ECLI:NL:RBOVE:2023:5370

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
C/08/ 264681 / HA ZA 21-162
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van overeenkomst en schadevergoeding tussen Croonwolters&dros B.V. en Urenco Nederland B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Croonwolters&dros B.V. (hierna: CWD) en Urenco Nederland B.V. (hierna: Urenco) over de ontbinding van een overeenkomst. CWD heeft de rechtbank verzocht te oordelen of Urenco de overeenkomst terecht heeft ontbonden en of Urenco schadevergoeding verschuldigd is voor de werkzaamheden die CWD heeft verricht. De rechtbank heeft in conventie Urenco veroordeeld tot betaling aan CWD van € 485.755,08, inclusief BTW, en in reconventie verklaard dat Urenco de overeenkomst met CWD rechtsgeldig heeft ontbonden, waarbij CWD is veroordeeld tot betaling aan Urenco van € 287.500,-.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de fatale opleveringsdatum op 30 mei 2019 lag en dat CWD in verzuim was. Urenco heeft de overeenkomst op 25 februari 2021 buitengerechtelijk ontbonden. De rechtbank heeft overwogen dat CWD niet heeft aangetoond dat de ontbinding onterecht was en dat de waarde van de prestatie van CWD voor Urenco is vastgesteld op € 2.832.316,-, waarvan Urenco al een deel heeft betaald. De rechtbank heeft de vorderingen van beide partijen beoordeeld en heeft geoordeeld dat CWD nog recht heeft op een bedrag van € 401.450,48 exclusief BTW, dat Urenco aan CWD moet betalen.

In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat Urenco recht heeft op een verklaring van recht dat de overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden en heeft CWD veroordeeld tot betaling van € 250.000,- aan Urenco, alsmede € 37.500,- voor buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mr. K.J. Haarhuis en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/ 264681 / HA ZA 21-162
Vonnis van 15 februari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Croonwolters&dros B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen CWD,
advocaat mr. C.G.B.J. Wijkamp te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Urenco Nederland B.V.,
gevestigd te Almelo,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna te noemen Urenco,
advocaat mr. Y.A. Wehrmeijer te Rotterdam.

1.De procedure

De rechtbank heeft op 20 juli 2022 een tussenvonnis gewezen. Daarna zijn de navolgende stukken gewisseld:
  • de akte toelichting schade tevens vermeerdering van eis van Urenco
  • de antwoordakte van CWD
  • de antwoordakte van Urenco.
Vervolgens heeft de rechtbank bij rolbericht het bezwaar van Urenco tegen de antwoordakte van CWD verworpen, met die kanttekening dat nieuwe stellingen van CWD, die niet dienen ter onderbouwing van een verzoek aan de rechtbank om terug te komen op al een gegeven bindende eindbeslissing, buiten beschouwing zullen worden gelaten wegens strijd met de goede procesorde.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling van het geschil

in conventie en in reconventie
2.1.
De rechtbank neemt over hetgeen in het tussenvonnis is overwogen en beslist.
fatale opleveringsdatum
2.2.
In 4.4. van het tussenvonnis heeft de rechtbank op de daarin vermelde gronden overwogen dat 30 mei 2019 heeft te gelden als fatale opleveringsdatum en dat CWD in beginsel met ingang van die dag in verzuim was op grond van artikel 6:83, aanhef, sub a. BW (en artikel 19.3 AV), tenzij sprake is van voor rekening of risico van Urenco komende omstandigheden die ertoe hebben geleid dat CWD de fatale opleveringsdatum niet heeft kunnen halen. Dat van dergelijke omstandigheden sprake is geweest, is de rechtbank echter niet gebleken.
2.3.
CWD heeft bij antwoordakte gesteld dat 30 mei 2019 niet kan worden beschouwd als fatale opleveringsdatum. Voor zover hetgeen zij hierover heeft opgemerkt moet worden gezien als een verzoek aan de rechtbank om terug te komen op een bindende eindbeslissing, overweegt de rechtbank als volgt.
