [slachtoffer] hebben getrokken, onder welke omstandigheden het trekken aan armen en benen volgens de deskundigen de geconstateerde botbreuken kan veroorzaken.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de feitelijkheden zoals opgenomen in de tenlastelegging onder feit 1 primair hebben plaatsgevonden. De verweren van de raadsman, dat niet uitgesloten is dat het deel van het letsel dat niet kan worden gedateerd al in Oekraïne kan zijn ontstaan, en dat voor het recente letsel niet opzettelijke oorzaken mogelijk zijn, en dat daarnaast ook anderen die op [slachtoffer] hebben gepast het letsel bij [slachtoffer] kunnen hebben veroorzaakt, worden gelet op het voorgaande verworpen. Deze omstandigheden acht de rechtbank niet aannemelijk geworden.
De volgende vraag is hoe het handelen van verdachte en [medeverdachte] juridisch moet worden gekwalificeerd.
Voorwaardelijk opzet:
Om tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde medeplegen van zware mishandeling te komen, moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat het krachtig aan de armen en benen van een dertien maanden oud kind trekken zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het op deze wijze, dus door twee personen gelijktijdig in verschillende richtingen, krachtig trekken aan de armen en benen van een kind van dertien maanden tijdens huiselijk geweldsituaties een gedraging die naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank ziet geen grond aan te nemen dat verdachte zich van die kans niet bewust is geweest.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat zij door haar gedrag zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] zou kunnen veroorzaken op de koop heeft toegenomen, oftewel aanvaard. De rechtbank acht het opzet (in voorwaardelijke zin) bewezen.
Zwaar lichamelijk letsel:
Naar het oordeel van de rechtbank kan het letsel dat verdachte en [medeverdachte] bij [slachtoffer] hebben toegebracht worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit.
De rechtbank stelt aan de hand van eerder genoemde letselrapportage van 6 juli 2023 vast dat door verdachte en [medeverdachte] aan [slachtoffer] letsel is toegebracht, te weten meerdere bloeduitstortingen, schaaf- en krasletsel en botbreuken van wisselende leeftijden en dat de genezing meerdere weken in beslag zal nemen en dat de precieze tijdspanne niet is in te schatten.
Hoewel uit de letselrapportage blijkt dat normaliter restloos herstel is te verwachten, is de rechtbank desondanks van oordeel dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken.
Gelet op het gegeven dat er tien botbreuken in de armen en benen, en vele bloeduitstortingen verspreid over het hele lichaam zijn aangetroffen, leveren deze letsels in hun totaliteit bezien zwaar lichamelijk letsel op.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair tenlastegelegde feit, medeplegen van zware mishandeling, heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat ook wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [slachtoffer] bij andere incidenten heeft mishandeld. Zo heeft getuige [getuige] over een geweldsincident dat op Nieuwjaarsnacht in de woning van [getuige 2] heeft plaatsgevonden op 30 mei 2023 tegenover de politie verklaard: “
[verdachte] gooide een telefoon richting [medeverdachte] . De telefoon stuiterde op de grond en kwam uiteindelijk in het gezicht van dat kindje terecht. (…) Het kindje had een blauwe plek aan de linkerkant van haar gezicht op de kin door die telefoon. Het moest huilen.“ (…)
De verklaring van [getuige] over het gooien van de telefoon wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] die heeft verklaard: “
Toen gooide [verdachte] een telefoon van haar naar de grond richting [medeverdachte] . De telefoon stuiterde op de grond en kwam tegen [slachtoffer] ’s hoofd aan. (…) Ergens voor tegen haar gezicht raakte de telefoon haar gezicht. Ze moest meteen huilen”.
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat zij een telefoon heeft gegooid, maar heeft stellig ontkend dat deze telefoon in het gezicht van [slachtoffer] terecht is gekomen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door [getuige] en [getuige 2] afgelegde verklaringen, dat de telefoon in het gezicht van [slachtoffer] terecht is gekomen, te twijfelen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte in het licht van de verklaringen van [getuige] en [getuige 2] niet aannemelijk.
