ECLI:NL:RBOVE:2023:5293

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
08.087315.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling en opzettelijk iemand in hulpeloze toestand brengen van een kind

Op 22 december 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van zware mishandeling en het opzettelijk in een hulpeloze toestand brengen van een kind. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van zware mishandeling van een 13 maanden oud kind, dat hij verzorgde en opvoedde als behorend tot zijn gezin. De feiten vonden plaats tussen 21 december 2022 en 26 maart 2023, waarbij de verdachte en zijn partner, de moeder van het kind, meermalen aan de armen en benen van het kind hebben getrokken, wat resulteerde in meerdere botbreuken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou veroorzaken. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte en zijn partner het kind in een hulpeloze toestand hebben gelaten door geen medische hulp in te schakelen, ondanks dat zij wisten dat het kind letsel had opgelopen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, met aftrek van voorarrest, en veroordeelde de verdachte tot het betalen van een schadevergoeding van € 7.500 aan de benadeelde partij, het kind.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.087315.23 (P)
Datum vonnis: 22 december 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 december 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. mr. I.L Blonk - van Groningen en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.H. Rump, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) door mr. C.E. Jeekel, advocaat te Zwolle, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na aanpassing omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 12 december 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich alleen, dan wel samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: zware mishandeling dan wel poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling van [slachtoffer] , die hij verzorgde en opvoedde als behorend tot zijn gezin;
feit 2: mishandeling van [slachtoffer] ;
feit 3: het in hulpeloze toestand brengen of laten van [slachtoffer] door haar verzorging en medische hulp te onthouden;
feit 4: psychische mishandeling van [slachtoffer] , die hij verzorgde en opvoedde als behorend tot zijn gezin.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 december 2022 tot 26 maart 2023 te Zwolle en/of te Dalfsen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan een kind, genaamd [slachtoffer] (geboren
[geboortedatum 2] -2022), welke, verdachte, verzorgt en/of opvoedt als behorend tot zijn gezin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer botbreuk(en) in de rechter en linker bovenarm(en) en/of de rechter en linker bovenbe(e)n(en) en/of de rechter en linker scheen- en kuitbe(e)n(en), althans het lichaam heeft toegebracht, door één of meermalen (krachtig) aan de arm(en) en/of be(en)n(en), van die [slachtoffer] te rukken en/of te trekken, althans door ander hoogenergetisch en/of samendrukkend geweld uit te oefenen op
voornoemde arm(en) en/of be(e)n(en) en/of lichaam;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 december 2022 tot 26 maart 2023 te Zwolle en/of te Dalfsen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan een kind, genaamd [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] -2022), welke, verdachte, verzorgt en/of opvoedt als behorend tot zijn gezin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, één of meermalen (krachtig) aan de arm(en) en/of be(e)n(en), van die [slachtoffer] heeft gerukt en/of getrokken, althans door ander hoogenergetisch en/of samendrukkend geweld uit te oefenen op voornoemde arm(en) en/of be(e)n(en),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 december 2022 tot 26 maart 2023 te Zwolle en/of te Dalfsen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] -2022), heeft mishandeld door (krachtig) aan de arm(en) en/of be(e)n(en), althans aan het lichaam van die [slachtoffer] te rukken en/of te trekken;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 december 2022 tot 26 maart 2023 te Zwolle en/of te Dalfsen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een kind, genaamd [slachtoffer] (geboren
[geboortedatum 2] -2022), welke, verdachte, verzorgt en/of opvoedt als behorend tot zijn gezin, (telkens) heeft mishandeld, door één of meermalen die [slachtoffer] (krachtig)
-op/tegen de rug en/of de billen te slaan en/of te stompen en/of
-(al dan niet) met een slagvoorwerp op/tegen de rechter arm te slaan en/of
-(al dan niet) met een slagvoorwerp op/tegen de billen te slaan en/of
-in de arm(en) en/of de be(e)n(en) te knijpen en/of
-op/tegen één of meer voorwerp(en) te gooien;
3.
dat hij in of omstreeks de periode 21 december 2022 tot 26 maart 2023 te Zwolle en/of te Dalfsen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
opzettelijk een kind, [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] -2022), zijnde een baby van 13 maanden tot wiens/wier onderhoud, verpleging of verzorging hij, verdachte, als partner van de moeder en/of als (zelfbenoemd) stiefvader krachtens wet en/of overeenkomst verplicht was in een hulpeloze toestand heeft gebracht of gelaten, door de vereiste/noodzakelijke/gebruikelijke (adequate) lichamelijke verzorging en/of voeding en/of (inschakeling van) medische hulp en/of medische verzorging te onthouden en/of (aldus) in een situatie gebracht of gehouden die voor de gezondheid van die [slachtoffer] schadelijk was of kon zijn;
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 maart 2023 tot en met 25 maart 2023 te Dalfsen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een kind, genaamd [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] -2022), welke, verdachte, verzorgt en/of opvoedt als behorend tot zijn gezin, (psychisch) heeft mishandeld door
die [slachtoffer] gedurende voornoemde periode in zijn, verdachtes, woning te laten verblijven terwijl deze woning (geheel) vervuild en/of ongeschikt was als (hoofd)verblijf voor een kind en/of geen, althans onvoldoende, voeding in huis en/of in voorraad te hebben voor die [slachtoffer] en/of diverse scherpe voorwerpen en/of medicatie en/of (een) gevulde asbak(ken) en/of huisvuil en/of etensresten binnen handbereik in (diverse ruimtes van) de woning te laten liggen en/of staan en/of
geen goede nacht- en/of slaapvoorziening voor die [slachtoffer] te bewerkstelligen, waardoor voornoemde [slachtoffer] psychisch letsel
heeft bekomen en/of een hevige onlust veroorzakende lichamelijke en/of geestelijke gewaarwording bij haar is veroorzaakt en/of waardoor opzettelijk de gezondheid van die [slachtoffer] werd benadeeld.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding [1]
Verdachte heeft in de loop van 2022 een relatie gekregen met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). [medeverdachte] was daarvoor in april 2022 vanuit Oekraïne naar Nederland gekomen. Zij verbleef aanvankelijk in de gemeentelijke opvanglocatie voor Oekraïense vluchtelingen ‘ [locatie 1] ’ aan de [adres 1] . Enige tijd nadat verdachte en [medeverdachte] een relatie hadden gekregen, hebben zij de toen tien maanden oude dochter van [medeverdachte] , genaamd [slachtoffer] , die op dat moment in een pleeggezin in Oekraïne verbleef, opgehaald. Vanaf 22 december 2022 verbleven [medeverdachte] en haar dochter [slachtoffer] vervolgens in de opvanglocatie ‘ [locatie 2] ’ aan de [adres 2] . Omdat er grote zorgen waren over de verzorging van [slachtoffer] en de explosieve relatie tussen [medeverdachte] en verdachte, is er op 24 februari 2023 door de medewerkers van de opvanglocatie melding bij Veilig Thuis IJsselland (VTIJ) gedaan. Vervolgens is ook het sociaal wijkteam ingeschakeld. Omdat [medeverdachte] en [slachtoffer] sinds 12 maart 2023 niet meer in de opvang waren gezien, zijn zij op 23 maart 2023 als vermist opgegeven. Omdat er zorgen over hun veiligheid en gezondheid bestonden en het vermoeden bestond dat zij in de woning van verdachte aan de [adres 3] verbleven, is de politie op 25 maart 2023 naar die woning gegaan en troffen zij [medeverdachte] , [slachtoffer] en verdachte aan in een sterk vervuilde woning. [medeverdachte] verklaarde dat zij vanaf 12 maart 2023 bij verdachte inwoonde. Zij is vervolgens vrijwillig met [slachtoffer] met de politie meegegaan en naar de opvang in Zwolle teruggegaan.