De leer van de bindende eindbeslissing houdt in dat de rechter in beginsel in dezelfde instantie niet meer kan terugkomen van door hem gegeven eindbeslissingen. De eisen van een goede procesorde brengen echter mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, na partijen de gelegenheid te hebben geboden zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800). Een bindende eindbeslissing berust onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag indien de rechter, na een dergelijke heroverweging, inziet dat zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van één of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn.
De rechtbank stelt vast dat CWD niet heeft betoogd dat de beslissing van de rechtbank op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag berust, zij heeft haar standpunt ter zake in feite opnieuw bepleit. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om terug te komen op haar beslissing om 30 mei 2019 aan te merken als fatale opleveringsdatum.
ontbinding en haar gevolgen
2.4.
In 4.11. en volgende van het tussenvonnis is overwogen dat Urenco bij brief van 25 februari 2021 de overeenkomst met CWD terecht buitengerechtelijk heeft ontbonden, dat de prestatie van CWD niet meer ongedaan kan worden gemaakt en dat daarom het bedrag van de waarde die de prestatie voor Urenco in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad dient te worden vastgesteld. Nu CWD zich daar in haar stukken en ter zitting niet over had uitgelaten, heeft de rechtbank aangesloten bij het standpunt van Urenco dat het bedrag van die waarde kan worden gesteld op de helft van de aanneemsom, te vermeerderen met 90% van de tweede termijn (40% van de aanneemsom) minus de kosten van nog te herstellen zaken (€ 49.531,82) is € 2.728.268,18. Daarin is aan meerwerk meegenomen € 54.516,- en aan kosten van te herstellen zaken ad € 49.531,82. Vervolgens is overwogen dat daarvan in elk geval € 1.621.500,- al is betaald, zodat in beginsel nog door Urenco resteert te worden voldaan € 1.161.284,18.
2.5.
Van de kant van CWD is gesteld dat uit het feit dat de herstelkosten € 61.329,52 bedroegen, blijkt dat het project wat betreft het werk van CWD bijna klaar was.
De waarde van het werk per datum ontbinding bedraagt volgens haar € 3.236.186,48, zodat er na aftrek van hetgeen betaald is nog € 914.170,48 voldaan moet worden, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van ontbinding.
De rechtbank overweegt dat het eerste deel van het betoog niet opgaat omdat CWD er ten onrechte aan voorbijgaat dat het slechts gaat om herstelkosten, en niet om de kosten om het werk van CWD af te maken (welke kosten geacht moeten worden te zijn gedekt door het verschil tussen de aanneemsom en het bedrag van de waarde die de prestatie van CWD voor Urenco had). Wat betreft de stellingen van CWD omtrent het bedrag van de waarde die de prestatie voor Urenco heeft gehad overweegt de rechtbank dat deze buiten beschouwing moeten worden gelaten wegens strijd met de goede procesorde. In het tussenvonnis is reeds overwogen dat CWD heeft nagelaten om zich uit te laten over die waarde en dat daarom het standpunt van Urenco ter zake wordt gevolgd. Hetgeen CWD nu hierover stelt, is dan ook tardief. Bovendien geldt dat, als CWD heeft beoogd dat de rechtbank terugkomt op een eerdere bindende eindbeslissing, zij niet heeft gesteld, laat staan onderbouwd dat sprake is geweest van een onjuiste feitelijke of juridische grondslag.
2.6.
Urenco heeft onweersproken gesteld dat zij al € 2.267.500,- heeft betaald, naast het bedrag voor het meerwerk. Verder bedroegen de herstelkosten uiteindelijk € 61.329,52. Ten slotte dient CWD volgens Urenco ter zake van de acht (in plaats van negen) betaalde weekfacturen € 47.520,- exclusief BTW terug te betalen. Dat levert op als slotsom dat CWD in totaal recht had op € 2.832.316,-, dat Urenco € 2.430.865,52 heeft betaald en dat CWD dus nog hooguit recht heeft op € 401.450,48.
CWD heeft ten aanzien van deze berekening opgemerkt dat CWD recht had op betaling van de weekfacturen, zodat er van onverschuldigde betaling daarvan geen sprake is.
2.7.