Ook acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] in de armen of benen heeft geknepen. De rechtbank gaat hierbij uit van de door getuige [getuige 2] op 31 mei 2023 tegenover de politie afgelegde verklaring, waarin hij heeft verklaard: “
Ik heb [verdachte] wel eens zien knijpen in [slachtoffer] . (…) Dat is uit frustratie/boosheid. (…) Ik heb gezien dat [slachtoffer] werd geknepen (…) bij ons thuis. (…) [slachtoffer] zit naast [verdachte] op de bank. Als [slachtoffer] dan stil moet zijn knijpt ze haar (…)”.De verklaring van [getuige 2] wordt ondersteund door de op 29 maart 2023 door forensisch arts in opleiding V. Latour, onder supervisie van forensisch arts W. Duijst, opgemaakte letselrapportage. Hieruit blijkt onder meer dat er veel onderhuidse bloeduitstortingen bij [slachtoffer] zijn geconstateerd die een uiting zijn van een kneuzing en dat knijpen hierbij een mechanisme kan zijn. Verder blijkt uit deze rapportage dat op de strekzijde van de rechter bovenarm van [slachtoffer] , circa zes centimeter onder de punt van de schouder, meerdere onscherp begrensde ronde blauwe huidverkleuringen zijn aangetroffen die in een ovaal van circa vier centimeter bij vijf centimeter zijn gerangschikt. Dit letsel betreft volgens de deskundigen een bloeduitstorting met patroon en het kan volgens hen om min of meer circulair gerangschikte bloeduitstortingen gaan waarbij knijpen in de bovenarm een mogelijke oorzaak is.
Gelet op bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte haar kind [slachtoffer] heeft mishandeld door een telefoon naar haar te gooien en door haar in haar armen of benen te knijpen.
Niet is gebleken dat bij deze incidenten sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte] , zodat verdachte ten aanzien van dit feit wordt vrijgesproken van het medeplegen.
De overige tenlastegelegde gewelddadige gedragingen acht de rechtbank niet bewezen. De verklaring van [medeverdachte] , dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat zij [slachtoffer] twee keer in de arm heeft gebeten, is voor een bewezenverklaring onvoldoende, nu zijn verklaring niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Ook voor de overige tenlastegelegde gedragingen is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig. De rechtbank zal verdachte daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3.
De rechtbank ziet zich in het kader van dit feit voor de vraag gesteld of verdachte in strafrechtelijke zin kan worden verweten dat zij [slachtoffer] in een hulpeloze toestand heeft gebracht of gelaten.
Van een hulpeloze toestand in de zin van artikel 255 Sr kan worden gesproken als sprake is van een concreet gevaar voor de gezondheid of het leven van degene tot wiens verzorging de verdachte krachtens wet of overeenkomst verplicht is. Daarvan kan sprake zijn als medische hulp wordt onthouden wanneer die hulp wel noodzakelijk is.
De rechtbank stelt voorop dat op verdachte als moeder van [slachtoffer] op grond van artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek de wettelijke verplichting rustte om haar minderjarige dochter te verzorgen. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte en [slachtoffer] sinds 12 maart 2023 bij [medeverdachte] inwoonden, dat [medeverdachte] ook voor haar zorgde en dat hij zich naar buiten toe als (stief)vader presenteerde. Tijdens zijn verhoor op 29 maart 2023 heeft [medeverdachte] , op de vraag van de verbalisant of hij kinderen heeft, bijvoorbeeld geantwoord: “
Ik heb [slachtoffer] . Ik beschouw mijzelf als haar vader (…) U mag mij stiefvader noemen. (…)”.Gelet hierop rustte op hem op grond van artikel 1:248 BW de verplichting tot verzorging van [slachtoffer] .
Naar het oordeel van de rechtbank waren verdachte en [medeverdachte] verplicht tot verzorging van [slachtoffer] . Verdachte en [medeverdachte] zijn niet naar een arts gegaan terwijl zij wisten of in elk geval vermoedden dat [slachtoffer] botbreuken had.
Het bolderkar incident:
Uit de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] blijkt dat zij na het incident met de bolderkar, dat in januari 2023heeft plaatsgevonden, wisten dat [slachtoffer] letsel had opgelopen. Desondanks zijn zij toen niet naar een arts gegaan terwijl medische hulp wel noodzakelijk was.
De verklaring van verdachte:
Verdachte heeft op 6 april 2023 tegenover de politie verklaard dat [slachtoffer] in de kinderwagen zat, dat de kinderwagen op de bolderkar stond, dat de kinderwagen is omgeslagen en dat [slachtoffer] hierdoor pijn in haar arm kreeg. Zij kreeg blauwe plekken op haar rechterarm en die arm was een beetje dik geworden. Ze zijn toen niet naar de dokter gegaan om naar de arm te laten kijken, omdat verdachte bang was dat men commentaar zou geven. Ook had [medeverdachte] tegen verdachte gezegd dat als er wondjes of breuken bij het kind worden gevonden, het kind dan van de ouder wordt afgenomen.