[slachtoffer] is op 27 maart 2023 in het Isala ziekenhuis te Zwolle onderzocht door forensisch arts in opleiding V. Latour, onder supervisie van forensisch arts prof. mr. dr. W.L.J.M. Duijst (hierna: Duijst). Bij dit onderzoek werden uitwendig diverse bloeduitstortingen en schaaf- en krasletsels bij [slachtoffer] waargenomen, die volgens de artsen verdacht zijn voor toegebracht letsel wanneer een medische aandoening is uitgesloten. [2] [medeverdachte] is tijdens dit onderzoek van [slachtoffer] uit het ziekenhuis weggelopen. [slachtoffer] is toen bij medewerkers van VTIJ achtergebleven. [3] Op 27 maart 2023 heeft de kinderrechter [slachtoffer] voorlopig onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Op 28 maart 2023 heeft de kinderrechter bepaald dat Jeugdbescherming Overijssel het gezag over [slachtoffer] gedeeltelijk uit kan oefenen ter zake van voor haar noodzakelijk medisch onderzoek en behandeling. [slachtoffer] is vervolgens bij een pleeggezin op een geheime locatie ondergebracht.
Nadere medische onderzoeken:
Op 28 maart 2023 is in het Isala ziekenhuis te Zwolle door radioloog L. de Jong een radiologisch onderzoek, een zogenaamde skeletstatus, verricht. Daarbij zijn meerdere botbreuken van wisselende leeftijd bij [slachtoffer] aangetroffen. [4] Hierop heeft VTIJ op 29 maart 2023 namens [slachtoffer] aangifte van kindermishandeling gedaan. [5]
Op 4 april 2023 heeft er een herbeoordeling van het eerdergenoemde radiologisch onderzoek van 28 maart 2023 door prof. dr. R.R. van Rijn plaatsgevonden. Ook Van Rijn concludeerde dat sprake was van meerdere botbreuken. Van Rijn concludeerde verder dat het radiologisch waarschijnlijker is dat de fracturen van de armen en van de benen gescheiden in tijd zijn opgetreden. [6]
In opdracht van de officier van justitie hebben forensisch artsen Duijst en H. Stigter op 9 juni 2023 als deskundigen een nader forensisch medisch onderzoek bij [slachtoffer] verricht. In de door hen opgemaakte letselrapportage [7] schrijven zij dat op de skeletstatus van 28 maart 2023 de volgende botbreuken zijn waargenomen:

1. Schuine breuk van de rechter bovenarm ter hoogte van de elleboog.
2. Niet gemakkelijk zichtbare, doorgemaakte breuk van de rechter ellepijp ter hoogte van de
elleboog.
3. Breuk van de bovenarm links, aan het uiteinde van het bot ter hoogte van de elleboog.
4. Twijfelachtige breuklijn aan de bovenzijde van het bot van de linker bovenarm, waarbij ook gedacht kan worden aan een bloedvat.
5. Breuk aan het uiteinde van de binnenzijde van het bot van het rechter bovenbeen, ter hoogte van de knie.
6. Salter-Harris type 2 breuk (breuk van de groeischijf) van de buitenzijde van het uiteinde van het bot van het bovenbeen, ter hoogte van de knie (niet benoemd links of rechts).
7. Torusbreuk (breuk van het bot, waarbij het beenvlies dat om het bot heen ligt intact is
gebleven) van het uiteinde van het rechter scheen- en kuitbeen, ter hoogte van de enkel.
8. Breuken aan het uiteinde van het bot van het linker bovenbeen, ter hoogte van de knie. Vrij grote fragmenten, derhalve geduid als Salter-Harris type 2 breuken.
9. Schuine breuk van het uiteinde van het linker kuitbeen, ter hoogte van de knie.
10. Torusbreuk van het uiteinde van het linker scheenbeen, ter hoogte van de knie.”
Uit het deskundigenrapport blijkt dat de skeletstatus op 12 april 2023 is herhaald en dat er toen een aantal genezende breuken zijn waargenomen waarbij nieuw bot (callusvorming) is waargenomen. In het rapport wordt in dit verband geschreven:
Rechterarm:
Verdere remodellering (veranderend uiterlijk) van de schuine breuk van het uiteinde van de bovenarm, ter hoogte van de elleboog. Wederom irregulaire begrenzing van het uiteinde van de ellepijp, ter hoogte van de elleboog. Iets minder uitgesproken dan bij voorgaand onderzoek, derhalve bevestigt dit een doorgemaakte breuk. (…)
Linker bovenarm:
Bekende schuine breuk aan het uiteinde van de bovenarm, ter hoogte van de elleboog.