De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat Urenco € 2.322.016,- heeft betaald. Met de herstelkosten is in 4.15. van het tussenvonnis rekening gehouden tot een bedrag van € 49.531,82. CWD heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis en het nu genoemde bedrag van € 61.329,52 niet betwist. De rechtbank zal daarom met dat bedrag rekening houden. Het verweer dat de herstelkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat Urenco CWD niet in de gelegenheid heeft gesteld de gestelde gebreken te herstellen, is pas bij antwoordakte aangevoerd en daarmee tardief en in strijd met de goede procesorde.
2.8.
Ten aanzien van de weekfacturen heeft de rechtbank in 4.14. van het tussenvonnis geoordeeld dat CWD niet heeft onderbouwd dat ter zake een afspraak met Urenco gemaakt is en dat er weliswaar een aantal daarvan is betaald, maar dat er ook meteen aan de bel is getrokken door Urenco na ontdekking daarvan. In zoverre heeft de rechtbank een bindende eindbeslissing gegeven. Nog afgezien van het feit dat CWD niet (met zoveel woorden) heeft gesteld dat het oordeel van de rechtbank is gebaseerd op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag (zodat daarom teruggekomen kan worden op de bindende eindbeslissing), geldt dat CWD ook in haar antwoordakte niet heeft onderbouwd dat met Urenco een afspraak op dit punt is gemaakt. De mails van CWD waarnaar verwezen wordt reppen van het “kunnen” verrekenen door middel van weekfacturen (en dus niet van een overeenkomst) en een reactie van Urenco in bevestigende zin ontbreekt. Dat in een grote organisatie als Urenco facturen per ongeluk worden betaald is geenszins ondenkbaar, en het feit dat Urenco na korte tijd aan de bel getrokken heeft toen van de betalingen bleek, is een goede aanwijzing dat inderdaad per ongeluk is betaald. Derhalve blijft de rechtbank bij haar beslissing op dit punt.
2.9.
Het vorenstaande betekent dat, gelet op het bedrag van de waarde die de prestatie van CWD in de gegeven omstandigheden heeft gehad, de betaling van € 2.267.500,-, het meerwerk, de (vermeerderde) herstelkosten en de onverschuldigd betaalde weekfacturen, CWD in beginsel nog recht heeft op betaling door Urenco van € 401.450,48 exclusief BTW (€ 485.755,08 inclusief BTW). Urenco zal tot betaling daarvan veroordeeld worden, dit te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de factuur van CWD van 3 december 2019 tot de dag van betaling. Urenco heeft betwist dat CWD buitengerech-telijke kosten heeft gemaakt en heeft gesteld dat het interne kosten zijn. CWD is daar niet nader op ingegaan. Gelet hierop zal de rechtbank de vordering ter zake afwijzen.
in reconventie
2.10.
In 4.11. van het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat Urenco de over-eenkomst met CWD buitengerechtelijk heeft mogen ontbinden. De gevorderde verklaring van recht van die strekking zal dan ook worden afgegeven.
2.11.
De rechtbank zal de vordering tot afgifte van een verklaring van recht dat CWD schadeplichtig is voor de toekomstige schade van Urenco (als blijkt dat de afronding van het DRUPS-project meer kost dan de oorspronkelijke aanneemsom), alsmede de vordering tot veroordeling van CWD in de toekomstige schade afwijzen. Het DRUPS-project is inmiddels afgewikkeld en de totale schade is begroot, zodat Urenco geen belang meer heeft bij deze vorderingen.
2.12.
Urenco heeft vergoeding gevorderd van de extra kosten die voor haar zijn ontstaan als gevolg van de aan CWD te wijten vertraging in het project, de herstelkosten en de kosten van vaststellen van aansprakelijkheid en schade. Met de herstelkosten is hiervoor in 2.6. al rekening gehouden, zodat die hier verder buiten beschouwing kunnen worden gelaten.