Verdachte heeft verder verklaard dat [medeverdachte] toen pillen heeft gehaald en een mitella heeft gemaakt. Voordat [slachtoffer] naar bed ging maakte verdachte de mitella los, omdat het anders bij haar arm knelde. Verdachte dacht wel dat de arm van [slachtoffer] gebroken was en dat [slachtoffer] hulp nodig had. De arm van [slachtoffer] deed namelijk pijn en ze kon de arm niet bewegen. [slachtoffer] wilde die arm niet gebruiken en als verdachte haar vast wilde pakken dan wilde ze dat niet, omdat dit haar pijn deed aan de arm.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
[medeverdachte] heeft op 6 april 2023 bij de politie verklaard dat hij na de val van [slachtoffer] van de bolderwagen op internet heeft gekeken wat hij moest doen. Hij las dat rust en pijnstillers voor baby’s goed zijn en dat het dan over zou gaan. [medeverdachte] heeft een mitella gemaakt en die hield de arm stil.
[medeverdachte] heeft op 8 mei 2023 over het voorval met de bolderkar tegenover de politie verklaard dat [slachtoffer] later last had van haar armpje, dat verdachte niet naar de dokter wilde, dat [medeverdachte] heeft opgezocht wat het kon zijn, dat hij dacht dat het een kneuzing was en dat het geven van rust het beste was of op zijn minst een mitella, en dat hij tegen verdachte heeft gezegd dat hij geen dokter is.
Verder blijkt dat met de telefoon van [medeverdachte] de volgende zoekopdrachten via Google Chrome zijn gegeven:
Op 19 januari 2023 om 16:43:18 is gezocht naar 'Hoe weet je of je arm gebroken is baby'.
Op 19 januari 2023 om 16:44:45 is gezocht naar 'botbreuk arm baby'.
Op 19 januari 2023 om 17:06:04 is gezocht naar 'Hoe maak je een mitella'.
Op 22 januari 2023 om 09:19:40 is gezocht naar 'Hoe maak je een mitella'.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] sinds de situatie met de bolderkar in januari 2023 vermoedden dat de arm van [slachtoffer] gebroken was, en dat haar situatie toen in ieder geval al zodanig zorgelijk was dat zij ervoor hadden moeten zorgen dat [slachtoffer] door een arts zou worden gezien. Door dat niet te doen hebben zij [slachtoffer] toen in een hulpeloze toestand gelaten.
De trek incidenten:
Bovendien hebben verdachte en [medeverdachte] ook tijdens hun ruzies, waarbij zij aan de armen en benen van [slachtoffer] hebben getrokken, haar in een hulpeloze toestand gebracht en gelaten. Door hun handelwijze hebben zij botbreuken bij [slachtoffer] toegebracht en zijn toen niet naar een arts gegaan, terwijl het voor hen wel kenbaar is geweest dat de situatie van [slachtoffer] zorgelijk was en dat er medische hulp noodzakelijk was. Dit volgt uit de volgende verklaringen van verdachte en [medeverdachte] .
De verklaring van verdachte:
Verdachte heeft op 29 maart 2023 tegenover de politie verklaard dat zij en [medeverdachte] , na de ruzie waarbij zij tegelijkertijd aan [slachtoffer] hebben getrokken, hebben gezien dat de ledematen van [slachtoffer] gingen opzwellen. Toen verdachte zag dat de bovenbenen van [slachtoffer] opgezwollen waren, heeft zij de benen van [slachtoffer] gemasseerd, maar toen er vervolgens blauwe plekken kwamen werd zij bang. Ze heeft toen op internet gezocht wat zij moest doen, heeft [medeverdachte] gesproken en wilde geen problemen veroorzaken.
Verdachte heeft op 30 maart 2023 bij de politie verklaard dat zij wist dat de armen en benen van [slachtoffer] waren gebroken toen de benen, en de armen een beetje, waren opgezwollen. Verdachte heeft verder verklaard dat de armen en benen van [slachtoffer] één week geleden zijn opgezwollen. Zij schrok toen zij hoorde dat de benen van [slachtoffer] een beetje aan het kraken waren. Zij liet het toen aan [medeverdachte] zien en [medeverdachte] heeft toen naar de benen van [slachtoffer] gekeken en zei dat er vocht in zat. Verdachte heeft vervolgens op internet gekeken en begon de beentjes van [slachtoffer] te masseren. Verdachte heeft geen dokter gebeld.
Verdachte heeft op 6 april 2023 bij de politie verklaard dat [medeverdachte] water in de knieën van [slachtoffer] voelde. Verdachte zei tegen hem: kijk de benen van [slachtoffer] zijn opgezet. [medeverdachte] raakte de knieën toen aan en zei: inderdaad. Verdachte had ontdekt dat de beentjes dikker waren geworden.
Verdachte heeft op 8 mei 2023 bij de politie verklaard dat [slachtoffer] niet goed op haar voeten kon staan omdat dit haar pijn deed. [medeverdachte] heeft haar verboden om met de sociale zorg te praten. Er waren redenen tot zorg, namelijk de gebroken armen en benen. Zij is uit het ziekenhuis weggelopen omdat ze bang werd aangezien men daar van alles had geconstateerd.
Verdachte zag dat [slachtoffer] blauwe plekken en pijn had. In haar knieën was vocht ontstaan. Dat heeft zij [medeverdachte] verteld.
Ter terechtzitting van 12 december 2023 heeft verdachte verklaard dat ze een week voordat zij met [slachtoffer] in het ziekenhuis was, het was in ieder geval niet direct na de (laatste) ruzie, heeft gezien dat de benen van [slachtoffer] opgezwollen waren. Zij voelde dat er vocht in de knieën van [slachtoffer] zat. Ook voelde ze dat het kniegewricht van [slachtoffer] bewoog. Verdachte heeft de hand van [medeverdachte] gepakt om hem te laten voelen dat er vocht in de knieën van [slachtoffer] zat.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
[medeverdachte] heeft op 6 april 2023 bij de politie verklaard dat verdachte op enig moment heeft verteld dat de benen van [slachtoffer] waren opgezwollen. [slachtoffer] wilde toen niet meer zelfstandig staan.Hij dacht dat de benen waren opgezwollen door overbelasting. Verdachte heeft de benen toen gezien en heeft er niet aan gezeten. Verdachte zag het verschil niet en zei toen: “Okay als jij dat zegt dat de benen gezwollen zijn dan zal het zo zijn”. [medeverdachte] heeft verder verklaard dat hij nooit blauwe plekken bij [slachtoffer] heeft gezien.
[medeverdachte] heeft op 8 mei 2023 bij de politie verklaard dat verdachte een keer zei dat de benen van [slachtoffer] waren opgezwollen, dat hij toen heel snel keek en niets zag. [medeverdachte] heeft toen tegen verdachte gezegd dat als zij dit zegt, het wel zo zal zijn en dat ze dan naar de dokter moest.
[medeverdachte] heeft op 16 mei 2023 bij de politie nogmaals verklaard dat verdachte hem heeft verteld dat de benen van [slachtoffer] opgezwollen waren en dat hij dat niet heeft gezien of gevoeld.
De rechtbank acht niet geloofwaardig dat [medeverdachte] niet heeft gezien dat de benen van [slachtoffer] opgezwollen waren. De rechtbank volgt de verklaring van verdachte dat [medeverdachte] dit wel heeft gezien. Ook de verklaring van [medeverdachte] dat hij geen blauwe plekken bij [slachtoffer] heeft gezien acht de rechtbank in het licht van de overige bewijsmiddelen ongeloofwaardig.
Door niet tijdig en adequaat medische hulp in te schakelen en medische verzorging te onthouden terwijl dat noodzakelijk was, hebben verdachte een [medeverdachte] minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door hun handelen en nalaten een concreet gevaar voor de gezondheid van [slachtoffer] zou ontstaan.
Dit alles maakt dat zij [slachtoffer] opzettelijk in een hulpeloze toestand hebben gebracht en gelaten en dat zij zich daardoor schuldig hebben gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde feit. Op basis van hun verklaringen komt de rechtbank verder tot het oordeel dat sprake is van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking dat sprake is van medeplegen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachten ook de vereiste lichamelijke verzorging of voeding aan [slachtoffer] hebben onthouden. De rechtbank zal verdachte daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van feit 4:
Op woensdag 29 maart 2023 is de woning van [medeverdachte] aan de [adres 2] binnengetreden en doorzocht. Uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal van bevindingen valt af te leiden dat de woning op dat moment vervuild was en dat de omstandigheden zeer slecht waren om [slachtoffer] daar te laten verblijven.
De situatie op 29 maart 2023 is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende bepalend om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen. Aan de bespreking van de vraag of deze situatie een psychische mishandeling oplevert komt de rechtbank daarom niet toe.
Gelet hierop acht de rechtbank niet bewezen wat aan verdachte onder feit 4 is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.