Vorderende consolidatie met enige remodellering (genezing met enige verandering van het
uiterlijk). (…)
Rechterbeen:
Genezende breuk van het uiteinde van het bovenbeen ter hoogte van de knie, met zeer veel
subperiostale (onder het beenvlies) nieuwe botformatie. Dit loopt door tot aan de bovenzijde van het uiteinde van het bovenbeen ter hoogte van de knie (metafyse). (…)
Bekende torusbreuk aan de achterzijde van het uiteinde van het scheen- en kuitbeen, ter hoogte van de enkel. Hierbij subperiostale nieuwe botformatie (vorming van nieuw bot onder het beenvlies). (…).
Linkerbeen:
Genezende breuk van het uiteinde van het bot van het linker bovenbeen, ter hoogte van de knie, met zeer veel vorming van nieuw bot onder het beenvlies. Dit loopt door tot aan de bovenzijde van het uiteinde van het bovenbeen ter hoogte van de knie (metafyse). (…)
Toegenomen vorming van nieuw bot onder het beenvlies rond de uiteinden van het scheen- en kuitbeen ter hoogte van de knie. Dit ten teken van vorderende genezing.(…)”
In hun bespiegeling op het letsel schrijven de deskundigen:

Bij betrokkene is sprake van bloeduitstortingen, schaaf- en krasletsel en botbreuken.
Bloeduitstortingen:
De bloeduitstortingen bevinden zich op locaties met een sterk verhoogde kans of een verhoogde kans op toegebrachte blauwe plekken. Daarnaast wordt een patroonletsel waargenomen op de rechter bovenarm. Bloeduitstortingen in de vorm van een herkenbaar patroonletsel zijn zeer verdacht voor toegebracht letsel. Derhalve zijn de waargenomen bloeduitstortingen waarschijnlijker onder de hypothese van toegebracht letsel dan onder de hypothese accidenteel letsel.
Botbreuken:
Er is bij betrokkene sprake van meervoudige botbreuken in alle ledematen van wisselende leeftijd (…), en er worden daarnaast breuktypen waargenomen die sterk verdacht zijn voor
toegebracht letsel. Derhalve zijn de waargenomen botbreuken waarschijnlijker onder de
hypothese van toegebracht letsel dan onder de hypothese accidenteel letsel.
Combinatie van letsel:
Alles overziend is het totale letselbeeld bij dit beginnend mobiel kind, dat wel kan staan maar nog niet zelfstandig loopt, veel waarschijnlijker onder de hypothese vantoegebracht letseldan onder de hypothese van accidenteel letsel.”
Over de datering van de botbreuken hebben Duijst en Stigter in hun aanvullende rapportage van 8 december 2023 het volgende geschreven: “
Uit het rapport van prof. van Rijn blijkt dat bij de eerste skeletstatus breuken zijn geconstateerd die ‘nog niet geconsolideerd’ (niet aan elkaar gegroeid) zijn. Bij de tweede skeletstatus blijkt sprake te zijn van genezende breuken. Genezende breuken zijn te herkennen aan callusvorming (nieuw bot dat te zien is op de röntgenfoto als een verdikking van het bot). Callus ontstaat ca. 2 weken na het breken van het bot. Wanneer op de eerste skeletstatus nog geen callus te zien is dan betekent dit dat de breuken ten tijde van de eerste skeletstatus nog geen twee weken oud waren.”
Op de vraag of de botbreuken kunnen zijn ontstaan door het trekken aan een kind hebben de deskundigen geantwoord: “
Bij de uitoefening van trekkracht op het kind kan gedacht worden aan trekkracht op de armen en op de benen. Bij de uitoefening van trekkracht op de armen of benen ontstaan geen bovenarms-, bovenbeens-, onderbeensbreuken.
Metafysaire hoekbreuken ontstaan door snelle repetitieve bewegingen van de armen en benen waardoor door de spierkracht de hoek van het bot wordt losgescheurd. Trekken aan armen of benen kan dus alleen een dergelijke breuk veroorzaken als de trekkracht zeer fors en plotseling is.” [8]
De verklaring van [medeverdachte] :
[medeverdachte] , de moeder van [slachtoffer] , is op 29 maart 2023 aangehouden en verhoord. [medeverdachte] heeft toen verklaard dat zij een week geleden ruzie met verdachte heeft gehad, dat zij toen met [slachtoffer] weg wilde gaan, maar dat verdachte dat niet wilde en dat zij toen tegelijkertijd aan [slachtoffer] begonnen te trekken. [9]
[medeverdachte] heeft op 30 maart 2023 bij de politie verklaard dat het trekken vaker is gebeurd. [medeverdachte] heeft verklaard dat het ongeveer vijf dagen voor de verjaardag van verdachte (geboren op [geboortedatum 3] 1994) in de woning van verdachte is gebeurd. [medeverdachte] had [slachtoffer] bij haar heupen vast en verdachte had [slachtoffer] onder haar oksels vast. [medeverdachte] toonde hierbij heen en weer trek bewegingen. [10]
[medeverdachte] heeft op 6 april 2023 bij de politie verklaard dat verdachte en zij beiden even schuldig aan de situatie zijn. Zij hebben beiden getrokken. Ze trokken [slachtoffer] ieder naar hun eigen kant. Het laatste conflict met verdachte, de keer dat er wat met [slachtoffer] is gebeurd, was echt heel groot. [medeverdachte] heeft verklaard dat zij zelf schuldig is dat het grote conflict is ontstaan en dat er veel pijn aan [slachtoffer] is gedaan. [11]
[medeverdachte] heeft op 8 mei 2023 bij de politie onder meer verklaard dat de breuken niet bij één incident, maar over een langere tijd zijn ontstaan. Het gebeurde tijdens meerdere conflicten tussen haar en verdachte, als zij weg wilde en verdachte dat niet toeliet. Elke keer werd er beetje bij beetje aan [slachtoffer] getrokken. [medeverdachte] had [slachtoffer] dan vast en allebei hebben ze aan [slachtoffer] getrokken. Dat is vaker dan één keer gebeurd. Per maand gebeurde dat twee à drie keer. Zij hebben beiden hard aan [slachtoffer] getrokken. Ook gebeurde het dat verdachte duwde waardoor [medeverdachte] op [slachtoffer] viel, en dat verdachte aan [medeverdachte] trok waardoor [slachtoffer] een klapje op haar hoofd kreeg, tegen de stoelleuning. Het eindigde altijd hetzelfde. Verdachte ging huilend op de bank zitten omdat hij wist dat hij [medeverdachte] en [slachtoffer] pijn had gedaan. [12]
