3.4Het oordeel van de rechtbank
Heeft verdachte [slachtoffer] als kind verzorgd en opgevoed als behorend tot zijn gezin?
Verdachte heeft op 29 maart 2023 tegenover de politie verklaard dat zijn ’vrouw en kind’ woonachtig zijn aan de [adres 4] , dat zij op 25 maart 2023 bij hem in zijn woning verbleven, dat zij toen door de politie zijn meegenomen en dat verdachte in de rats zat omdat ‘zijn vrouw en kind’ verdwenen waren. Verder heeft verdachte, op de vraag van de verbalisant of hij kinderen heeft, geantwoord: “
Ik heb [slachtoffer] . Ik beschouw mijzelf als haar vader. (…) U mag mij stiefvader noemen. (…)”. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] wel eens onder de douche heeft gedaan, dat hij haar samen met [medeverdachte] voedt en dat hij ook wel eens de luiers van [slachtoffer] heeft vervangen.
Ter terechtzitting van 12 december 2023 heeft verdachte verklaard dat hij met [medeverdachte] naar Oekraïne is gegaan om een gezin te beginnen en dat hij de financiële verzorging van [slachtoffer] deed, door voor de aanwezigheid van eten en verzorgingsproducten te zorgen.
Verder blijkt uit het (sfeer) proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 1 april 2023 dat de politie op 5 maart 2023 op een melding over een ruzie tussen verdachte en [medeverdachte] heeft gereageerd en dat verdachte toen met [slachtoffer] kwam aanlopen en dat hij zich in de richting van de politie voordeed als haar vader.
Op grond van voorgaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer] verzorgde en opvoedde als behorend tot zijn gezin. Dat verdachte ter zitting afstand heeft genomen van die rol en heeft ontkend dat hij verzorgingstaken deed, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Toegebracht letsel
Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte en [medeverdachte] de bij [slachtoffer] geconstateerde botbreuken aan de armen en benen gezamenlijk aan haar toegebracht.
De rechtbank gaat daarbij uit van de inhoud van de hiervoor weergegeven door de forensisch artsen Duijst en Stigter op 6 juli 2023 opgemaakte letselrapportage en hun aanvullende rapportage van 8 december 2023. Op grond van de bevindingen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van toegebracht letsel. De rechtbank stelt op grond van hun bevindingen verder vast dat een deel van het bij [slachtoffer] toegebrachte letsel ten tijde van de eerste skeletstatus op 28 maart 2023 nog geen twee weken oud was. De rechtbank is daarom van oordeel dat een deel van het letsel na 14 maart 2023 bij [slachtoffer] is toegebracht. Dit past ook exact in de verklaring van [medeverdachte] dat het laatste voorval waarbij zij en verdachte tegelijkertijd aan [slachtoffer] hebben getrokken, vijf dagen voor de verjaardag van verdachte heeft plaatsgevonden (op 18 maart 2023 aangezien verdachte op [geboortedatum 3] is geboren).