De rechtbank heeft al overwogen dat slechts de vertragingskosten van ná 30 mei 2019 voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, dat geen sprake is van rechtsverwerking en dat de tussen partijen overeengekomen voorwaarden de aansprakelijkheid van CWD voor deze schade niet uitsluiten. Omdat Urenco de vertragingskosten per 24 december 2018 berekend had, terwijl deze berekend dienen te worden vanaf 30 mei 2019, waarbij tevens de kosten van vertraging als gevolg van het VT-incident buiten beschouwing moeten worden gelaten, heeft de rechtbank Urenco opgedragen een nieuwe berekening van de vertragingskosten te maken, waarbij tevens diende te worden toegelicht waarom de loonkosten van werknemers van Urenco die ná 30 mei 2019 bij het project betrokken zijn geweest onverkort als schade kunnen worden geclaimd.
2.13.
Volgens Urenco bedraagt de totale schade (minus de hiervoor al genoemde kosten van herstel) € 1.119.243,89, bestaande uit:
a. a) vertragingskosten juni-september 2019 € 230.686,58
b) vertragingskosten september-ontbinding € 666.336,95
c) kosten hoger management € 75.660,-
d) kosten vaststellen schade en aansprakelijkheid (Infense) € 50.494,22
e) kosten vaststellen schade en aansprakelijkheid (ES) € 51.144,89
f) kosten vaststellen schade en aansprakelijkheid ( [naam] ) € 44.921,25.
Urenco wijzigt in zoverre haar eis. Zij heeft ter onderbouwing verwezen naar het rapport van [naam] , dat als productie 99 bij akte in het geding is gebracht. [naam] heeft alleen de kosten van op het project geregistreerde tijd van eigen werknemers en externen begroot.
De loonkosten van eigen werknemers komen voor vergoeding in aanmerking, omdat die werknemers als gevolg van de vertraging in het project niet hun normale werkzaamheden konden uitoefenen. De kosten van Infense Advocaten zien op de begeleiding van Urenco ter zake van (de discussies omtrent) het DRUPS-project tot aan de dagvaarding. De kosten van ES zien op de kosten van rechtsbijstand, gelegen tussen het moment van dagvaarding en het gaan schrijven van de conclusie van antwoord namens Urenco. De werkzaamheden van [naam] zien de op de begroting van de schade.
2.14.
Volgens CWD heeft Urenco de gestelde schade onvoldoende onderbouwd. Urenco heeft niet toegelicht dat de uren, waarvoor een vergoeding wordt geclaimd, door de eigen medewerkers niet besteed zijn aan hun reguliere werkzaamheden. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat grootschalige en complexe projecten niet exact volgens planning verlopen. Urenco heeft niet aangetoond dat er een causaal verband is tussen de toerekenbare tekortkoming van CWD en de gewerkte uren en welke werkzaamheden in de opgevoerde uren zijn verricht. Wat betreft de kosten van het hoger management heeft CWD opgemerkt dat van hen bij een complex project mag worden verwacht dat zij extra uren maken zodra zich complicaties of vertragingen voordoen. Van schade is dus geen sprake. De gevorderde kosten voor vaststelling van schade en aansprakelijkheid zijn vooral veroorzaakt door de onredelijke en weinig constructieve houding van Urenco. De kosten doorstaan de dubbele redelijkheidstoets niet. Niet gebleken is dat Urenco geprobeerd heeft de schade te beperken. Gelet hierop en omdat Urenco het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat zij CWD niet aansprakelijk zou stellen, verzoekt CWD de rechtbank de vordering tot schadevergoe-ding ex artikel 6:101 BW en/of 6:109 BW te verminderen en/of te matigen.
2.15.
Uitgangspunt bij de berekening van de omvang van de verplichting tot vergoeding van schade is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand dient te worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden. Uren van eigen werknemers kunnen voor vergoeding in aanmerking komen als die werknemers als gevolg van de tekortkoming van de wederpartij hun reguliere werk niet hebben kunnen verrichten en een partij tegenover de door haar betaalde loonkosten het resultaat van dat reguliere werk dus moet missen. De redelijke loonkosten van redelijke activiteiten ten behoeve van voorkoming, herstel of verhaal van schade komen dan ook in aanmerking voor vergoeding. Indien de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, dan wordt zij geschat.