De verklaring van verdachte:
Verdachte is op 29 maart 2023 aangehouden. Hij heeft stellig ontkend dat hij aan [slachtoffer] heeft getrokken. Verdachte heeft op 30 maart 2023 bij de politie verklaard dat het enige wat hij zich kan herinneren is dat [slachtoffer] in januari 2023 in het Weezenlanden-park met de kinderwagen van de bolderkar is afgevallen en dat [slachtoffer] de volgende dag last had van haar rechterarm. [13]
Verdachte heeft op 6 april 2023 bij de politie verklaard dat het enige dat hij kan bedenken is dat [slachtoffer] iets heeft gebroken bij de val met de kinderwagen van de bolderkar. Hij is er verder vrij zeker van dat het toen een kneuzing is geweest. [14]
Ter terechtzitting van 12 december 2023 heeft verdachte verklaard dat hij echt niet weet hoe [slachtoffer] het letsel heeft opgelopen, dat hij [slachtoffer] op geen enkele manier pijn heeft gedaan en dat hij ook nooit iets aan haar heeft gezien of gemerkt. Hij heeft ook nooit gezien dat [medeverdachte] [slachtoffer] heeft geslagen. [15]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd requisitoir, op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde integraal moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de botbreuken van [slachtoffer] volgens de deskundigen niet nader kunnen worden gedateerd, dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] niet geloofwaardig zijn en dat er verder geen bewijs van de betrokkenheid van verdachte aanwezig is.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er voor verdachte geen wettelijke of verbintenisrechtelijke verplichting was tot onderhoud, verpleging of verzorging van [slachtoffer] . Verder is er geen bewijs dat verdachte [slachtoffer] in de twee weken dat [slachtoffer] in zijn woning verbleef in een hulpeloze toestand heeft gebracht door haar lichamelijke verzorging, voeding, medische hulp en of medische verzorging te onthouden.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het op het moment dat de politie op 29 maart 2023 in de woning van verdachte is binnengetreden daar weliswaar een ongeordend zooitje was, maar dat dit niets zegt over de periode die hieraan vooraf ging. Bovendien is niet vastgesteld dat [slachtoffer] daadwerkelijk psychisch letsel heeft bekomen, zo stelt de raadsvrouw.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Heeft verdachte [slachtoffer] als kind verzorgd en opgevoed als behorend tot zijn gezin?
Verdachte heeft op 29 maart 2023 tegenover de politie verklaard dat zijn ’vrouw en kind’ woonachtig zijn aan de [adres 4] , dat zij op 25 maart 2023 bij hem in zijn woning verbleven, dat zij toen door de politie zijn meegenomen en dat verdachte in de rats zat omdat ‘zijn vrouw en kind’ verdwenen waren. Verder heeft verdachte, op de vraag van de verbalisant of hij kinderen heeft, geantwoord: “
Ik heb [slachtoffer] . Ik beschouw mijzelf als haar vader. (…) U mag mij stiefvader noemen. (…)”. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] wel eens onder de douche heeft gedaan, dat hij haar samen met [medeverdachte] voedt en dat hij ook wel eens de luiers van [slachtoffer] heeft vervangen. [16]
Ter terechtzitting van 12 december 2023 heeft verdachte verklaard dat hij met [medeverdachte] naar Oekraïne is gegaan om een gezin te beginnen en dat hij de financiële verzorging van [slachtoffer] deed, door voor de aanwezigheid van eten en verzorgingsproducten te zorgen. [17]
Verder blijkt uit het (sfeer) proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 1 april 2023 dat de politie op 5 maart 2023 op een melding over een ruzie tussen verdachte en [medeverdachte] heeft gereageerd en dat verdachte toen met [slachtoffer] kwam aanlopen en dat hij zich in de richting van de politie voordeed als haar vader. [18]
Op grond van voorgaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer] verzorgde en opvoedde als behorend tot zijn gezin. Dat verdachte ter zitting afstand heeft genomen van die rol en heeft ontkend dat hij verzorgingstaken deed, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Toegebracht letsel
Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte en [medeverdachte] de bij [slachtoffer] geconstateerde botbreuken aan de armen en benen gezamenlijk aan haar toegebracht.
De rechtbank gaat daarbij uit van de inhoud van de hiervoor weergegeven door de forensisch artsen Duijst en Stigter op 6 juli 2023 opgemaakte letselrapportage en hun aanvullende rapportage van 8 december 2023. Op grond van de bevindingen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van toegebracht letsel. De rechtbank stelt op grond van hun bevindingen verder vast dat een deel van het bij [slachtoffer] toegebrachte letsel ten tijde van de eerste skeletstatus op 28 maart 2023 nog geen twee weken oud was. De rechtbank is daarom van oordeel dat een deel van het letsel na 14 maart 2023 bij [slachtoffer] is toegebracht. Dit past ook exact in de verklaring van [medeverdachte] dat het laatste voorval waarbij zij en verdachte tegelijkertijd aan [slachtoffer] hebben getrokken, vijf dagen voor de verjaardag van verdachte heeft plaatsgevonden (op 18 maart 2023 aangezien verdachte op [geboortedatum 3] is geboren).
Uit de verklaring die [medeverdachte] op 8 mei 2023 bij de politie heeft afgelegd, blijkt verder dat zij en verdachte niet alleen op 18 maart 2023, maar ook tijdens eerdere ruzies aan de armen en benen van [slachtoffer] hebben getrokken. Zij heeft verklaard dat het wel twee á drie keer per maand is gebeurd. Dit verklaart naar het oordeel van de rechtbank de overige botbreuken die bij [slachtoffer] zijn aangetroffen en die niet kunnen worden gedateerd.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door [medeverdachte] afgelegde verklaring te twijfelen. Hierbij overweegt de rechtbank dat, in tegenstelling tot wat de raadsvrouw heeft betoogd, [medeverdachte] ook al in haar verklaring van 30 maart 2023 heeft verklaard dat het vaker is gebeurd. Dat er het één en ander valt af te dingen aan de accuraatheid van haar verklaringen doet verder niet zonder meer af aan de betrouwbaarheid. Dit is zeer wel verklaarbaar door het niveau waarop [medeverdachte] functioneert, haar gebrekkige taalbeheersing en de werking van het geheugen. In hoofdlijnen heeft zij consistent verklaard, namelijk dat zij en verdachte tijdens meerdere ruzies aan de armen en benen van [slachtoffer] hebben getrokken. De verklaring van [medeverdachte] komt authentiek over en het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel past ook bij de door [medeverdachte] gegeven toedracht. Op 8 mei 2023 heeft [medeverdachte] verklaard dat zij beiden hard aan [slachtoffer] hebben getrokken. [19] Gelet op het geconstateerde letsel kan het niet anders dan dat verdachte en [medeverdachte] op momenten ook fors en plotseling aan [slachtoffer] hebben getrokken, onder welke omstandigheden het trekken aan armen en benen volgens de deskundigen de geconstateerde botbreuken kan veroorzaken.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de feitelijkheden zoals opgenomen in de tenlastelegging onder feit 1 primair hebben plaatsgevonden.
De volgende vraag is hoe het handelen van [medeverdachte] en verdachte juridisch moet worden gekwalificeerd.
Voorwaardelijk opzet:
Om tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde medeplegen van zware mishandeling te komen, moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat het krachtig aan de armen en benen van een dertien maanden oud kind trekken zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het op deze wijze, dus door twee personen gelijktijdig in verschillende richtingen, krachtig trekken aan de armen en benen van een kind jonger dan dertien maanden tijdens huiselijk geweldsituaties een gedraging die naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank ziet geen grond aan te nemen dat verdachte zich van die kans niet bewust is geweest.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat hij door zijn gedrag zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] zou kunnen veroorzaken op de koop heeft toegenomen, oftewel aanvaard. De rechtbank acht het opzet (in voorwaardelijke zin) bewezen.
Zwaar lichamelijk letsel:
Naar het oordeel van de rechtbank kan het letsel dat verdachte en [medeverdachte] bij [slachtoffer] hebben toegebracht worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit. [20]
De rechtbank stelt aan de hand van eerder genoemde letselrapportage van 6 juli 2023 vast dat door verdachte en [medeverdachte] aan [slachtoffer] letsel is toegebracht, te weten meerdere bloeduitstortingen, schaaf- en krasletsel en botbreuken van wisselende leeftijden en dat de genezing meerdere weken in beslag zal nemen en dat de precieze tijdspanne niet is in te schatten. [21]
Hoewel uit de letselrapportage blijkt dat normaliter restloos herstel is te verwachten, is de rechtbank desondanks van oordeel dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken.
Gelet op het gegeven dat er tien botbreuken in de armen en benen, en vele bloeduitstortingen verspreid over het hele lichaam zijn aangetroffen, leveren deze letsels in hun totaliteit bezien zwaar lichamelijk letsel op.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit, medeplegen van zware mishandeling, heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank acht op grond van de dossierstukken bewezen dat [medeverdachte] haar kind [slachtoffer] heeft mishandeld door een telefoon naar haar te gooien en door haar in haar armen of benen te knijpen. Van betrokkenheid van verdachte hierbij of een nauwe en bewuste samenwerking is uit de bewijsmiddelen echter niet gebleken.
Ten aanzien van feit 3.
De rechtbank ziet zich in het kader van dit feit voor de vraag gesteld of verdachte in strafrechtelijke zin kan worden verweten dat hij [slachtoffer] in een hulpeloze toestand heeft gebracht of gelaten.
Van een hulpeloze toestand in de zin van artikel 255 Sr kan worden gesproken als sprake is van een concreet gevaar voor de gezondheid of het leven van degene tot wiens verzorging de verdachte krachtens wet of overeenkomst verplicht is. Daarvan kan sprake zijn als medische hulp wordt onthouden wanneer die hulp wel noodzakelijk is.
De rechtbank stelt voorop dat op [medeverdachte] als moeder van [slachtoffer] op grond van artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek de wettelijke verplichting rustte om haar minderjarige dochter te verzorgen. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte] en [slachtoffer] sinds 12 maart 2023 bij verdachte inwoonden, dat verdachte ook voor [slachtoffer] zorgde en dat hij zich naar buiten toe als (stief)vader presenteerde. De rechtbank verwijst in dit kader naar hetgeen hiervoor onder feit 2 is overwogen. Gelet hierop rustte op hem op grond van artikel 1:248 BW de verplichting tot verzorging van [slachtoffer] .
Naar het oordeel van de rechtbank waren verdachte en [medeverdachte] daarom verplicht tot verzorging van [slachtoffer] . Verdachte en [medeverdachte] zijn desondanks niet naar een arts gegaan terwijl zij wisten of in elk geval vermoedden dat [slachtoffer] botbreuken had. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Het bolderkar incident
Uit de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] blijkt dat zij na het incident met de bolderkar, dat in januari 2023 [22] heeft plaatsgevonden, wisten dat [slachtoffer] letsel had opgelopen. Desondanks zijn zij toen niet naar een arts gegaan terwijl medische hulp toen wel noodzakelijk was. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De verklaring van verdachte:
Verdachte heeft op 6 april 2023 bij de politie verklaard dat hij na de val van [slachtoffer] van de bolderwagen op internet heeft gekeken wat hij moest doen. Hij las dat rust en pijnstillers voor baby’s goed zijn en dat het dan over zou gaan. Verdachte heeft een mitella gemaakt en die hield de arm stil. [23]
Verdachte heeft op 8 mei 2023 bij de politie verklaard dat [slachtoffer] later last van haar armpje had, dat [medeverdachte] niet naar de dokter wilde, dat verdachte heeft opgezocht wat het kon zijn, dat hij dacht dat het een kneuzing was en dat het geven van rust het beste was of op zijn minst een mitella, en dat hij tegen [medeverdachte] heeft gezegd dat hij geen dokter is. [24]
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat de dag na het bolderkarincident de enige keer is geweest dat hij iets bij [slachtoffer] heeft gezien. [medeverdachte] had hem toen geroepen en zij zei dat [slachtoffer] pijn aan haar armpje had. Verdachte heeft toen gezegd dat hij geen dokter is en heeft haar toen geadviseerd om naar een dokter te gaan. Verder zei hij dat [slachtoffer] in ieder geval een pijnstiller moest krijgen. Verdachte heeft toen kinderparacetamol gekocht. Hij dacht dan doet het geen pijn en dat het na een paar dagen rust wel weer goed zou zijn. [25]
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
[medeverdachte] heeft op 6 april 2023 tegenover de politie verklaard dat [slachtoffer] in de kinderwagen zat, dat de kinderwagen op de bolderkar stond, dat de kinderwagen is omgeslagen en dat [slachtoffer] hierdoor pijn in haar arm kreeg. Zij kreeg blauwe plekken op haar rechterarm en die arm was een beetje dik geworden. Ze zijn toen niet naar de dokter gegaan om naar de arm te laten kijken omdat [medeverdachte] bang was dat men commentaar zou geven. Ook had verdachte tegen [medeverdachte] gezegd dat als er wondjes of breuken bij het kind worden gevonden, het kind dan van de ouder wordt afgenomen.
[medeverdachte] heeft verder verklaard dat verdachte toen pillen heeft gehaald en een mitella heeft gemaakt. Voordat [slachtoffer] naar bed ging maakte [medeverdachte] de mitella los, omdat het anders bij haar arm knelde. [medeverdachte] dacht wel dat de arm van [slachtoffer] gebroken was en dat [slachtoffer] hulp nodig had. De arm van [slachtoffer] deed namelijk pijn en ze kon de arm niet bewegen. [slachtoffer] wilde die arm niet gebruiken en als [medeverdachte] haar vast wilde pakken dan wilde ze dat niet omdat dit haar pijn deed aan de arm. [26]
Verder blijkt dat met de telefoon van verdachte de volgende zoekopdrachten via Google Chrome zijn gegeven:
Op 19 januari 2023 om 16:43:18 is gezocht naar ‘Hoe weet je of je arm gebroken is baby’.
Op 19 januari 2023 om 16:44:45 is gezocht naar 'botbreuk arm baby'.
Op 19 januari 2023 om 17:06:04 is gezocht naar 'Hoe maak je een mitella'.
Op 22 januari 2023 om 09:19:40 is gezocht naar 'Hoe maak je een mitella'. [27]
Beoordeling:
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] sinds de situatie met de bolderkar in januari 2023 vermoedden dat de arm van [slachtoffer] gebroken was, en dat haar situatie toen in ieder geval al zodanig zorgelijk was dat zij ervoor hadden moeten zorgen dat [slachtoffer] door een arts zou worden gezien. Door dat niet te doen hebben zij [slachtoffer] toen in een hulpeloze toestand gelaten.
De trek incidenten:
Bovendien hebben verdachte en [medeverdachte] ook tijdens hun ruzies, waarbij zij aan de armen en benen van [slachtoffer] hebben getrokken, haar in een hulpeloze toestand gebracht en gelaten. Door hun handelwijze hebben zij botbreuken bij [slachtoffer] toegebracht en zij zijn toen niet naar een arts gegaan, terwijl het voor hen wel kenbaar was dat de situatie van [slachtoffer] zorgelijk was en dat er medische hulp noodzakelijk was. Dit volgt uit de volgende verklaringen van verdachte en [medeverdachte] .
De verklaring van verdachte:
Verdachte heeft op 6 april 2023 bij de politie verklaard dat [medeverdachte] op enig moment heeft verteld dat de benen van [slachtoffer] waren opgezwollen. [slachtoffer] wilde toen niet meer zelfstandig staan. [28] Hij dacht dat de benen waren opgezwollen door overbelasting. Verdachte heeft de benen toen gezien en heeft er niet aan gezeten. Verdachte zag het verschil niet en zei toen: “Okay als jij dat zegt dat de benen gezwollen zijn dan zal het zo zijn”. Verdachte heeft verder verklaard dat hij nooit blauwe plekken bij [slachtoffer] heeft gezien. [29]
Verdachte heeft op 8 mei 2023 bij de politie verklaard dat [medeverdachte] een keer zei dat de benen van [slachtoffer] waren opgezwollen, dat hij toen heel snel keek en niets zag. Verdachte heeft toen tegen [medeverdachte] gezegd dat als zij dit zegt, het wel zo zal zijn en dat ze dan naar de dokter moest. [30]
Verdachte heeft op 16 mei 2023 bij de politie nogmaals verklaard dat [medeverdachte] hem heeft verteld dat de benen van [slachtoffer] opgezwollen waren en dat hij dat niet heeft gezien of gevoeld. [31]
Ter terechtzitting van 12 december 2023 heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte] hem een keer heeft gezegd dat er iets met de benen van [slachtoffer] aan de hand was, dat de benen van [slachtoffer] opgezwollen waren en dat verdachte er toen heel vluchtig naar heeft gekeken omdat hij toen aan het gamen was. Hij heeft toen niet gezien dat de benen opgezwollen waren. Hij zag geen verschil. Verdachte heeft [medeverdachte] toen gezegd dat zij het even in de gaten moest houden, en dat zij, als zij het niet vertrouwde, naar de dokter moest gaan. Hij heeft toen geen letsel gezien. Hij heeft ook geen vocht in de benen gezien. [32]
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
[medeverdachte] heeft op 29 maart 2023 tegenover de politie verklaard dat zij en verdachte, na de ruzie waarbij zij tegelijkertijd aan [slachtoffer] hebben getrokken, hebben gezien dat de ledematen van [slachtoffer] gingen opzwellen. Toen [medeverdachte] zag dat de bovenbenen van [slachtoffer] opgezwollen waren, heeft zij de benen van [slachtoffer] gemasseerd, maar toen er vervolgens blauwe plekken kwamen werd zij bang. Ze heeft toen op internet gezocht wat zij moest doen, zij heeft verdachte gesproken en zij wilde geen problemen veroorzaken. [33]
[medeverdachte] heeft op 30 maart 2023 bij de politie verklaard dat zij wist dat de armen en benen van [slachtoffer] waren gebroken toen de benen, en de armen een beetje, waren opgezwollen. [medeverdachte] heeft verder verklaard dat de armen en benen van [slachtoffer] één week geleden zijn opgezwollen. Zij schrok toen zij hoorde dat de benen van [slachtoffer] een beetje aan het kraken waren. Zij liet het toen aan verdachte zien en verdachte heeft toen naar de benen van [slachtoffer] gekeken en verdachte zei dat er vocht in zat. [medeverdachte] heeft vervolgens op internet gekeken en begon de beentjes van [slachtoffer] te masseren. [medeverdachte] heeft geen dokter gebeld. [34]
[medeverdachte] heeft op 6 april 2023 bij de politie verklaard dat verdachte water in de knieën van [slachtoffer] voelde. [medeverdachte] zei tegen hem: kijk de benen van [slachtoffer] zijn opgezet. Verdachte raakte de knieën toen aan en zei: inderdaad. [medeverdachte] had ontdekt dat de beentjes dikker waren geworden. [35]
[medeverdachte] heeft op 8 mei 2023 bij de politie verklaard dat [slachtoffer] niet goed op haar voeten kon staan omdat dit haar pijn deed. Verdachte heeft haar verboden om met de sociale zorg te praten. Er waren redenen tot zorg, namelijk de gebroken armen en benen. [medeverdachte] is uit het ziekenhuis weggelopen omdat ze bang werd aangezien men daar van alles had geconstateerd. [medeverdachte] zag dat [slachtoffer] blauwe plekken en pijn had. In haar knieën was vocht ontstaan. Dat heeft zij verdachte verteld. [36]
Beoordeling
De rechtbank acht niet geloofwaardig dat verdachte niet heeft gezien dat de benen van [slachtoffer] opgezwollen waren. De rechtbank volgt de verklaring van [medeverdachte] dat verdachte dit wel heeft gezien. Ook de verklaring van verdachte dat hij geen blauwe plekken bij [slachtoffer] heeft gezien acht de rechtbank in het licht van de overige bewijsmiddelen niet geloofwaardig.
Door niet tijdig en adequaat medische hulp in te schakelen en medische verzorging te onthouden terwijl dat noodzakelijk was hebben verdachte en [medeverdachte] minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door hun handelen en nalaten een concreet gevaar voor de gezondheid van [slachtoffer] zou ontstaan.
Dit alles maakt dat zij [slachtoffer] opzettelijk in een hulpeloze toestand hebben gebracht en gelaten en dat zij zich daardoor schuldig hebben gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde feit. Op basis van hun verklaringen komt de rechtbank verder tot het oordeel dat sprake is van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking dat sprake is van medeplegen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachten ook de vereiste lichamelijke verzorging of voeding aan [slachtoffer] hebben onthouden. De rechtbank zal verdachte daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van feit 4:
Op woensdag 29 maart 2023 is de woning van verdachte aan de [adres 3] binnengetreden en doorzocht. Uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal van bevindingen valt af te leiden dat de woning op dat moment vervuild was en dat de omstandigheden zeer slecht waren om [slachtoffer] daar te laten verblijven.
De situatie op 29 maart 2023 is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende bepalend om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen. Aan de bespreking van de vraag of deze situatie een psychische mishandeling oplevert komt de rechtbank daarom niet toe.
Gelet hierop acht de rechtbank niet bewezen wat aan verdachte onder feit 4 is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 21 december 2022 tot 26 maart 2023 te Zwolle en/of te Dalfsen, tezamen en in vereniging met een ander, aan een kind, genaamd [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] -2022), welke verdachte verzorgt en opvoedt als behorend tot zijn gezin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer botbreuken in de rechter en linker bovenarm(en) en de rechter en linker bovenbe(e)n(en) en de rechter en linker scheen- en kuitbe(e)n(en), heeft toegebracht, door meermalen (krachtig) aan de arm(en) en/of be(en)n(en), van die [slachtoffer] te rukken en/of te trekken;
3.
hij in de periode 21 december 2022 tot 26 maart 2023 te Zwolle en/of te Dalfsen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een kind, [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] -2022), zijnde een baby van 13 maanden tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij, verdachte, als partner van de moeder en als zelfbenoemd stiefvader krachtens wet en/of overeenkomst verplicht was in een hulpeloze toestand heeft gebracht of gelaten, door de vereiste/noodzakelijke/gebruikelijke (adequate) (inschakeling van) medische hulp en medische verzorging te onthouden en (aldus) in een situatie gebracht of gehouden die voor de gezondheid van die [slachtoffer] schadelijk was of kon zijn.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 255, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf:
medeplegen van zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen en laten.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich met zijn toenmalige partner schuldig gemaakt aan de zware mishandeling van het 13 maanden oude dochtertje van zijn toenmalige partner, die hij opvoedde en verzorgde als behorend tot zijn gezin. Tijdens ruzies waarin hij en zijn toenmalige vriendin beide een aandeel hebben gehad, hebben zij meermalen aan de armen en benen van het meisje getrokken waardoor zij tien botbreuken heeft opgelopen. Hierdoor hebben zij het meisje in een hulpeloze toestand gebracht en vervolgens gelaten door niet met haar naar een arts te gaan.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij dergelijk heftig geweld heeft uitgeoefend tegen een nog zeer klein, weerloos en kwetsbaar kind dat volledig van hun zorg afhankelijk was en juist door hen beschermd had moeten worden. Een dergelijke ervaring is voor slachtoffers van die leeftijd zeer indringend en brengen in het algemeen nadelige psychische gevolgen met zich mee, ook op langere termijn. Dergelijke feiten brengen in de maatschappij gevoelens van verontwaardiging en onrust teweeg.
Daar komt bij dat verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag door te volharden in zijn ontkenning en geen inzicht te geven in wat er is gebeurd.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 13 november 2023. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor met name overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, dat hij in 2011 door de kinderrechter is veroordeeld voor het handelen in strijd met artikel 13 van de Wet Wapens, en dat hij niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit het door C.J.F. Kemperman, psychiater, op 4 juli 2023 uitgebrachte pro Justitia rapport, en het door drs. V.T. G. Arnts, GZ-psycholoog, op 17 juli 2023 uitgebrachte pro Justitia rapport.
De deskundige Kemperman heeft geen psychische stoornis of verstandelijke handicap bij verdachte kunnen vaststellen. Verdachte heeft een normale intelligentie. Gelet op het ontbreken van een psychische stoornis of verstandelijke handicap kan Kemperman geen interventieadvies formuleren dat het eventuele recidivegevaar zou kunnen doen beperken.
De deskundige Arnts schrijft dat er op basis van de beschikbare informatie verschillende hypotheses over mogelijke aanwezige problematiek/stoornissen kunnen worden opgesteld, maar dat Arnts geen uitspraken kan doen over de aanwezigheid van psychische stoornissen omdat verdachte een positief beeld over zichzelf schetst en verdachte het bestaan van tekorten of problemen, behalve de partnerrelatieproblemen, ontkent. Gelet hierop kan Arnts geen uitspraken doen over de mate waarin het ten laste gelegde aan verdachte kan worden toegerekend. Arnts kan evenmin een risicotaxatie opstellen aangezien belangrijke informatie ontbreekt.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 28 november 2023. De reclassering kan geen inschatting maken van het recidiverisico omdat verdachte een ontkennende verdachte is en hij niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. Mogelijk is de dominante houding die verdachte in relaties aanneemt een delictgerelateerde factor. De reclassering ziet echter geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken en het gedrag van verdachte te veranderen, en adviseert om aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke straf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
Mr. [naam] heeft zich als bijzonder curator van [slachtoffer] gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte hoofdelijk te veroordelen om immateriële schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De raadsvrouw van benadeelde, mr. C.E. Jeekel, heeft ter terechtzitting toegelicht dat het gevorderde bedrag met name ziet op het toegebrachte fysieke letsel
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag van de benadeelde partij hoofdelijk dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering vanwege de bepleite integrale vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet bewezen is dat er daadwerkelijk psychisch letsel is, en dat er in ieder geval geen causaal verband is. Indien de rechtbank komt tot toewijzing van een schadevergoeding, dan verzoekt de raadsvrouw deze aanzienlijk lager vast te stellen dan is gevorderd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b BW heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank stelt vast dat niet betwist is dat [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank ziet in dit geval, gelet op alle omstandigheden van het geval, aanleiding om de immateriële schade naar billijkheid vast te stellen op het gevorderde bedrag van € 7.500,-.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 7.500,-.,
te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De rechtbank stelt de ingangsdatum van de wettelijke rente vast op 25 maart 2023, Dit is de einddatum van de bewezenverklaarde periode.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 72 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op het artikel 56 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair,het misdrijf:
medeplegen van zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;
feit 3, het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen en laten.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feiten 1 primair en 3): van een bedrag van € 7.500,- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2023) met dien verstande dat als en voor zover al door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € € 7.500,- (zegge: zevenduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 72 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. C.J. Sangers – de Jong en mr. J.L. Souman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2023.
Buiten staat
Mr. C.J. Sangers – de Jong is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, districtsrecherche IJsselland, onderzoek Fennek, met nummer ON1R023021. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal
2.Pagina’s 25 tot en met 42
3.Pagina’s 22 tot en met 24
4.Pagina’s 43 en 44
5.Pagina’s 22 tot en met 24
6.Pagina’s 45 tot en met 48
7.een schriftelijk stuk, te weten een forensisch medische letselrapportage met benoeming als gerechtelijk deskundige, opgemaakt door W. Duijst en H. Stigter, forensisch artsen op 6 juli 2023 (pagina's 6 tot en met 36 van het proces-verbaal relaas pro forma zitting van 2 oktober 2023).
8.een schriftelijk stuk, te weten een forensisch medische letselrapportage met benoeming als gerechtelijk deskundige, aanvullende vragen, opgemaakt door W. Duijst en H. Stigter, forensisch artsen op 8 december 2023 (aanvullend stuk).
9.Pagina’s 379 tot en met en 386
10.Pagina’s 387 tot en met 395
11.Pagina’s 396 tot en met 411
12.Pagina’s 414 tot en met 430
13.Pagina’s 297 tot en met 302
14.Pagina’s 304 tot en met 322
15.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 12 december 2023, inhoudende de door [verdachte] afgelegde verklaring
16.Pagina’s 289 tot en met 296
17.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 12 december 2023, inhoudende de door [verdachte] afgelegde verklaring
18.Pagina 110
19.Pagina’s 425 en 426
20.Hoge Raad 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051, r.o. 2.4.
21.Pagina 12 en 13
22.Pagina 133, uit het verslag van opvanglocatie ‘ [locatie 2] ’ blijkt dat de bolderkar op 17 januari 2023 is geleend.
23.Pagina’s 318, 322
24.Pagina 329
25.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 12 december 2023, inhoudende de door [verdachte] afgelegde verklaring
26.Pagina 401 tot en met 404
27.Pagina 168
28.Pagina 322
29.Pagina’s 318, 322
30.Pagina’s 329
31.Pagina’s 340
32.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 12 december 2023, inhoudende de door Verdachte afgelegde verklaring
33.Pagina’s 381 en 382
34.Pagina’s 390, 391
35.Pagina 404
36.Pagina’s 419, 420, 424, 427