Uit de verklaring die [medeverdachte] op 8 mei 2023 bij de politie heeft afgelegd, blijkt verder dat zij en verdachte niet alleen op 18 maart 2023, maar ook tijdens eerdere ruzies aan de armen en benen van [slachtoffer] hebben getrokken. Zij heeft verklaard dat het wel twee á drie keer per maand is gebeurd. Dit verklaart naar het oordeel van de rechtbank de overige botbreuken die bij [slachtoffer] zijn aangetroffen en die niet kunnen worden gedateerd.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door [medeverdachte] afgelegde verklaring te twijfelen. Hierbij overweegt de rechtbank dat, in tegenstelling tot wat de raadsvrouw heeft betoogd, [medeverdachte] ook al in haar verklaring van 30 maart 2023 heeft verklaard dat het vaker is gebeurd. Dat er het één en ander valt af te dingen aan de accuraatheid van haar verklaringen doet verder niet zonder meer af aan de betrouwbaarheid. Dit is zeer wel verklaarbaar door het niveau waarop [medeverdachte] functioneert, haar gebrekkige taalbeheersing en de werking van het geheugen. In hoofdlijnen heeft zij consistent verklaard, namelijk dat zij en verdachte tijdens meerdere ruzies aan de armen en benen van [slachtoffer] hebben getrokken. De verklaring van [medeverdachte] komt authentiek over en het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel past ook bij de door [medeverdachte] gegeven toedracht. Op 8 mei 2023 heeft [medeverdachte] verklaard dat zij beiden hard aan [slachtoffer] hebben getrokken.Gelet op het geconstateerde letsel kan het niet anders dan dat verdachte en [medeverdachte] op momenten ook fors en plotseling aan [slachtoffer] hebben getrokken, onder welke omstandigheden het trekken aan armen en benen volgens de deskundigen de geconstateerde botbreuken kan veroorzaken.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de feitelijkheden zoals opgenomen in de tenlastelegging onder feit 1 primair hebben plaatsgevonden.
De volgende vraag is hoe het handelen van [medeverdachte] en verdachte juridisch moet worden gekwalificeerd.
Voorwaardelijk opzet:
Om tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde medeplegen van zware mishandeling te komen, moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat het krachtig aan de armen en benen van een dertien maanden oud kind trekken zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het op deze wijze, dus door twee personen gelijktijdig in verschillende richtingen, krachtig trekken aan de armen en benen van een kind jonger dan dertien maanden tijdens huiselijk geweldsituaties een gedraging die naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank ziet geen grond aan te nemen dat verdachte zich van die kans niet bewust is geweest.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat hij door zijn gedrag zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] zou kunnen veroorzaken op de koop heeft toegenomen, oftewel aanvaard. De rechtbank acht het opzet (in voorwaardelijke zin) bewezen.
Zwaar lichamelijk letsel:
Naar het oordeel van de rechtbank kan het letsel dat verdachte en [medeverdachte] bij [slachtoffer] hebben toegebracht worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit.
De rechtbank stelt aan de hand van eerder genoemde letselrapportage van 6 juli 2023 vast dat door verdachte en [medeverdachte] aan [slachtoffer] letsel is toegebracht, te weten meerdere bloeduitstortingen, schaaf- en krasletsel en botbreuken van wisselende leeftijden en dat de genezing meerdere weken in beslag zal nemen en dat de precieze tijdspanne niet is in te schatten.
Hoewel uit de letselrapportage blijkt dat normaliter restloos herstel is te verwachten, is de rechtbank desondanks van oordeel dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken.
Gelet op het gegeven dat er tien botbreuken in de armen en benen, en vele bloeduitstortingen verspreid over het hele lichaam zijn aangetroffen, leveren deze letsels in hun totaliteit bezien zwaar lichamelijk letsel op.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit, medeplegen van zware mishandeling, heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank acht op grond van de dossierstukken bewezen dat [medeverdachte] haar kind [slachtoffer] heeft mishandeld door een telefoon naar haar te gooien en door haar in haar armen of benen te knijpen. Van betrokkenheid van verdachte hierbij of een nauwe en bewuste samenwerking is uit de bewijsmiddelen echter niet gebleken.
Ten aanzien van feit 3.
De rechtbank ziet zich in het kader van dit feit voor de vraag gesteld of verdachte in strafrechtelijke zin kan worden verweten dat hij [slachtoffer] in een hulpeloze toestand heeft gebracht of gelaten.
Van een hulpeloze toestand in de zin van artikel 255 Sr kan worden gesproken als sprake is van een concreet gevaar voor de gezondheid of het leven van degene tot wiens verzorging de verdachte krachtens wet of overeenkomst verplicht is. Daarvan kan sprake zijn als medische hulp wordt onthouden wanneer die hulp wel noodzakelijk is.
De rechtbank stelt voorop dat op [medeverdachte] als moeder van [slachtoffer] op grond van artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek de wettelijke verplichting rustte om haar minderjarige dochter te verzorgen. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte] en [slachtoffer] sinds 12 maart 2023 bij verdachte inwoonden, dat verdachte ook voor [slachtoffer] zorgde en dat hij zich naar buiten toe als (stief)vader presenteerde. De rechtbank verwijst in dit kader naar hetgeen hiervoor onder feit 2 is overwogen. Gelet hierop rustte op hem op grond van artikel 1:248 BW de verplichting tot verzorging van [slachtoffer] .
Naar het oordeel van de rechtbank waren verdachte en [medeverdachte] daarom verplicht tot verzorging van [slachtoffer] . Verdachte en [medeverdachte] zijn desondanks niet naar een arts gegaan terwijl zij wisten of in elk geval vermoedden dat [slachtoffer] botbreuken had. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Het bolderkar incident
Uit de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] blijkt dat zij na het incident met de bolderkar, dat in januari 2023heeft plaatsgevonden, wisten dat [slachtoffer] letsel had opgelopen. Desondanks zijn zij toen niet naar een arts gegaan terwijl medische hulp toen wel noodzakelijk was. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De verklaring van verdachte:
Verdachte heeft op 6 april 2023 bij de politie verklaard dat hij na de val van [slachtoffer] van de bolderwagen op internet heeft gekeken wat hij moest doen. Hij las dat rust en pijnstillers voor baby’s goed zijn en dat het dan over zou gaan. Verdachte heeft een mitella gemaakt en die hield de arm stil.
Verdachte heeft op 8 mei 2023 bij de politie verklaard dat [slachtoffer] later last van haar armpje had, dat [medeverdachte] niet naar de dokter wilde, dat verdachte heeft opgezocht wat het kon zijn, dat hij dacht dat het een kneuzing was en dat het geven van rust het beste was of op zijn minst een mitella, en dat hij tegen [medeverdachte] heeft gezegd dat hij geen dokter is.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat de dag na het bolderkarincident de enige keer is geweest dat hij iets bij [slachtoffer] heeft gezien. [medeverdachte] had hem toen geroepen en zij zei dat [slachtoffer] pijn aan haar armpje had. Verdachte heeft toen gezegd dat hij geen dokter is en heeft haar toen geadviseerd om naar een dokter te gaan. Verder zei hij dat [slachtoffer] in ieder geval een pijnstiller moest krijgen. Verdachte heeft toen kinderparacetamol gekocht. Hij dacht dan doet het geen pijn en dat het na een paar dagen rust wel weer goed zou zijn.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
[medeverdachte] heeft op 6 april 2023 tegenover de politie verklaard dat [slachtoffer] in de kinderwagen zat, dat de kinderwagen op de bolderkar stond, dat de kinderwagen is omgeslagen en dat [slachtoffer] hierdoor pijn in haar arm kreeg. Zij kreeg blauwe plekken op haar rechterarm en die arm was een beetje dik geworden. Ze zijn toen niet naar de dokter gegaan om naar de arm te laten kijken omdat [medeverdachte] bang was dat men commentaar zou geven. Ook had verdachte tegen [medeverdachte] gezegd dat als er wondjes of breuken bij het kind worden gevonden, het kind dan van de ouder wordt afgenomen.
[medeverdachte] heeft verder verklaard dat verdachte toen pillen heeft gehaald en een mitella heeft gemaakt. Voordat [slachtoffer] naar bed ging maakte [medeverdachte] de mitella los, omdat het anders bij haar arm knelde. [medeverdachte] dacht wel dat de arm van [slachtoffer] gebroken was en dat [slachtoffer] hulp nodig had. De arm van [slachtoffer] deed namelijk pijn en ze kon de arm niet bewegen. [slachtoffer] wilde die arm niet gebruiken en als [medeverdachte] haar vast wilde pakken dan wilde ze dat niet omdat dit haar pijn deed aan de arm.
Verder blijkt dat met de telefoon van verdachte de volgende zoekopdrachten via Google Chrome zijn gegeven:
Op 19 januari 2023 om 16:43:18 is gezocht naar ‘Hoe weet je of je arm gebroken is baby’.
Op 19 januari 2023 om 16:44:45 is gezocht naar 'botbreuk arm baby'.
Op 19 januari 2023 om 17:06:04 is gezocht naar 'Hoe maak je een mitella'.
Op 22 januari 2023 om 09:19:40 is gezocht naar 'Hoe maak je een mitella'.
Beoordeling:
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] sinds de situatie met de bolderkar in januari 2023 vermoedden dat de arm van [slachtoffer] gebroken was, en dat haar situatie toen in ieder geval al zodanig zorgelijk was dat zij ervoor hadden moeten zorgen dat [slachtoffer] door een arts zou worden gezien. Door dat niet te doen hebben zij [slachtoffer] toen in een hulpeloze toestand gelaten.
De trek incidenten:
Bovendien hebben verdachte en [medeverdachte] ook tijdens hun ruzies, waarbij zij aan de armen en benen van [slachtoffer] hebben getrokken, haar in een hulpeloze toestand gebracht en gelaten. Door hun handelwijze hebben zij botbreuken bij [slachtoffer] toegebracht en zij zijn toen niet naar een arts gegaan, terwijl het voor hen wel kenbaar was dat de situatie van [slachtoffer] zorgelijk was en dat er medische hulp noodzakelijk was. Dit volgt uit de volgende verklaringen van verdachte en [medeverdachte] .
De verklaring van verdachte:
Verdachte heeft op 6 april 2023 bij de politie verklaard dat [medeverdachte] op enig moment heeft verteld dat de benen van [slachtoffer] waren opgezwollen. [slachtoffer] wilde toen niet meer zelfstandig staan.Hij dacht dat de benen waren opgezwollen door overbelasting. Verdachte heeft de benen toen gezien en heeft er niet aan gezeten. Verdachte zag het verschil niet en zei toen: “Okay als jij dat zegt dat de benen gezwollen zijn dan zal het zo zijn”. Verdachte heeft verder verklaard dat hij nooit blauwe plekken bij [slachtoffer] heeft gezien.
Verdachte heeft op 8 mei 2023 bij de politie verklaard dat [medeverdachte] een keer zei dat de benen van [slachtoffer] waren opgezwollen, dat hij toen heel snel keek en niets zag. Verdachte heeft toen tegen [medeverdachte] gezegd dat als zij dit zegt, het wel zo zal zijn en dat ze dan naar de dokter moest.
Verdachte heeft op 16 mei 2023 bij de politie nogmaals verklaard dat [medeverdachte] hem heeft verteld dat de benen van [slachtoffer] opgezwollen waren en dat hij dat niet heeft gezien of gevoeld.
Ter terechtzitting van 12 december 2023 heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte] hem een keer heeft gezegd dat er iets met de benen van [slachtoffer] aan de hand was, dat de benen van [slachtoffer] opgezwollen waren en dat verdachte er toen heel vluchtig naar heeft gekeken omdat hij toen aan het gamen was. Hij heeft toen niet gezien dat de benen opgezwollen waren. Hij zag geen verschil. Verdachte heeft [medeverdachte] toen gezegd dat zij het even in de gaten moest houden, en dat zij, als zij het niet vertrouwde, naar de dokter moest gaan. Hij heeft toen geen letsel gezien. Hij heeft ook geen vocht in de benen gezien.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
[medeverdachte] heeft op 29 maart 2023 tegenover de politie verklaard dat zij en verdachte, na de ruzie waarbij zij tegelijkertijd aan [slachtoffer] hebben getrokken, hebben gezien dat de ledematen van [slachtoffer] gingen opzwellen. Toen [medeverdachte] zag dat de bovenbenen van [slachtoffer] opgezwollen waren, heeft zij de benen van [slachtoffer] gemasseerd, maar toen er vervolgens blauwe plekken kwamen werd zij bang. Ze heeft toen op internet gezocht wat zij moest doen, zij heeft verdachte gesproken en zij wilde geen problemen veroorzaken.
[medeverdachte] heeft op 30 maart 2023 bij de politie verklaard dat zij wist dat de armen en benen van [slachtoffer] waren gebroken toen de benen, en de armen een beetje, waren opgezwollen. [medeverdachte] heeft verder verklaard dat de armen en benen van [slachtoffer] één week geleden zijn opgezwollen. Zij schrok toen zij hoorde dat de benen van [slachtoffer] een beetje aan het kraken waren. Zij liet het toen aan verdachte zien en verdachte heeft toen naar de benen van [slachtoffer] gekeken en verdachte zei dat er vocht in zat. [medeverdachte] heeft vervolgens op internet gekeken en begon de beentjes van [slachtoffer] te masseren. [medeverdachte] heeft geen dokter gebeld.
[medeverdachte] heeft op 6 april 2023 bij de politie verklaard dat verdachte water in de knieën van [slachtoffer] voelde. [medeverdachte] zei tegen hem: kijk de benen van [slachtoffer] zijn opgezet. Verdachte raakte de knieën toen aan en zei: inderdaad. [medeverdachte] had ontdekt dat de beentjes dikker waren geworden.
[medeverdachte] heeft op 8 mei 2023 bij de politie verklaard dat [slachtoffer] niet goed op haar voeten kon staan omdat dit haar pijn deed. Verdachte heeft haar verboden om met de sociale zorg te praten. Er waren redenen tot zorg, namelijk de gebroken armen en benen. [medeverdachte] is uit het ziekenhuis weggelopen omdat ze bang werd aangezien men daar van alles had geconstateerd. [medeverdachte] zag dat [slachtoffer] blauwe plekken en pijn had. In haar knieën was vocht ontstaan. Dat heeft zij verdachte verteld.
Beoordeling
De rechtbank acht niet geloofwaardig dat verdachte niet heeft gezien dat de benen van [slachtoffer] opgezwollen waren. De rechtbank volgt de verklaring van [medeverdachte] dat verdachte dit wel heeft gezien. Ook de verklaring van verdachte dat hij geen blauwe plekken bij [slachtoffer] heeft gezien acht de rechtbank in het licht van de overige bewijsmiddelen niet geloofwaardig.
Door niet tijdig en adequaat medische hulp in te schakelen en medische verzorging te onthouden terwijl dat noodzakelijk was hebben verdachte en [medeverdachte] minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door hun handelen en nalaten een concreet gevaar voor de gezondheid van [slachtoffer] zou ontstaan.
Dit alles maakt dat zij [slachtoffer] opzettelijk in een hulpeloze toestand hebben gebracht en gelaten en dat zij zich daardoor schuldig hebben gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde feit. Op basis van hun verklaringen komt de rechtbank verder tot het oordeel dat sprake is van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking dat sprake is van medeplegen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachten ook de vereiste lichamelijke verzorging of voeding aan [slachtoffer] hebben onthouden. De rechtbank zal verdachte daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van feit 4:
Op woensdag 29 maart 2023 is de woning van verdachte aan de [adres 3] binnengetreden en doorzocht. Uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal van bevindingen valt af te leiden dat de woning op dat moment vervuild was en dat de omstandigheden zeer slecht waren om [slachtoffer] daar te laten verblijven.
De situatie op 29 maart 2023 is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende bepalend om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen. Aan de bespreking van de vraag of deze situatie een psychische mishandeling oplevert komt de rechtbank daarom niet toe.
Gelet hierop acht de rechtbank niet bewezen wat aan verdachte onder feit 4 is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.