2.16.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Urenco haar schadeposten niet voldoende onderbouwd om deze schade te kunnen berekenen. Zij heeft niet onderbouwd welk bedrag per werkonderdeel (PM, DM, projectondersteuning, verdere ondersteuning) was begroot voor het project, zodat niet te bepalen valt wat per onderdeel uitgegeven zou zijn als CWD niet tekortgeschoten was. Dat de totale begroting van het project is overschreden, kan niet zonder meer alleen en geheel op het conto van CWD geschreven worden. Niet gebleken is dat en hoe rekening is gehouden met (bij een dergelijk project wel te verwachten) uitloop. Voor de werknemers van Urenco was het werk aan het project hun reguliere werk. Urenco heeft niet toegelicht welke werkzaamheden zij hebben verricht, die zij niet hadden hoeven verrichten als CWD niet tekort was geschoten, of welk werk zij hadden kunnen verrichten als zij niet zo lang aan dit project hadden moeten werken. De toelichting op de schade is zo algemeen, dat een nauwkeurige berekening van schade niet mogelijk is. Ook de externe kosten zijn onvoldoende concreet toegelicht.
2.17.
De rechtbank acht echter wel voldoende aannemelijk dat Urenco door vertraging in het project, ontstaan als gevolg van de tekortkoming van CWD, schade geleden heeft. Nu de omvang daarvan niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, zal de rechtbank die omvang schatten. Van belang is dat de fatale leveringsdatum van 30 mei 2019 fors is overschreden. Ook op het moment van ontbinding van de overeenkomst was het aandeel van CWD in het project nog niet klaar (de waarde van het werk van CWD was wel ongeveer 80% van de aanneemsom). Aannemelijk is dat de werknemers van Urenco ander werk hebben moeten laten liggen omdat zij langer dan begroot aan het DRUPS-project moesten werken en dat externen langer moesten worden ingehuurd dan begroot, maar concrete gegevens daarover ontbreken. Verdere concrete aanknopingspunten ten behoeve van de schatting van de schade zijn er niet. Dit komt bij de schatting ten nadele van Urenco, die die aanknopingspunten had moeten verschaffen. De rechtbank zal daarom de schade ex aequo et bono vaststellen. Dat zal zijn doen op een bedrag van € 250.000,-. De loonkosten van het hoger management laat de rechtbank buiten beschouwing, omdat geen uren zijn geschreven, het tot de taak van hoger management behoort om in complexe zaken bij te sturen en problemen op te lossen en niet onderbouwd is welke werkzaamheden zijn verricht en dat het andere werkzaamheden betreft dan de reguliere werkzaamheden.
2.18.
De gevorderde kosten van vaststelling van schade en aansprakelijkheid (een bedrag van bijna € 150.000,-) komen de rechtbank exorbitant voor. Het staat Urenco uiteraard vrij om die kosten te maken, maar deze kunnen niet volledig of grotendeels voor rekening van CWD gebracht worden, mede gezien het schadebedrag dat voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal, aangezien het een complexe zaak is met een lang voortraject en het uiteindelijke oordeel van de rechtbank is dat CWD tekortgeschoten is, het bedrag van de buitengerechtelijke kosten (dat wil zeggen de kosten van Infense, ES en [naam] ) vaststellen op 15% van het bedrag van de schadevergoeding, dus op € 37.500,-.
2.19.
De rechtbank zal de in 2.10. bedoelde verklaring voor recht afgeven en CWD, gelet op het vorenstaande, veroordelen tot betaling aan Urenco van € 250.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2021, en € 37.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2021, zulks telkens tot aan de dag der algehele voldoening.
in conventie en in reconventie
2.20.
Partijen zijn in conventie en in reconventie over en weer gedeeltelijk in het gelijk gesteld. De rechtbank ziet daarin aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt Urenco tot betaling aan CWD van € 485.755,08 inclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de factuur van CWD van 3 december 2019 tot de dag der algehele voldoening;
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
3.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
3.5.
verklaart van recht dat Urenco de overeenkomst met CWD rechtsgeldig heeft ontbonden;
3.6.
veroordeelt CWD tot betaling aan Urenco van € 287.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 250.000,- vanaf 25 februari 2021 en over € 37.500,- vanaf
4 augustus 2021, zulks telkens tot de dag der algehele voldoening;
3.7.
verklaart onderdeel 3.6. uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af;
3.9.
compenseert de proceskosten, in die dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op
15 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: